Tabu. Jaargang 24
(1994)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Coordinatie, negatie en SGF
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel in bepaalde soorten van vraagzinnen-, is een diepgravende vraag die in het kader van dit artikel zelfs niet opgeworpen hoeft te worden.
De samentrekkingen van het type (1a-d) voldoen niet aan de prescriptieve eisen van Paardekooper (o.c.Ga naar eind5., 825), die er klaarblijkelijk van uitgaat dat de liggende streepjes in de zinnen onder (1) symmetrisch corresponderen met de niet lege constituenten in dezelfde structurele positie van het eerste conjunct (de eerste nevengeschikte zin). Het tweede streepje zou dan op het samengetrokken subject slaan, direct achter de persoonsvorm, en het eerste streepje op de samengetrokken zinsinitiële bepaling, respectievelijk m'n buurman en tegenwoordig in (1a). De generalisatie onder (2) dankt zijn status als ‘de Wet van Paardekooper’ overigens aan Zwarts (1978).
Omdat deze wet in het voorliggende artikel alleen van invloed is op ‘voor-pv's’, kan het geheel tussen haken worden verwaarloosd, zodat alleen dit nog van (2) overblijft: elk samengetrokken zinsdeel achter de voor-pv vereist tegelijk samentrekking in die pv. Zin (1a) is een geval van SGF-coördinatie, waar m'n buurman is samengetrokken ‘achter de voor-pv’ lapt, en tegenwoordig voor de voor-pv, in termen van en naar het oordeel van Paardekooper. Deze zin wordt als niet correct beoordeeld. Ik lees uit (2) dat Paardekooper eigenlijk alleen voorziet in Gapping-zinnen, zodra het subject achter de voor-pv is samengetrokken. Gapping behelst de samentrekking van tenminste de persoonsvorm, een proces dat vereist dat de persoonsvormen in de beide conjuncten identiek zijn: Tegenwoordig maakt mijn buurman radio's en tussen de bedrijven door (maakt mijn buurman) ook schoenen. Gapping is hier verder niet aan de orde. Als ik mij beperk tot de gewraakte subjectgaten, dan blijken de feiten weerbarstiger dan de wet doet vermoeden. De zinnen (1b), (1c) en (1d), respectievelijk afkomstig uit De Aanraking van Franz Pointl, Verre Vrouwen van Peter Andriesse en De kleine Johannes van Frederik van Eeden, vertonen hetzelfde verschijnsel als (1a), en van deze auteurs, alsook van vele andere schrijvers, zou ik nog talloze SGF-nevenschikkingen kunnen cite- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren. Waaruit volgt dat de wet zo massaal wordt overtreden, dat de wetgever in het onderhavige geval niet serieus kan worden genomen. SGF-nevenschikking is ontegenzeglijk onderdeel van het standaard Nederlands. Meer over SGF in de komende hoofdstukken, en nog meer in Van Zonneveld (1992a), waar -tegen de analyse van Paardekooper- betoogd wordt dat uitsluitend het subject is samengetrokken in een SGF-nevenschikking. De liggende streepjes in de zinnen onder (1) zouden dan als volgt kunnen worden geïnterpreteerd: het streepje achter de persoonsvorm is de canonieke subjectpositie, en het streepje daar direct voor is de afgeleide (getopicaliseerde) subjectpositie. Die topicalisatiepositie is de positie waarin het subject is samengetrokken, en dat is ook de enige positie die voor samentrekking van het subject in aanmerking komt. Daaruit zou onder meer volgen dat het onmogelijk is om het subject achter de persoonsvorm samen te trekken zonder ook de eerste zinspositie leeg te laten (* Tegenwoordig maakt m'n buurman radio's en tussen de bedrijven door lapt - ook schoenen) of om het subject in ja/nee-vragen samen te trekken (* Maakt m'n buurman radio's en lapt - schoenen?). In het laatste geval is er immers helemaal geen positie links van de persoonsvorm. Is er geen topicalisatiepositie, dan kan er ook geen subject worden samengetrokken. Aan deze aanname zal in dit artikel niet worden getornd. Tot zover de toelichting op SGF. De in de titel nevengeschikte fenomenen zijn, zoals gezegd, bij mijn weten nergens in hun onderlinge samenhang aan de orde gesteld. Toch is het nodig om dat wèl te doen, want zij hebben het in zich om de argeloze syntacticus in ernstige moeilijkheden te brengen. Dat is mij althans overkomen, want toen ik ze onder ogen kreeg, realiseerde ik me direct dat het om ontplofbaar materiaal gaat, dat bedreigend is voor elke algemene theorie over coördinatie, inclusief de fraaie recente theorieën van De Vries (1992), Cremers (1993) of Grootveld (1994). Wat de algemene theorie doet, is de technische vraag stellen naar de (beste) representatie van coördinatie. De vraag die daaraan vooraf zou behoren te gaan, namelijk zoiets als ‘Wat is coördinatie?’, wordt eigenlijk alleen exempelgewijs beantwoord. Nu ontbreken daarbij de lastige data die ik zal voorleggen ten ene male, en aangezien de representatieve modellen hun deductieve kracht beperken tot symmetrische nevenschikking, helpen zij niet bij de beantwoording van de vraag naar de (beste) representatie van de problematische asymmetrische nevenschikkingen. Daarom vervolg ik de koers van Van Zonneveld (1992a-b). Maar laat ik beginnen iets van het materiaal te tonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 WH-nevenschikking en NegatieHet begon allemaal enkele jaren geleden toen ik, een nummer van Vrij Nederland doorbladerend, zin (3a) aantrof, in een ingezonden brief van de heer Jaap Kwak uit Ureterp met de titel Joegoslavië isoleren.Ga naar eind1. Zin (3b) is van hetzelfde type. Die heb ik dit jaar opgetekend uit de mond van een vrouw die zich opwond over bepaalde pedagogische praktijken op een basisschool. Bij de bespreking van deze zinnen zal ik voornamelijk gebruik maken van (3a), omdat de nevenschikkingen onder (3) verder allemaal dezelfde syntactische eigenaardigheden vertonen, zoals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanstonds zal blijken, zij het dat (3b) om onduidelijke redenen een uitroepteken vergt, terwijl elders een vraagteken meer voor de hand ligt.
De afschuwelijke fout waar de schrijver van (3a) op doelt, betreft de erkenning van Slovenië, Kroatië en Bosnië als zelfstandige staten. Maar ik dacht aanvankelijk dat er ook een taalkundige fout in het spel was. De zin die met waarom begint, bevat een nevenschikking met twee leden (conjuncten), respectievelijk beginnend met maakt men en beschouwt men. Nu is het eerste lid voorzien van niet, dat eigenlijk -zo redeneerde ik spontaan- ook in het tweede lid had moeten voorkomen. Ik vond dus dat niet voor opnieuw terug had moeten keren, in (3a), alsook aan het eind van (3b): en gebruiken ze dat niet! De derde zin is een variant van Paardekoopers gewraakte zin (1a), en daar had, volgens dezelfde intuïtie, geen schoenen moeten -of althans kunnen- staan. Vandaar de retorisch klinkende vraag Negatie niet vergeten? De vierde zin is veelzeggend, omdat de schrijver de negatie in het tweede lid al zelf tussen haken heeft gezet, daarmee blijkgevend van een fijne neus voor dit soort kwesties. De lezer mag kiezen.Ga naar eind2. Omdat ik mijn eigen oordelen bij zulke subtiele kwesties zelden zonder meer vertrouw, legde ik zin (3a) voor aan enkele informanten, allen min of meer taalkundig geschoold; op de andere zinnen onder (3) ben ik pas later gestuit. Op mijn vraag ‘Zie je iets bijzonders aan deze zin?’ werd, tot mijn verbazing, ontkennend geantwoord. Pas na een duwtje in de goede richting kwam er één op het idee dat ik misschien zou bedoelen dat niet in het tweede conjunct herhaald had moeten worden. Dat had wel gekund, maar het werd niet noodzakelijk geacht. Zo ontstond de volgende vraag, die ons in de rest van dit artikel bezig zal blijven houden:
Vraag 1: Kan in nevenschikkingen het linker conjunct worden genegeerd, zodanig dat, zonder gelijktijdige negatie van het het rechter conjunct, de nevenschikking in zijn geheel negatief uitvalt? Als dat kan, voor welk type nevenschikkingen doet zich deze mogelijkheid dan voor?
Het is verleidelijk om de algemene vraag met ja te beantwoorden. Immers, mijn informanten -toch niet de eersten de besten- hadden geen enkel bezwaar tegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(3a). Bovendien interpreteerden zij deze zin alsof het negatiewoord niet in een wide scope-positie stond. Alsof ik hen een nevenschikking als onder (4), binnen de haken, had voorgelegd: niet staat daar direct buiten de haken van de conjunctie en daarmee heeft niet wijd bereik over de conjunctie (versta onder ‘conjunctie’: nevenschikking met en, ook wel met maar of dus). Hetzelfde geldt tegelijkertijd voor het subject men, dat nu, in tegenstelling tot de oorspronkelijke zin, ook maar één keer voorkomt. Merk vervolgens op dat het aspect van de zin is gewijzigd, doordat de persoonsvorm nu zou is geworden. Met deze veranderingen is tevens de syntactische categorie van de nevenschikking grondig gewijzigd. De oorspronkelijke zin is, op het eerste gezicht, een nevenschikking van twee conjuncten met Verb Second ([maakt men .. en beschouwt men ..]), terwijl de wijd bereik-variant er een is zonder Verb Second en zonder subject. Immers, evenals het subject men staat -in (4)- de persoonsvorm zou buiten de nevenschikking. Zo geeft (4) een conjunctie te zien van VPs, provisorisch afgekort als CONJ[VP], terwijl daarentegen de conjunctie onder (3) hogere categorieën dan VP betreft. Welke, dat laat ik nog even in het midden.
Voor een enigszins bevredigend antwoord op het laatste deel van Vraag 1, omtrent het type nevenschikkingen waar zich dit merkwaardige negatie-fenomeen voor zou doen, is meer onderzoek nodig dan ik heb verricht. Laat ik de algemene vraag nu voorlopig positief beantwoorden en het type nevenschikkingen dat aanleiding geeft tot de geobserveerde negatie-perikelen WH-nevenschikkingen noemen, zonder daarmee uit te sluiten dat er ook nevenschikkingen mogelijk zijn die niet worden voorafgegaan door een vraagwoord als waarom en niettemin toch hetzelfde negatieprobleem oproepenGa naar eind3.. Ik heb al de diagnose gesteld dat het om ontplofbaar materiaal gaat. De dreiging die uitgaat van de zinnen onder (3) komt voort uit de asymmetrie van de conjuncten, omdat het eerste conjunct genegeerd is en het tweede niet, terwijl het er interpretatief toch sterk op lijkt dat de negatie van het eerste conjunct invloed uitoefent op de conjunctie in zijn geheel. Deze asymmetrie laat zich natuurlijk niet zo maar opheffen, bijvoorbeeld door een een deletieregel bepleiten die niet in het tweede conjunct deleert als het al in het eerste conjunct voorkomt, of door een operatie op het niveau van Logical Form uit de mouw te schudden, zodanig dat de negatie-operator interpretatief altijd wide scope krijgt over de conjunctie. Dat zou een ad hoc-manoeuvre zijn die zelf ook weer om een verklaring vraagt, en verder alleen maar nieuwe moeilijkheden schept. Ik kies ervoor om de merkwaardige (want asymmetrische) distributie van negatie in WH-nevenschikking in eerste instantie als een syntactisch feit te zien, dat mogelijk met een beroep op de semantiek nader kan worden begrepen. Het syntactische feit - asymmetrische nevenschikking- moet correleren met een semantisch feit, bijvoorbeeld met een bijzondere functie of een afwijkende interpretatie van de neven- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikking. Nu hebben de waarom niet-vragen onder (3) allemaal gemeen dat ze niet gesteld zijn uit nieuwsgierigheid naar een antwoord. Het zijn retorische vragen. In die richting zal de verklaring voor de bijzondere syntaxis dan ook gezocht kunnen worden. Het zijn vragen, en ook nog eens bijzondere vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 WH-nevenschikking en SGFZijn de zinnen onder (3) al problematisch, het wordt allemaal nog beroerder zodra men de syntactische vorm van de nevenschikkingen onder (5) en (6) tot zich laat doordringen. De zinnen onder (5) zijn mij vriendelijk aangeboden door Johannes Kooistra, destijds een gevorderde student in de taalkunde van het Nederlands. Deze nevenschikkingen vertonen hetzelfde negatie-probleem als (3a-d), maar bevatten bovendien een subjectgat in het tweede conjunct, een gat van het SGF-type. De zin onder (6) verschilt vervolgens in slechts één aspect van die onder (5), namelijk in de persoon van het onderwerp. Zin (6a) is door Tineke de Visser, student Nederlands, opgetekend uit de mond van de heer Paul Hinskens te Assen, zin (6b) is afkomstig van de Groningse taalkundestudent Frank van Schaik. Ik had al dit materiaal graag voorzien van een ster, maar omdat anderen deze zinnen blijkbaar accepteren, heb ik de middenweg gekozen tussen goed en niet goed, aangeduid met een vraagteken.
In vergelijking met (5)-(6) zijn de zinnen (3a-d) nog betrekkelijk eenvoudig, want daar beschikt elk conjunct tenminste nog over een subject. Maar hier ontbreekt dat subject, en nog wel in een configuratie die dat op het eerste gezicht niet zou mogen toestaan. Merk alvast op dat in (6) de persoonsvorm behorend bij het samengetrokken subject van de tweede persoon veronderstelt dat dit subject vóór de persoonsvorm is samengetrokken. Anders had het finiete werkwoord immers niet gaat moeten zijn, maar ga. Had er overigens ga gestaan, dan had het tweede lid van de nevenschikking als een imperatief kunnen worden opgevat: ga naar bed! (6a). De hier bedoelde samentrekkingsanalyse (Waarom doe je de TV niet uit en - ga - naar bed?) lijkt mij uitgesloten, al is het maar omdat er in het Nederlands nooit en te nimmer een subjectgat rechts van het finiete werkwoord wordt geslagen. Dat kan dus evenmin het geval zijn met (5), al laadt het subjectgat in (5) de verdenking op zich dat het niet op reguliere wijze tot stand is gekomen. Zoals de zinnen onder (3) aanleiding geven tot vraag 1, hier herhaald, en tot antwoord 1 - zo geven de zinnen (5)-(6) aanleiding tot vraag 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vraag 1: Kan in nevenschikkingen het linker conjunct worden genegeerd, zodanig dat, zonder gelijktijdige negatie van het het rechter conjunct, de nevenschikking in zijn geheel negatief uitvalt? Als dat kan, voor welk type nevenschikkingen doet zich deze mogelijkheid dan voor?
Antwoord 1: Ja, het heeft er de schijn van dat in een bepaald soort WH-nevenschikkingen de negatie in het linker conjunct de gehele coördinatie negatief maakt, of kan maken
Vraag 2: Als vraag 1 met ja wordt beantwoord, is het dan mogelijk om het subject in het laatste conjunct weg te laten en zo een SGF-conjunct te produceren? Zo ja, onder welke voorwaarden?
De vragen 1 en 2 hangen, blijkens hun formulering, samen. Antwoord 2 kan als volgt luiden:
Antwoord 2: Ja, voor sommigen geldt het volgende: het subject kan in het laatste conjunct van een WH-nevenschikking worden samengetrokken als het laatste conjunct begint met de persoonsvorm en er buiten het subject niets is samengetrokken (SGF in WH-coördinatie).
De conditie die eist dat het tweede conjunct begint met de persoonsvorm roept herinneringen op aan de Wet van Paardekooper. De eerste zinspositie moet onbezet blijven in een finiete zin (met Verb Second) waarin het subject is samengetrokken. Beschouw de zinnen (5) en (6), vul daar de lege positie voorafgaande aan de persoonsvorm in met een willekeurige constituent, en stel vast dat het resultaat onacceptabel is (* Waarom doet hij niet normaal en dan gaat naar college?). Merk nu op dat zulke zinnen niet veel beter worden als het subject erin ‘terug’ wordt gestopt: ? Waarom doet hij niet normaal en dan gaat hij naar bed, of ? en hij gaat (dan) naar bed. In dat geval ontbeert het tweede conjunct de WH-vorm, en zo ontstaat er een conjuctie met een bevraagd eerste en een niet bevraagd tweede lid. Nu lijken zulke asymmetrische conjuncties mij in normale omstandigheden onacceptabel: * Waarom huil je en het regent, * Van wie hou je het meest en ik voel me niet lekker. Maar er is in het geval van WH-nevenschikking geen sprake van een normaal geval: ik zal straks voorstellen om daar asymmetrische WH-coördinatie van te maken, zodanig dat het eerste conjunct bevraagd is en het tweede niet. De SGF-conjuncten van het type (5) en (6) liggen dwars als ze als volgt zouden worden geanalyseerd: het subject is daar rechts van de persoonsvorm samengetrokken. Deze kijk op de zaak zou immers indruisen tegen een SGF-analyse die stelt dat het subject in het tweede conjunct is samengetrokken nadat het naar deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste zinspositie is gemanoeuvreerd. Hoe stelle men zich dat voor? Zo, dat de samentrekking in een SGF-zin als Haastig glipten zij onder de vleugels van de vleermuisportier door en kwamen in de duistere gang ongedaan wordt gemaakt door het subject vóór de persoonsvorm te zetten, zij kwamen in de duistere gang, en het vervolgens te schrappen. De zinsinitiële adverbiale constituent haastig beperkt zijn bereik tot het eerste conjunct. De onwaarschijnlijke variant waarin haastig wijd bereik heeft zou leiden tot kwamen zij in de duistere gang, en in dat geval is SGF nu juist niet mogelijk. Het is nu van het grootste belang om vast te stellen dat SGF alleen mogelijk is bij klein bereik van de zinsinitiële constituent. Ten bewijze van deze stelling moet (7) aantonen dat een wijd bereik zinsinitieel adverbium SGF uitsluit. Een adverbium dat alleen maar wijd bereik kan hebben is achtereenvolgens, en het effect van de nevenschikkingen hieronder is dus de lakmoesproef voor SGF.
Het idee achter de oordelen onder (7) sluit ook een vraagzin uit als * Knipte zij achtereenvolgens haar nagels en lakte zij ze?, want in zo'n zin kan achtereenvolgens ook niet aan zijn wijd bereik-trekken komen. Bezie nu (7c). SGF is uitgesloten en de veronderstelde onderliggende vorm van zo'n conjunct is al evenmin correct: (7b). Alleen mogelijkheid (7a) blijft over, nevenschikking van twee persoonsvorm-initiële conjuncten, in X-bar-theoretische termen te beschouwen als de eerste projecties van I, I', waar I staat voor het finiete werkwoord in de Verb Second-positie (I = inflectie). Zie eventueel Van Zonneveld (1992b) voor details.Ga naar eind4. Deze I'-conjunctie wordt vervolgens gecompleteerd tot IP door achtereenvolgens in de specificeerder van IP te zetten, [SPEC,IP]. Dit adverbium kan in geen geval als samengetrokken in het tweede conjunct worden opgevat, zie (7d), waaruit ik concludeer dat er in (7a) geen sprake kan zijn van nevenschikking van volledige I-projecties, van IPs. Een wijd bereik vraagwoord, gevolgd door de persoonsvorm, dwingt in een symmetrische nevenschikking dus tot een analyse die uitgaat van twee niet-maximale persoonsvorm-initiële conjuncten. Coördinatie van I', alwaar SGF onmogelijk is. Overigens is zo'n I'-analyse van nevenschikking niet te verzoenen met de standaard analyse, die teruggaat op Ross (1967) en die alle zinsinitiële WH-constituenten behandelt als vooropgeplaatst en een spoor bindend in elk conjunct. Deze analyse staat bekend als de Across-the-Board-uitzondering (ATB) op de Coordinate Structure Constraint. Zou ook (7a) ATB-gewijs zijn behandeld, dan zou achtereenvolgens naar links zijn verplaatst en een spoor binden in elk conjunct. Deze ATB-behandeling ligt niet voor de hand, mag nu de conclusie luiden. Straks wordt de zaak uitgetekend, en dan zal blijken dat ook waarom-nevenschikking zijn voordeel doet met de bevindingen rond achtereenvolgens: als waarom een symmetrische nevenschikking inleidt, dan wordt het buiten de neven- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikking gehouden en kiest het positie in [SPEC,IP] van een I'-nevenschikking.
Van (7) terug naar (3). Als nu SGF wel mogelijk is in WH-nevenschikkingen van type (3), dan volgt onmiddellijk dat zulke waarom niet-vragen geen coördinatie van I' kunnen behelzen. Is het dan niet merkwaardig dat het tweede conjunct toch alleen maar met een persoonsvorm kan beginnen? Nee, want zonder een lege [SPEC,IP] links van de persoonsvorm is het subjectgat niet te legitimeren. Ik kan ook zeggen: SGF is gedefinieerd als een subjectgat in het tweede conjunct, als een subject-ketting [e,t]. Een nog sterker argument ten gunste van een IP-analyse - en tegen een I'-analyse- is dat er ernstig mag worden betwijfeld of het vraagwoord in een WH-nevenschikking wel wijd bereik heeft als alleen het eerste lid van de nevenschikking een negatie-element bevat. Staat men in het tweede lid een subjectgat toe, dan blijkt het -in contrast met de gevallen onder (3)- onmogelijk om het negatie-element daar met hetzelfde onschuldige effect te herhalen. Dat moet blijken uit de volgende zinnen.
Zo strandt elke poging om het vraagwoord in de WH-nevenschikkingen van het bedoelde type (namelijk, wel negatie in het eerste lid, niet in het tweede) wijd bereik te geven. Daar verbindt ik de conclusie aan dat het eerste lid van een WH-nevenschikking een bevraagde, negatieve IP is, IP[WH,NEG], die zich verbindt met een niet-bevraagd en niet-genegeerd tweede lid. Onmiskenbaar een vorm van asymmetrische nevenschikking. Hoe dan als beide conjuncten een negatie-element bevatten? Er is dan geen SGF mogelijk, zoals (5c) en (6c) aantonen. De zinnen (5d) en (6d) vertonen dan ook geen asymmetrie, en het vraagwoord in de eerste zinspositie heeft een wijd bereik over de gehele nevenschikking. In de lijn van (7) wordt dit vraagwoord direct in [SPEC,IP] gegenereerd. Deze specificeerder heeft bereik over de projectie van het connectief, de nevenschikking CONP[I'].
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Asymmetrische nevenschikkingDe verbinding van een bevraagde en een niet bevraagde constituent kan ik niet anders zien dan als iets bijzonders, en wel als een geval van asymmetrische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nevenschikking. In dit hoofdstuk wordt dit gezichtspunt geïllustreerd met boomdiagrammen die tonen hoe het eerste conjunct IP[WH,NEG] het tweede conjunct domineert. De asymmetrie zit hierin, dat de IP-kenmerken WH en NEG aanwezig zijn in het eerste en afwezig in het tweede conjunct. Welke categoriale status kan dit tweede conjunct worden toebedeeld? I' of IP? Bevat het geen zichtbaar subject, dan is het SGF-nevenschikking, en SGF is voorbehouden aan IP, zodanig dat [SPEC,IP] het subjectgat markeert. Ook als het tweede conjunct wel een zichtbaar subject bevat, en nog wel rechts van de persoonsvorm, blijft er geen andere categorie over dan IP, want het alternatief, I', zou het vraagwoord van het eerste conjunct automatisch wijd bereik geven. En dat heeft het nu juist niet. In deze IP moet de [SPEC,IP]-positie leeg blijven, en ik zal nog een oplossing moeten vinden om zo'n lege initiële positie te legitimeren. Maar laat ik het arsenaal van variaties eerst maar eens aanschouwelijk voorstellen, al kan ik niet al te diep ingaan op de techniek. De manoeuvre die in een regulier geval tot SGF leidt komt neer op (8a)-(9a): het subject wordt rechts van de persoonsvorm gegenereerd, -dat is dus de canonieke subjectpositie-, en het laat een spoor t na als het naar de eerste zinspositie is verplaatst, alwaar het onder samentrekking verdwijnt, aangegeven met e, voor empty. De oorspronkelijke en de afgeleide subjectpositie vormen een ketting, gemarkeerd door het index i, dat ook het index moet zijn van het zichtbare subject in het eerste conjunct. Het connectief CON wordt in de binaire representatie volgens (9) opgevat als het hoofd van de projectie die een nevenschikking tot stand brengt. De categoriale status van de conjuncten wordt in dit hoofd gecodeerd, omdat nevenschikking gevoelig is voor de categoriale status van de conjuncten (in het algemeen moeten de conjuncten categoriaal identiek zijn) en omdat connectieven nu eenmaal met tal van soorten van constituenten een verbinding kunnen aangegaan. Deze principiële vrijheid moet praktisch aan banden worden gelegd, en wel zo dat CON[α] leidt tot symmetrische coördinatie. Asymmetrische coördinatie, nevenschikking van conjuncten die niet dezelfde categoriale status genieten, vergt in deze optiek speciale voorzieningen, zodanig dat α de categorie van het eerste en het tweede conjunct specificeert en dat de eindcategorie van de nevenschikking gelijk is aan die van het eerste conjunct (Höhle 1990, Van Zonneveld 1992b). In geval van asymmetrische WH-nevenschikking is de eindcategorie die van IP[WH,NEG], de categorie van het eerste conjunct, terwijl het tweede conjunct een IP is zonder WH en zonder NEG.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De diagrammen (9b-c) brengen tot uitdrukking dat er iets bijzonders aan de hand is: asymmetrische coördinatie, waarbij het eerste conjunct de categoriale status bepaalt van de coördinatie, een IP[WH,NEG] in (9b-c). De enige symmetrische IP-variant is die van (9e), terwijl (9d) symmetrische I'-coördinatie voorstelt. Verder is in (9c) te zien dat er zich een ongeïnterpreteerd gaatje ophoudt in de speci- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ficeerderpositie van het tweede conjunct. Daar kom ik later op terug. De subjecten in SGF-nevenschikkingen moeten identiek zijn, vandaar dat coïndexatie noodzakelijk is. Aan deze identiteitseis moet overigens elke vorm van samentrekking altijd voldoen. Vervolgens. De subjecten in de tot dusver besproken zinnen zijn steeds identiek. Dat is een triviale observatie voor SGF-gevallen, aangezien samentrekking identiteit vereist, maar niet voor de WH-nevenschikkingen waarin het subject in beide conjuncten openlijk aanwezig is. Is het toeval dat het datamateriaal steeds identieke subjecten herbergt? Of laten de zinnen onder (3) zich ook zo variëren, dat het subject van het tweede conjunct ongelijk is aan dat van het eerste?
Deze varianten lijken me niet direct uit te sluiten. Zeker wanneer de subjecten op een zinnige wijze contrasteren -(10e)-, behoort een WH-nevenschikking tot de mogelijkheden. Op de zinnen onder (11) is dan ook niets aan te merken.
Is SGF-nevenschikking per definitie gebonden aan identieke subjecten, deze eis geldt niet voor de WH-nevenschikkingen met een genegeerd eerste lid in het algemeen, blijkens (10)-(11). Daaruit valt alvast te concluderen dat het problematische verschijnsel dat ons zo intrigeert semantisch niet kan worden gereduceerd tot nevenschikking van predikaten. Immers, het verschijnsel doet zich ook voor bij nevenschikking van proposities, dus van predikaten met elk een eigen subject. Zulke nevenschikkingen passen in de analyse volgens (9c), met het duistere gaatje in de specificeerder van het tweede conjunct. Tenslotte, terug naar SGF. Is, naast de noodzakelijke inversiestructuur, identiteit van de subjecten een voldoende voorwaarde om SGF-nevenschikking te realiseren? Nee. Identiteit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de subjecten is ook weer niet voldoende, al is het wel noodzakelijk, om een SGF-nevenschikking van het onderhavige type tot stand te brengen. Beschouw in dit verband de volgende paren, die aantonen dat SGF-nevenschikking bijzondere eisen stelt aan het subject.
Ik heb geen goed antwoord op de vraag aan welke eisen het subject moet voldoen wil SGF-nevenschikking tot de mogelijkheden behoren, maar (12) stuurt de onderzoeker in de volgende richting: het ziet er naar uit dat het subject in elk geval referentieel moet zijn, moet verwijzen naar een identificeerbare referent. Bij wijze van conclusie. In deze paragraaf is aannemelijk gemaakt dat de WH-nevenschikking met alleen een negatie-element in het eerste conjunct asymmetrische coördinatie behelst van IP[WH,NEG] en een IP zonder WH en NEG. SGF behoort volgens sommige informanten ook hier tot de mogelijkheden, en het subjectgat moet dan worden gelegitimeerd door [SPEC,IP] van het tweede conjunct; het subjectgat wordt dus lokaal gebonden. Deze asymmetrische analyse is niet standaard. Wat zou de standaard analyse in zulke gevallen doen? Die zou, neem ik aan, nevenschikking tot stand brengen van twee volledige I-projecties (of C-projecties, als men V-naar-C aanneemt in plaats van V-naar-I), waarbij de WH-constituent in de eerste zinspositie een spoor bindt in elk van beide conjuncten. Dat is de verplaatsingsanalyse die bekend staat als de ATB-uitzondering op de Coordinate Structure Constraint (ATB = across the board). Maar de besproken WH-nevenschikkingen laten zich niet analyseren als ATB-gevallen, omdat de vraagconstituent, i.c. waarom, alleen bereik heeft over het eerste conjunct, alwaar zich het negatie-element ophoudt. Niet alleen in zulke gevallen ondervindt de ATB-analyse moeilijkheden. Wijd bereik-adverbia van het type achtereenvolgens laten zich niet ATB-gewijs ‘terugzetten’ in elk afzonderlijk conjunct. Verkeert zo'n adverbium in eerste zinspositie, dan is de persoonsvorm-initiële nevenschikking er een van de categorie [I'], en deze I'-nevenschikking laat zich niet maximaliseren tot IP-nevenschikking. Misschien nodigt deze stand van zaken uit tot een herbezinning op de syntaxis van adverbia dan wel adjuncten in het algemeen: deze zouden kunnen worden ‘basis-gegenereerd’ in de eerste zinspositie, eerder dan daar via Move α obligaat in te worden gemanoeuvreerd vanuit een VP-interne adjunctpositie. Zulke bevindingen volstaan om de stelling te ondersteunen dat de besproken WH-nevenschikkingen bedreigend zijn voor de algemene theorie. Maar het wordt nog erger, zoals in het volgende hoofdstuk zal blijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Wijd bereik NEG in nevenschikkingNu is er het een en ander te berde gebracht over WH-nevenschikking, NEG en SGF, maar de opmerkelijke functie van negatie in zulke configuraties is nog niet ter discussie gesteld. Paardekooper is de bijzondere functie van deze negatie niet ontgaan (o.c. 905). Hij spreekt van ‘bijzondere negatie’ in geval van ‘het onbeklemtoonde niet dat aan vraagzinnen gebonden is’ en hij signaleert dat dit niet in verschillende opzichten verschilt van het normale niet. (13)-(14) is een selectie uit zijn voorbeelden. Op de gesterde zinnen (13e-h) kan ik niet ingaan, maar ze tonen in elk geval dat deze bijzondere negatie gevoelig is voor bepaalde soorten van vraagzinnen. Merk op dat waar een goede zin oplevert in (14a), en een gesterde in (13e): aan alleen het vraagwoord kan het dus niet aan liggen.
De combinatie met wel lijkt het effect te hebben dat de negatie wordt opgeheven. Toch heeft wel niet wel enig effect op de interpretatie van de zin: de spreker neemt aan dat de aangesprokene een interessant verhaal te vertellen heeft. Als antwoord op (14a) is Bij Jaap wat teleurstellend; de spreker verwacht een serie personen. Misschien gaat het wel om een uiterste op een schaal. Een mogelijk antwoord op (14c) moet refereren aan een serie van bijzondere manieren om hierheen gekomen te zijn (Eerst met de taxi, toen met het vliegtuig, etc.), maar (14d) roept een uiterste op een schaal op: Al heel vroeg. Dezelfde ‘scalaire’ associatie wordt opgeroepen door Wie denk je wel niet dat je bent! Maar hoe interessant dit onderwerp wel niet is, ik moet wel niet toch verder laten liggen.
Paardekooper observeert iets bijzonders met de syntaxis: het niet van (13) zou een andere plaats bezetten als het gewone niet, namelijk een plaats vrij dicht achter de begingroep. Laat dit juist zijn in sommige omstandigheden, niettemin kan dit bijzondere niet ook dezelfde positie bezetten als het reguliere niet, wat een ambigue zin kan opleveren: een gewone vraag, als (13d) -mogelijk antwoord: Omdat ik mijn vrouw heb beloofd om bijtijds thuis te zijn- of de min of meer retori- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche vraag (zie ook Van Haeringen 1958). Dan kan Vooruit dan maar, omdat je zo aandringt een goede respons zijn. Dit soort negatieve vraagzinnen zijn derhalve ook in semantisch opzicht merkwaardig. Volgens Paardekooper bewerkt dit niet geen ontkenning, maar geeft het ‘aan de vraag een sterk uitnodigend karakter: “doe het nu maar”’ (o.c. 907). Deze adhortatieve interpretatie lijkt mij wat te beperkt, al zijn (13a-d) inderdaad als uitnodigingen op te vatten. Van Haeringen geeft de volgende voorbeelden, waar de door Paardekooper opgemerkte afwijkende positie van niet inderdaad in het oog springt -in (15a-b)-, maar waar toch geen antwoord in de trant van ‘doe het nu maar’ op kan volgen.
Wat is er dan wel zo bijzonder aan de negatieve vraagzinnen die niet als regelrechte vraagzinnen moeten worden geïnterpreteerd? Het is steeds vragen naar de bekende weg. De retorische vragen onder (15) roepen een zelfde soort voorspelbaar antwoord op.
Dit is het moment om terug te keren naar het soort van WH-nevenschikkingen waarom het allemaal begonnen is. Ook in de zinnen onder (3), herhaald onder (17), is het antwoord op de waarom-vraag niet interessant. Het is steeds een variant van: er is geen reden voor om het niet te doen, wat een aansporing is om het wel te doen. Dit gebruik van de negatie komt dus overeen met de intuïties van Paardekooper, al had hij het niet direct over negatie in WH-nevenschikkingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zulke nevenschikkingen voldoen aan de syntaxis van (9c), en het zijn semantisch gezien retorische waarom-vragen. Die laatste karakteristiek moet de verklaringsgrond bieden voor de vermeende wijd bereik-interpretatie van de negatie. Vermeend, want het betreft geen nevenschikking van I', noodzakelijk voor een wijd bereik specificeerder, maar van IP. Hoe kan die interpretatie desondanks ontstaan? Men zou in de volgende richting kunnen speculeren. Bevat een waarom-nevenschikking een negatie-element in elk van beide conjuncten, dan is het een symmetrische I'-conjunctie met twee negatieve leden, voorafgegaan door waarom. Zie (9d) voor de syntaxis. Deze conjunctie, (18a), is ambigu, omdat er naast de retorische lezing toch ook ruimte is voor de gewone vraaglezing. Blijft de negatie in het tweede conjunct achterwege, dan resteert nog alleen de retorische vraag-lezing, (18b), corresponderend met (9c). Wordt er nu ook nog SGF toegepast, dan is het onmogelijk om niet in het SGF-conjunct achterwege te laten, (18c-d).
Uit (18d) volgt dat een retorische vraag het niet zonder subject kan stellen, terwijl wie (18c) accepteert de ruimte laat voor een SGF-conjunct zonder negatie. Dit conjunct kan dan geen retorische vraag zijn, omdat het noch een subject nog een vraagwoord bevat. Wat is het dan wel? Ik suggereer dat het tweede conjunct in WH-NEG-nevenschikkingen een gemankeerde volzin is, een IP, die anticipeert op het positieve antwoord op de retorische vraag die in het eerste conjunct wordt gesteld. Dit positieve antwoord krijgt dan, met dank aan Paardekooper, een soort adhortatieve lezing, misschien ook wel een finale lezing. Daarmee is het tweede conjunct interpretatief altijd afhankelijk van het eerste conjunct; temporeel volgt de propositie die het tweede conjunct tot uitdrukking brengt op de propositie die het retorische eerste conjunct veronderstelt. Dat wordt aangegeven door dan, en deze onuitgesproken temporele aanduiding is mijn kandidaat-vuller voor de lege [SPEC,IP]-positie in (9c), aangeduid met e. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is een wat omslachtige manier om de intuïtie te verwoorden dat (18b) de volgende interpretatie ten deel valt.
Deze impressionistische semantiek van de retorische vraagzin heeft zijn weerslag op de syntactische vorm. Zo is de aansporing-interpretatie gevoelig voor de temporele en aspectuele eigenschappen van het eerste conjunct. Verander bijvoorbeeld het praesens in het imperfectum (maakt in maakte, beschouwt in beschouwde), en dan blijft alleen de symmetrische mogelijkheid van (18a) over: negatie in elk conjunct. De retorische lezing verdwijnt, misschien omdat een aansporingachteraf zich niet goed verdraagt met de retorische vraag-vorm. Alleen de interpretatie van een informatieve vraag blijft dan over, met als mogelijk antwoord: Omdat de onderhandelaars dat doel niet hebben kunnen verwezenlijken. De introductie van een lege specificeerder die niet van het SGF-type is, maar die een soort temporele interpretatie vergt (uit te drukken door dan), vraagt natuurlijk om onafhankelijke argumenten. Daar kan in deze context geen werk van gemaakt worden, maar toch wijst (20) al wel in de gewenste richting.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieMet deze bevindingen op zak kan ik terug naar de eerste vraag van dit artikel en het antwoord dat daarop volgde.
Vraag 1: Kan in nevenschikkingen het linker conjunct worden genegeerd, zodanig dat, zonder gelijktijdige negatie van het het rechter conjunct, de nevenschikking in zijn geheel negatief uitvalt? Als dat kan, voor welk type nevenschikkingen doet zich deze mogelijkheid dan voor?
Antwoord 1: Ja, het heeft er de schijn van dat in een bepaald soort WH-nevenschikkingen de negatie in het linker conjunct de gehele coördinatie negatief maakt, of kan maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Concluderend moet ik erkennen dat Vraag 1 toch enigszins misleidend is, en dat antwoord 1 dan ook niet helemaal juist kan zijn. Immers, anders dan de vraag suggereert, blijken de asymmetrische WH-nevenschikkingen met een genegeerd eerste en een niet-genegeerd tweede conjunct -type (3a) (= (18b))- geen simpele varianten te zijn van symmetrische WH-nevenschikkingen met een negatie-element in elk conjunct, type (18a). Het eerste type is ambigu, want het heeft een retorische vraag-lezing en een reguliere vraag-lezing. Het tweede type heeft uitsluitend de retorische vraag-lezing. Die lezing geldt niet voor de gehele nevenschikking, maar alleen voor het eerste conjunct. Het aanvankelijke idee dat het zou kunnen gaan om wijd bereik-negatie, ook al zit het negatie-element diep ingebed in het eerste conjunct, is om meerdere redenen onaantrekkelijk, maar de asymmetrische analyse maakt niettemin inzichtelijk waarom dit idee zich kan opdringen. NEG is, evenals WH, een kenmerk van de gehele conjunctie, ook al zit het alleen maar in het eerste conjunctGa naar eind5.. Ik heb geen aandacht besteed aan de technische vraag hoe deze kenmerken worden ingevoerd en doorgesluisd naar de projectie van het connectief. Misschien een mooi project voor andere tijden. Een vraag waar ik niet omheen kan is deze: zitten zulke retorische WH-nevenschikkingen vast aan het vraagwoord waarom? Ik heb de stellige indruk van niet. Zie -naast wederom noot 4- de gevallen onder (20), die alvast richting kunnen geven aan verder onderzoek op dit eeuwig intrigerende gebied van de nevenschikking in het NederlandsGa naar eind6..
In WH-nevenschikkingen wordt de asymmetrie altijd veroorzaakt doordat het tweede conjunct niet helemaal spoort met het eerste conjunct, dat bepalend is voor de categoriale status van de coördinatie in zijn geheel. Het tweede conjunct teert dus enigszins op het eerste. Dat verklaart ook waarom asymmetrische nevenschikkingen onomkeerbaar zijn, een eigenschap die vervolgens een rechtvaardiging inhoudt voor de X-bar-analyse van coördinatie, zoals geïntroduceerd door Munn (1987). Volgens Grootveld (1994) reduceert deze X-bar-analyse elke coördinatie dan eigenlijk tot subordinatie, maar deze reductie is in mijn ogen dan ook goed te verdedigen. Zijn er grenzen aan de asymmetrie? Als ik mij beperk tot de SGF-coördinatie die hier aan de orde is gesteld, dan blijkt het tweede conjunct te kunnen afwijken van het eerste via onomkeerbare samentrekking, maar ook door af te zien van kenmerken die het eerste conjunct markeren. Dat NEG zich niet per definitie over twee conjuncten spreidt is misschien nog niet zo verbazingwekkend, maar dat een vraagwoord-zin en een mededelende zin, ook nog met een samengetrokken eerste zinsconstituent, een nevenschikking kunnen vormen is een kleine verrassing. Toch blijft de categorie van het tweede conjunct in een asymmetrische nevenschikking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constant: het is een IP. Dat geldt ook voor asymmetrische nevenschikkingen met de eindcategorie CP of I'(Van Zonneveld, 1992a). Daar laat ik er tenslotte nog een paar van zien. In de conditionele bijzin van (21a) wordt het eerste conjunct, een CP waarin geen Verb Second mogelijk is, asymmetrisch verbonden met het tweede conjunct, dat wel Verb Second vertoont. Van hetzelfde type is (21b). In beide gevallen is de eindcategorie CP, of CONP[CP]. In (21c) zien we een eerste conjunct dat noodzakelijkerwijs begint met de persoonsvorm, en daarom geeft ik het de status van een I', terwijl het tweede conjunct opnieuw een IP is. De laatste nevenschikking verschilt in één opzicht van de voorlaatste, er zit een SGF-gat in. Dat lijkt mij te veel van het goede, vandaar het vraagteken. Maar waarom dit SGF-gat niet mogelijk is, vraagt nog om een verklaring. Al gaat het om subtiele oordelen, ik vind SGF-gaten eigenlijk altijd bedenkelijk in asymmetrische nevenschikkingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|