Tabu. Jaargang 21
(1991)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Theoretische aspekten van partikelvooropplaatsing
|
(1) | a | *omdat Jansen hem op heeft geprobeerd te bellen |
b | omdat Jansen hem op heeft willen bellen | |
c | omdat Jansen hem heeft geprobeerd op te bellen | |
d | omdat Jansen hem heeft willen opbellen |
In de visie van Den Besten et al. wordt het komplement van proberen in alle gevallen geëxtraponeerd. Het verschil in akseptabiliteit tussen (1a) en (1c) moet worden geweten aan het feit dat nominale konstituenten (inclusief voornaamwoorden zoals hem) naar links verplaatst kunnen worden, terwijl partikels onverplaatsbaar zijn. De poging in (1a) om het partikel op toch naar links (en uit de infinitiefzin) te verplaatsen leidt tot een onwelgevormd resultaat. Het verschil tussen (1a) en (1b) heeft daarentegen een geheel andere oorzaak. Waar (1a) afgeleid moet worden door verplaatsing van het partikel, is (1b) het gevolg van werkwoordsverplaatsing: niet het komplement van willen wordt geëxtraponeerd, maar het werkwoordelijke hoofd (bellen). De plaats van het partikel moet hier dus worden toegeschreven aan stranding in plaats van verplaatsing. De volgorde in (1d) tenslotte geeft aan dat bij werkwoordsverplaatsing ook de hele samenkoppeling kan verhuizen.
Daarmee krijgen partikels een bijzondere status. Ze onttrekken zich aan de werking van Move. Ze horen bij het firmament tegen de achtergrond waarvan alles draait en beweegt. Waar veel variabel is zijn konstanten van bijzonder belang. Bij de nogal vrije Nederlandse woordvolgorde is dit niet anders. Al met al meer dan voldoende reden om eens nader op de zaak in
te gaan, vooral omdat de oorzaak van de onbewegelijkheid van partikels nog enigzins in nevelen gehuld blijft. Daarbij zal bijzondere aandacht geschonken worden aan de mogelijkheid om partikels voorop te plaatsen in de zin.
2 Topikalisatie van partikels
Partikels staan zoals gezegd bij voorkeur achter in de zin. Staan ze vooraan, dan zijn ze doorgaans meegekomen met het werkwoord, zoals in:
(2) | a | Opgebeld heeft alleen de Evangelische Omroep. |
b | Schoolblijven moeten we allemaal wel eens. | |
c | Tegengekomen ben ik dit probleem alleen in de ANS. |
Toch is het een enkele keer wel mogelijk om een partikel op de eerste plaats van de hoofdzin te krijgen. Zulke gevallen van partikel-topikalisatie vereisen dat het partikel een kontrastieve lezing kan krijgen. Dit is het geval bij die partikels die in een oppositie staan, zoals aan en uit of op en af. De Vries (1975: 51) meldt bijvoorbeeld dat het volgende voorbeeld akseptabel is in een tekst waar sprake is van de invoer van Angola.
(3) | Uit voert Angola veel koffie. |
De Vries vergelijkt dit met de ongevormdheid van (4) (in welke kontekst dan ook):
(4) | *Gade heb ik hem al enige tijd geslagen. |
De Vries wijt de onmogelijkheid van vooropplaatsing hier aan het ondoorzichtige karakter van het idioom gadeslaan. Wezenlijker lijkt mij dat er geen antoniem van gade is waarmee het gekontrasteerd kan worden. Waar wel een antoniem aanwezig is, wordt vooropplaatsing mogelijk, al blijft het altijd enigzins moeizaam, cf. de voorbeelden (5a-d). De gevallen in (5e-f) zijn ontleend aan de ANS (Geerts e.a., 1984, blz. 954). Ook de ANS konstateert dat een kontrastaccent nodig is.
(5) | a | Tegen stemde alleen de Centrumpartij (cf. voorstemmen) |
b | Op gaat de zon in het oosten (cf. ondergaan) | |
c | In ademt men zuivere zuurstof (cf. uitademen) | |
d | Uit liet ze de gasten uit Duitsland (cf. inlaten) | |
e | Op zullen ze die wijn wel niet gedronken hebben, maar véél zal er in elk geval niet meer zijn. | |
f | Ik kom niets te kort hoor, maar over hou ik óók niets. |
Het lijkt er dus op dat partikels vooropgeplaatst kunnen worden. Ook voor wie de zinnen in (5) wat gemaakt vindt, zal er een duidelijk verschil zijn
waar te nemen met de zinnen in (6), waar een poging is gedaan tot extrapositie, achteropplaatsing.
(6) | a | *De Centrumpartij heeft gestemd tegen. |
b | *De zon is in het oosten gegaan op. | |
c | *Men kan zuivere zuurstof ademen in. | |
d | *Ze wou de hond laten uit. |
Achteropplaatsing van partikels is dus duidelijk onmogelijk, in tegenstelling tot vooropplaatsing.
3 Partikelvooropplaatsing als VP-topikalisatie
De mogelijkheid om partikels te topikaliseren is voor allerlei theorieën lastig te verantwoorden. Binnen de generatieve taalkunde wordt bijvoorbeeld veelal verondersteld dat alleen zgn. maximale projekties getopikaliseerd kunnen worden. Partikels zijn geen maximale projekties, zoals genoegzaam blijkt uit het feit dat ze geen bepalingen kunnen hebben, alsook uit hun voorkomen in de verbale eindgroep, een terrein waar, althans in het ABN, maximale projekties doorgaans geweerd worden (cf. het verschil tussen heeft willen pianospelen en *heeft willen die piano bespelen).
Een mogelijke verklaring voor allerlei ogenschijnlijke uitzonderingen op de regel dat alleen maximale projekties vooropplaatsing dulden wordt gegeven in Den Besten en Webelhuth (1990). Deze auteurs merken op dat in het Nederlands en het Duits zowel een werkwoord met zijn komplementen naar voren kan worden gehaald, alsook het werkwoord alleen, vgl.:
(7) | a | Ramen lappen kan ik ook morgen. |
b | Lappen kan ik die ramen ook morgen. | |
(8) | a | Uit de kliniek ontsnapt zijn drie gevangenen. |
b | Ontsnapt zijn uit de kliniek drie gevangenen. |
In (7b) en (8b) lijkt er geen sprake te zijn van vooropplaatsing van een maximale projektie, maar volgens Den Besten en Webelhuth is dit slechts schijn. Zowel in de a-zinnen als in de b-zinnen is de VP getopikaliseerd, zij het dat in de b-zinnen eerst de werkwoordelijke argumenten verplaatst zijn uit de VP door een transformatie die maximale projecties chomsky-adjungeert aan de VP-knoop. Deze regel staat ook wel bekend als scrambling. Zin (7b) heeft dus de volgende afleiding:
(9) | [e [kan ik [ook morgen [[die ramen lappen]]]]] = = > (scrambling) |
[e [kan ik [[die ramen]i [ook morgen [ti lappen]]]]] = = > (top.) | |
[[ti lappen]j [kan ik [[die ramen]i [ook morgen [tj]]]]] |
In geen geval hebben we te maken met vooropplaatsing van een V0. Een goed argument voor deze analyse verschaft het feit dat bij V-topikalisatie het partikel verplicht mee naar voren moet. Het partikel, dat als inert element geen scrambling kan ondergaan, moet in de VP blijven staan. Vooropplaatsing van de VP heeft daarom als direkt gevolg dat ook het partikel vooropgeplaatst wordt. Indien topikalisatie van een V0 mogelijk is dan zou men, net als bij Verb Second, partikel-stranding mogen verwachten. De zinnen in (10) en (11) tonen aan dat dit zich niet voordoet.
(10) | a | Opgebeld heeft alleen het Nieuwsblad. |
b | *Gebeld heeft alleen het Nieuwsblad op. | |
(11) | a | Uitgevoerd heeft Angola alleen koffie. |
b | *Gevoerd heeft Angola alleen koffie uit. |
Een dergelijk verhaal kan men ook vertellen voor zinnen met vooropgeplaatste partikels. Neem bijvoorbeeld zin (3), hier herhaald als (12).
(12) | Uit voert Angola veel koffie. |
Ook hier kan men het partikel zien als het enige zichtbare deel van een volle VP. Door toedoen van scrambling en Verb Second bestaat deze VP verder alleen uit een V-spoor en een NP-spoor. Daarmee verliest partikeltopikalisatie zijn uitzonderlijke karakter en wordt het een automatisch gevolg van het onafhankelijk gemotiveerde bestaan van drie regels: XP-topikalisatie, Verb Second en scrambling.
Toch bevredigt deze uitleg niet. Een probleem dat onmiddellijk rijst is dat scrambling een optionele regel is. Bij het niet toepassen van scrambling zou men naast (12) ook (13) verwachten.
(13) | *Veel koffie uit voert Angola. |
De onmogelijkheid van zinnen als (13) wordt traditioneel toegeschreven aan de eis dat de persoonsvorm op de tweede positie dient te staan in een mededelende hoofdzin. Aangezien een lijdend voorwerp en een partikel geen konstituent vormen, overtreedt (13) deze wetmatigheid. Echter, in de visie van Den Besten en Webelhuth zou de reeks veel koffie uit een VP moeten kunnen zijn, met een spoor op de plaats van het werkwoord. Dan is er geen sprake van een overtreding en zou het resultaat grammatikaal moeten zijn.
Een ander probleem duikt op wanneer we (12) in de voltooid tegenwoordige tijd zetten. Het resultaat is zin (14).
(14) | Uit heeft Angola veel koffie gevoerd. |
Deze zin is even goed als (12). Maar in tegenstelling tot zin (12) is het werkwoord niet uit de VP gehaald door Verb Second. Men zou dus verwachten dat bij VP-topikalisatie ook het werkwoord mee naar voren moet, en dat het niet achter kan blijven zoals in (14). Dit tweede bezwaar lijkt minder gewichtig dan het eerste, omdat men zou kunnen veronderstellen dat het werkwoord gevoerd in (14) Verb Raising heeft ondergaan. Dan heeft (14) een korrekte afleiding:
(15) | [e [e [Angola [veel koffie uitgevoerd] heeft]]] = = > (Verb Raising) |
[e [e [Angola [veel koffie uit ti] heeft gevoerdi]]] = = > (Verb Second) | |
[e [heeft [Angola [veel koffie uit ti] gevoerdi]]] = = > (Scrambling) | |
[e [heeft [Angola [veel koffiej [tj uit ti] gevoerdi]]]] = = > (VP-top) | |
[[tj uit ti]k [heeft [Angola [veel koffiej tk gevoerdi]]]] |
Niettemin zijn we er met deze uitweg niet. Dit blijkt wanneer we ons realiseren dat partikelvooropplaatsing ook in het Duits mogelijk is, met dezelfde sterke pragmatische beperkingen die voor het Nederlands gelden.
(16) | Auf hat er die Tür nicht gemacht. |
Voor het Duits echter kan niet een beroep worden gedaan op Verb Raising. Allereerst is het maar de vraag of het Duits Verb Raising kent in andere dan dubbele-infinitiefkonstrukties (Den Besten en Edmondson 1983). In een recent artikel (Den Besten en Broekhuis 1990) wordt bijvoorbeeld geopperd dat het Duits voor de normale groene volgorde geen Verb Raising gebruikt. Maar zelfs al zouden we wel Verb Raising aannemen voor het Duits (in navolging van Evers 1975), dan blijven we zitten met het probleem dat in het Duits bij Verb Raising altijd het partikel meegaat. Dit wordt geïllustreerd in (17).
(17) | a | weil der Franz noch hatte anrufen wollen. |
b | *weil der Franz noch an hätte rufen wollen. | |
c | ob die Maria es hatte mitteilen sollen | |
d | *ob die Maria es mit hätte teilen sollen. |
Als we dus aannemen dat het werkwoord in (16) door Verb Raising uit de VP gehaald is, dan moeten we ook aannemen dat het partikel meegekomen
is. En als dat het geval is, is de hele VP geleegd en zou topikalisatie, indien überhaupt geoorloofd, niet (16) hebben opgeleverd, maar (18), met een lege VP op de eerste positie.
(18) | Hat er die Tür nicht aufgemacht. |
Konklusie: Partikeltopikalisatie kan niet worden geanalyseerd als verholen VP-topikalisatie.
4 Partikelvooropplaatsing als partikelvooropplaatsing
Als partikelvooropplaatsing geen VP-topikalisatie is, wat is het dan wel? Ik wil niet alle denkbare mogelijkheden uitputtend de revue laten passeren en zal me daarom maar meteen richten op de meest voor de hand liggende gedachte: als een partikel op de eerste zinsplaats staat, dan is er een partikel getopikaliseerd. Voor de theorie van topikalisatie heeft dit enkele gevolgen. Omdat een partikel niet de interne struktuur heeft van een maximale woordgroep, zullen we de wet dat alleen maximale woordgroepen verplaatsing naar de eerste zinsplaats mogen ondergaan moeten laten vallen. Dat hoeft echter niet gezien te worden als een ernstige verzwakking van de theorie, maar kan ook worden opgevat als een belangrijke vereenvoudiging. Immers, het meeste werk dat de bedoelde wet doet wordt al gedaan door andere onafhankelijke beperkingen binnen de grammatika. Neem bijvoorbeeld de onmogelijkheid om een determinator voorop te plaatsen zonder het bijbehorende naamwoord, geïllustreerd in (19).
(19) | a | *Diens heb ik boek gelezen. |
b | *Wiens heb je boek gelezen? | |
c | *Deze wil ik peren plukken. | |
d | *Welke zag Jantje pruimen? |
De ongrammatikaliteit van bovenstaande zinnen kan worden toegeschreven aan het feit dat er een niet-maximale konstituent voorop staat, maar volgt ook al uit een verbod op linkertakextrakties (cf. Ross 1967), hoe dat verder ook in de grammatika tot uitdrukking wordt gebracht.
Hoe zit het dan met zinnen waar in tegenstelling tot (19) niet het linkerdeel maar het rechterdeel voorop is geplaatst? De gevallen in (20) zijn in elk geval zeker niet beter dan die in (19).
(20) | a | *Boek heb ik diens gelezen. |
b | *Peren wil ik deze plukken. |
Dit soort van vooropplaatsing zouden tot voor kort wellicht verklaard kunnen worden uit een verbod op vooropplaatsing van niet-maximale woordgroepen. Het recentelijk populair geworden voorstel om de determi-
nator als het hoofd van de vroegere NP te beschouwen (die daarmee wordt omgedoopt tot DetP) gooit echter roet in het eten. Volgens dit voorstel zijn boek en peren in (20) wel degelijk maximaal - zij het natuurlijk geen DPs, maar NPs (die korresponderen met de vroegere kategorie N'). De ongrammatikaliteit van de voorbeelden in (20) behoeft dan een andere verklaring (bijvoorbeeld in termen van een eiland-konditie) en opnieuw blijkt de geringe waarde van de wet dat alleen maximale konstituenten naar voren kunnen worden gehaald.
Eenzelfde verhaal geldt voor de ongrammatikaliteit van de zinnen in (21).
(21) | a | *Jan gek is vind ik ook dat. |
b | *Het regent weet ik niet of. |
Hier is een deelzin getopikaliseerd met uitzondering van het voegwoord. Opnieuw geldt dat men dit ooit had kunnen verklaren als een geval van onwelgevormdheid doordat een niet-maximale groep voorop is geplaatst (S ipv S'). Inmiddels heeft men ingezien dat het hoofd van S' het voegwoord is, en is S geheranalyseerd als een IP (‘inflection phrase’) (zie Chomsky 1986) - een voorstelling van zaken die overigens zeer nauw aansluit bij eerdere ideeën in de kategoriale grammatika over hoofden en hun argumenten (zie Hoeksema 1988). Wederom is daarmee een verzameling verschijnselen onttrokken aan het bereik van de oude wet die vooropplaatsing van minder-dan-maximale woordgroepen verbiedt. Verder zijn er ook wel voorbeelden te verzinnen die zich niet zozeer onttrekken aan deze wet maar hem schenden.
Te denken valt aan zinnen met vooropgeplaatste adjektieven.
(22) | a | Blij was ze er niet mee geweest. |
b | Zat zal ik daar nooit van worden. | |
c | Gek is ze daar allang niet meer op. |
Zijn de adjektieven niet vooropgeplaatst, dan vormen ze een konstituent met het achtergelaten achterzetsel, zoals onder andere blijkt uit de onmogelijkheid een bijwoord ertussen te krijgen:
(23) | a | *Ze was er blij niet mee geweest. |
b | *Ik zal daar zat nooit van worden. | |
c | *Ze is daar allang gek niet meer op.Ga naar eind1. |
De uitdrukkingen op de eerste zinsplaats in (22) kunnen daarom moeilijk als maximale konstituenten in de zin van de X-bar canon beschouwd worden. Wanneer de hele woordgroep naar voren gaat wordt, in tegenstelling tot de voorspelling, het resultaat duidelijk slechter dan de zinnen in (22).
(24) | a | *?Blij mee was ze er niet. |
b | *?Zat van zal ik daar nooit worden. | |
c | *?Gek op is ze daar allang niet meer. |
Kortom, er is genoeg reden om af te stappen van de gedachte dat het aantal streepjes op een woordgroep iets interessants te zeggen heeft over wat er in een Nederlandse hoofdzin voorop kan staan. Ik zou dit zelfs nog iets scherper willen formuleren. Er is in mijn ogen geen enkele dwingende noodzaak om een onderscheid te maken tussen maximale woordgroepen en niet-maximale woordgroepen. Dit onderscheid, dat zo kenmerkend is voor de X-bar theorie, maakt geen deel uit van andere systemen voor de beschrijving van syntaktische struktuur, zoals dependency en kategoriale grammatika. In een van de diepst gravende studies van het X-bar model komen Kornai en Pullum (1990: 25) tot eenzelfde konklusie, zij het op grond van andere overwegingen dan de empirische die hierboven zijn aangeroerd:
‘the interest of the Standard X-bar restrictions reside mainly in the notion of “headedness”, bar-levels as such being epiphenomemal and even eliminable’.
Bibliografie
Besten, H. den en H. Broekhuis, 1990, ‘Woordvolgorde in de werkwoordelijke eindreeks’, ongepubliceerd artikel, Universiteit van Amsterdam. |
Besten, H. den and J. Edmondson, 1983, ‘The Verbal Complex in Continental West-Germanic’, in: W. Abraham, red., On the Formal Syntax of the West Germania, blz. 47-138, Benjamins, Amsterdam. |
Besten, Hans den, Jean Rutten, Tonjes Veenstra and Joop Veld, 1988, ‘Verb Raising, Extrapositie en de Derde Constructie’, ongepubliceerd artikel, Universiteit van Amsterdam. |
Besten, H. den en G. Webelhuth, 1990, ‘Stranding’, in: G. Grewendorf en W. Sternefeld (red.), Scrambling and Barriers, Benjamins, Amsterdam-Philadelphia, pp. 77-92. |
Chomsky, N., 1986, Barriers. MIT-Press, Cambridge, Massachusetts. |
Evers A., 1975, The Transformational Cycle in Dutch and German, Dissertatie, Rijksuniversiteit Utrecht. |
Geerts, G., W. Haeseryn, J. de Rooij, M.C. van den Toorn, (red.), 1984, Algemene Nederlandse Spraakkunst, Wolters-Noordhoff, Groningen, en Wolters, Leuven. |
Hoeksema, J., 1988, ‘Head-Types in Morpho-Syntax’, in: Yearbook of Morphology 1, blz. 123-137 |
Kornai, A., and G.K. Pullum, 1990, ‘The X-bar Theory of Phrase Structure’, Language 66-1, blz. 24-50. |
Ross, J.R., 1967, Constraints on Variables in Syntax. Dissertatie, Massachusetts Institute of Technology. |
Vries, J.W. de, 1975, Lexicale morfologie van het werkwoord, Dissertatie, Rijksuniversiteit Leiden. |
- eind1.
- Ron van Zonneveld wijst me erop dat meer wel degelijk tussen A en P kan staan:
(i) dat ik daar niet blij meer mee ben (ii) of ze daar niet gek meer op is.
Het is mogelijk dat meer in zulke gevallen deel uitmaakt van de AP. Een argument hiervoor is dat meer ook kan staan op plekken waar andere adverbiale uitdrukkingen onmogelijk zijn, zoals tussen een predikaat en het koppelwerkwoord, vgl.:(iii) of Fred soms niet blij meer is (iv) *of Fred blij soms/nog altijd/overal is