Tabu. Jaargang 17
(1987)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
Paradigmaloos ‘van’
|
(1) | Overal lagen van die lekkere boterkoeken. |
(2) | Er hangen van die prachtige schilderijen. |
(3) | Hij draagt vaak van die kostbare broeken. |
(4) | De winkels liggen vol met van die wapens. |
(5) | Het pad grenst aan van die enge ravijnen. |
(6) | Het is er doorgaans van dat sombere weer. |
Men ziet onmiddellijk, dat dergelijke van-constructies als nominale constituenten moeten worden opgevat. In weerwil van hun prepositionele uiterlijk kunnen de betrokken woordgroepen immers niet alleen als subject en als direct object, maar ook als prepositioneel object en als predikaatsnomen worden gebruikt. Een en ander zou geen nadere uitwerking behoeven, ware het niet dat bijna vanzelfsprekend de vraag rijst welke syntactische categorie aan het paradigmaloze van moet worden toegekend.
De beantwoording van deze vraag blijkt geen eenvoudige aangelegenheid te zijn. Iemand als Droste (1960: 258) ontkent bijvoorbeeld dat zinvol over de categoriale status van het paradigmaloze van gesproken kan worden. In zijn ogen is het veeleer zo, dat van die in Hebt u nog wat van die losse melk? een nieuwe functionaliteit gekregen heeft en een ondeelbare groep geworden is, die als attributieve bepaling bij losse melk optreedt. Dit oordeel wordt gedeeld door De Schutter en Van Hauwermeiren (1983: 236), wanneer zij naar aanleiding van de zin Er zijn nog wel van die gekken die te voet door Spitsbergen willen trekken opmerken, dat van die/van dat als meervoudig lidwoord beschouwd kan worden waarin de wijzende waarde van die/dat op de achtergrond is
geraakt.
Een heel andere opinie wordt vertolkt door de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1984: 228-229). Daar lezen we namelijk dat de betekenis en de syntactische mogelijkheden van verbindingen als van die, van dat, van deze en van dit weliswaar gelijk zijn aan die van zulke, maar dat van desniettegenstaande als voorzetsel bestempeld dient te worden. Een dergelijke gedachtengang is voor geen andere uitleg vatbaar dan dat de van-constructie, hoewel in haar geheel nominaal van aard, is samengesteld uit een prepositie en een nominale constituent. Soortgelijke denkbeelden treffen we aan in een recente bijdrage van Haegeman (1987). Ook zij is van oordeel dat de van-constructie als een nominale constituent moet worden opgevat, een stellingname die wellicht het duidelijkst tot uitdrukking komt wanneer zij naar aanleiding van het gedrag van de van-groep de volgende conclusie trekt: ‘The role of van seems to be that of turning a N-projection with specifier into a specifierless N-projection’ (1987: 65). In feite is Haegeman de mening toegedaan, dat van als een naamvalsaanduiding moet worden beschouwd, vergelijkbaar met de Franse uitdrukkingen à en de. Een en ander neemt evenwel niet weg, dat de door haar voorgestelde analyses onveranderlijk van dien aard zijn, dat van als een prepositie wordt aangemerkt.
Misschien wel de meest saillante beschrijving van onze van-groep is te vinden in Paardekoopers Beknopte ABN-syntaksis. Uitgangspunt voor zijn betoog, zowel in de vijfde (19775: 67-69, 467-471) als in de sterk uitgebreide zevende druk (19867: 58-59, 492-495), is de vraag of van in de bedoelde constructie inderdaad een voorzetsel is. Terecht constateert hij immers, dat we in het onderhavige geval met een uitdrukking te maken hebben die niet alleen paradigmaloos is, maar bovendien ook syntagmatisch star. Dit gegeven wordt met tal van voorbeelden toegelicht, zonder dat evenwel duidelijk wordt welke conclusie hieraan verbonden moet worden. In de vijfde druk lezen we namelijk dat we tot woordsoortloosheid moeten concluderen (19775: 68), terwijl in de zevende druk wordt voorgesteld om de naam ‘grammaticaal voorzetsel’ aan ons van te geven (19867: 58).
Deze laatste voorstelling van zaken is koren op de molen van iemand als Sturm (1986: 100-104). Ook hij is namelijk van oordeel dat in een zin als Er hingen van die leuke poppetjes het element van tot de categorie van voorzetsels moet worden gerekend, niet omdat het paradigmatisch en syntagmatisch star is, maar omdat ‘geen enkele traditioneel onderscheiden zinsdeelfunctie de aanwezigheid van een voortzetsel
vereist of juist uitsluit’ (1986: 102). Ten bewijze van deze stelling wijst Sturm onder meer op het voorkomen van de voortzetselgroepen in Over Groningen is korter en Met een lepel eet veel makkelijker, die volgens hem vergelijkbaar zijn met de hier ter discussie staande van-constructie.
Gezien deze veelheid van opvattingen is het zaak, de syntactische en semantische structuur van de verschillende van-groepen aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Daartoe zal om te beginnen een onderscheid worden gemaakt tussen nominale en prepositionele woordverbindingen.
2. Nominale en prepositionele ‘van’-groepen
Het staat onomstotelijk vast, dat verbindingen met van zowel van nominale als van prepositionele aard kunnen zijn. De beste discussie in dit verband is die in Haegeman (1987), waar bij wijze van illustratie zinnen van de volgende soort worden besproken.
(7) | Ik houd van die prachtige prenten. |
(8) | Zij zag van die wellustige venten. |
(9) | Hij nam van die heerlijke krenten. |
Naar het oordeel van Haegeman hebben we in (7) te maken met een prepositionele constituent, in (8) met een nominale constituent, en in (9) met een woordgroep die zowel prepositioneel als nominaal van aard kan zijn. Ten bewijze hiervan wijst zij erop, dat het complement van een prepositie doorgaans door het voornaamwoord er vervangen kan worden, een operatie die toegepast op (7) en (9) een goed resultaat oplevert, maar die in het geval van (8) tot mislukking gedoemd is, getuige het onwelgevormde karakter van zin (11).
(10) | Ik houd ervan. |
(11) | *Zij zag ervan. |
(12) | Hij nam ervan. |
Daar staat tegenover, dat analoog aan andere onbepaalde nominale constituenten in (8) en (9) de hele van-groep door er vervangen kan worden, hetgeen blijkens de ongrammaticaliteit van (13) in zinnen als (7) allerminst het geval is.Ga naar eind1.
(13) | *Ik houd van die prachtige prenten en u houdt er ook. |
(14) | Zij zag van die wellustige venten en hij zag er ook. |
(15) | Hij nam van die heerlijke krenten en zij nam er ook. |
Een dergelijke stand van zaken is voor geen andere uitleg vatbaar dan dat verbindingen met paradigmaloos van nominaal van aard zijn.
Een tweede aanwijzing dat het Nederlands zowel prepositionele als nominale van-constructies kent, is volgens Haegeman gelegen in de wijze waarop beide soorten van verbindingen zich gedragen in vraagzinnen. Blijkens de tegenstelling tussen (16) en (18) enerzijds, en (17) anderzijds, kunnen de van-groepen in (7) en (9) worden bevraagd door middel van een voorzetselconstituent, hetgeen niet mogelijk is met de van-constructie in (8).
(16) | Waarvan houd ik? |
(17) | *Waarvan zag zij? |
(18) | Waarvan nam hij? |
Aan de andere kant blijken de van-verbindingen in (8) en (9) te kunnen worden bevraagd door middel van een nominale constituent, zulks in tegenstelling tot de van-constructie in (7).Ga naar eind2.
(19) | *Wat houd ik? |
(20) | Wat zag zij? |
(21) | Wat nam hij? |
Wederom moeten we dus concluderen, dat woordgroepen die worden ingeleid door paradigmaloos van, een nominaal karakter dragen. Daarmee rijst uiteraard de vraag tot welke woordsoort de uitdrukking in kwestie moet worden gerekend.
3. Inverse determinatoren
Reeds bij Droste (1960: 259) vinden we het denkbeeld dat de woordgroep zeven van die jongens voor tweeërlei interpretatie vatbaar is: als een echte partitieve constructie met deiktisch die en als een zogenaamde verbleekte partitieve woordgroepGa naar eind3., waarin de wijzende waarde van die compleet op de achtergrond is geraakt. In het laatste geval hebben we natuurlijk met een manifestatie van paradigmaloos van
te maken. Tot een dergelijke bevinding komt ook Van der Lubbe (1982: 370), wanneer hij naar aanleiding van de zin Bij tante Rie kregen we dan altijd twee van die lekkere bonbons het onderscheid tussen echte en schijnbare partitieve constructies aan de orde stelt. Naar zijn oordeel is deze tegenstelling van dien aard, dat we bij de schijnbare (of verbleekte) partitieve interpretatie van de zin weer een voorbeeld hebben ‘van die merkwaardige van-groep waarvan de innerlijke structuur, althans wat dat van betreft, nauwelijks te analyseren is, en waaraan het telwoord twee als een pre-attribuut is toegevoegd’.
Dat deze voorstelling van zaken geenszins ongegrond is, blijkt uit het gedrag van zulke constructies in existentiële zinnen. Een echte partitieve woordgroep als twee van die zes boten zorgt namelijk voor ongrammaticaliteit, zonder twijfel vanwege haar bepaaldheid. Nemen we daarentegen de woordgroep twee van die roeiboten in ogenschouw, dan blijkt deze onder de verbleekte lezing in er-zinnen te kunnen verschijnen, getuige het welgevormde karakter van (23).
(22) | *Er lagen twee van die zes boten op het strand. |
(23) | Er lagen twee van die roeiboten op het strand. |
Een en ander is voor geen andere interpretatie vatbaar dan dat schijnbare partitieve uitdrukkingen onbepaald van aard zijn, zulks in tegenstelling tot hun echte partitieve tegenhangers. Daaraan moet worden toegevoegd, dat de determinator in dergelijke gevallen optioneel is, want naast Er lagen twee van die roeiboten op het strand is ook goed Er lagen van die roeiboten op het strand. Men ziet dus dat het gedrag van onze van-groep overeenkomt met dat van een kaal meervoud, een gelijkenis die wordt versterkt door het gegeven dat we naast Er lagen twee roeiboten op het strand ook de zin Er lagen roeiboten op het strand aantreffen.
Deze stand van zaken maakt duidelijk, dat woordgroepen die worden ingeleid door paradigmaloos van niet alleen als nominale constituent, maar ook als nomen kunnen optreden. Beperken we ons tot dit laatste gegeven, dan mogen we stellen dat paradigmaloos van kan worden opgevat als een uitdrukking die in combinatie met een nominale constituent als argument een nomen oplevert. Anders gezegd: paradigmaloos van dient in termen van de theorie der categoriale grammatica (Lambek 1958; Zwarts 1986) te worden bestempeld als een uitdrukking van de categorie N/NP. Een en ander houdt in, dat het voorkomen van de expressie twee van die
roeiboten in Er lagen twee van die roeiboten op het strand verbonden moet worden met de structuur in (24).
Deze aanschouwelijke voorstelling maakt duidelijk, dat het type van paradigmaloos van (N/NP) de omkering is van dat van de determinator twee (NP/N). Bijgevolg ligt het voor de hand, dat paradigmaloos van tot de categorie van inverse determinatoren wordt gerekend, een wijze van benoemen die aansluit bij hetgeen eerder in Jacobs (1986: 121) en Zwarts (1986: 86) is bepleit.
4. Een probleem
In het voorgaande is vastgesteld, dat een uitdrukking als van die roeiboten niet alleen als nomen, maar ook als nominale constituent kan optreden. Daarmee worden we geconfronteerd met een moeilijkheid, want zelfs in één van de meest plooibare categoriale systemen - de zogenaamde Lambek-calculus (Lambek 1958; Van Benthem 1986) - kunnen nomina niet straffeloos tot nominale constituenten worden opgehoogd. De regels van deze calculus zijn namelijk van dien aard, dat expressies van het type (e,t) - nomina dus - niet tegelijk als expressies van het type ((e,t),t) kunnen worden beschouwd. Om dit te begrijpen, dient men toegang te hebben tot de door Van Benthem (1986: 133) geïntroduceerde noties e-telling en t-telling.
(25) | E-telling |
e-telling (e) - 1, e-telling (t) - 0; | |
e-telling ((x,y)) - e-telling (y) - e-telling (x). | |
(26) | T-telling |
t-telling (t) - 1, t-telling (e) - 0; | |
t-telling ((x,y)) - t-telling (y) - t-telling (x). |
Men ziet onmiddellijk, dat krachtens deze definitie uitdrukkingen van
het type (e,t) dienen te worden geassocieerd met e-telling -1 en t-telling +1. Daar staat tegenover, dat expressies van het type ((e,t),t) - nominale constituenten dus - e-telling +1 en t-telling 0 vertonen. Deze stand van zaken is daarom niet van betekenis ontbloot, omdat Van Benthem met behulp van de ingevoerde begrippen de navolgende stelling weet af te leiden:
(27) | Stelling |
Als A ⇢ B afleidbaar is in de Lambek-calculus, dan is de etelling (t-telling) van A gelijk aan die van B. |
Met andere woorden, een noodzakelijke voorwaarde voor Lambek-afleidbaarheid is dat de met elkaar te verbinden categorieën gelijke e- en t-tellingen vertonen. Aan deze voorwaarde wordt echter niet voldaan door de ophogingsformule (e,t) ⇢ ((e,t),t), zodat we mogen concluderen dat in de Lambek-calculus nomina niet tot nominale constituenten kunnen worden verhoogd.
Een dergelijke stand van zaken roept uiteraard de vraag op, of voor afleidingsregels van de gewraakte soort al dan niet plaats moet worden ingeruimd. Villen we immers het denkbeeld handhaven dat van die roeiboten in Er lagen van die roeiboten op het strand niet alleen als nomen, maar ook als nominale constituent kan worden beschouwd, dan zullen we een beroep dienen te doen op de regel (e,t) ⇢ ((e,t),t). Anderzijds betekent dit, dat we buiten de grenzen van de Lambek-calculus treden. Dat een dergelijke handelwijze waarschijnlijk onvermijdelijk is, valt op te maken uit een recente bijdrage van Partee (1987). Onder de titel ‘Noun Phrase Interpretation and Type-Shifting Principles’ bespreekt zij daar onder meer de natuurlijkheid van functies die (e,t) op ((e,t),t) afbeelden. De conclusie waartoe zij in dit verband komt, luidt als volgt: ‘Natural language data suggest that a (and plural some) and the are particularly natural, since they are often not expressed by a separate word or morpheme but by constructional features, or not expressed at all’. Men ziet onmiddellijk dat in deze uitspraak besloten ligt, dat de overgang van (e,t) naar ((e,t),t) te allen tijde gewaarborgd dient te blijven, ook wanneer de taal in kwestie geen uitdrukking geeft aan a en the. In dit licht mogen we dan ook concluderen, dat de voorgestelde analyse voor uitdrukkingen als van die roeiboten niet als uitzonderlijk hoeft te worden beschouwd. Daarmee is uiteraard geen antwoord gegeven op de vraag, in welke mate
het domein van de klassieke Lambek-calculus dient te worden uitgebreid. Zoals gewoonlijk dienen zich hier verschillende mogelijkheden aan. Een eerste overzicht daarvan is te vinden in Van Benthem (1987).
Literatuur
Benthem, J. van (1986) Essays in Logical Semantics. Dordrecht. |
Benthem, J. van (1987) Categorial Grammar and Type Theory. University of Amsterdam. |
Droste, F.G. (1960) Woordgroepstructuur en betekenis. In: De Nieuwe Taalgids 53, 257-259. |
Geerts, G., W. Haeseryn, J. de Rooij, M.C. van den Toorn (1984) Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen, Leuven. |
Haegeman, L. (1987) Van constructions in Dutch. In: F. Beukema and P. Coopmans (eds.) Linguistics in the Netherlands 1987. Dordrecht, 61-70. |
Jacobs, E. (1986) Partitieven, enkele syntactische en semantische aspecten. In: TABU 16, 111-144. |
Lambek, J. (1958) The Mathematics of Sentence Structure. In: American Mathematical Monthly 65, 154-170. |
Lubbe, H.F.A. van der (1982) Over echte en schijnbare partitieve woordgroepen. In: Spektator 11, 367-378. |
Paardekooper, P.C. (19775, 19867) Beknopte ABN-syntaksis. Eindhoven. |
Partee, B. (1987) Noun Phrase Interpretation and Type-Shifting Principles. In: J. Groenendijk, D. de Jongh, M. Stokhof (eds.) Studies in Discourse Representation Theory and the Theory of Generalized Quantifiers. Dordrecht, 115-143. |
Schutter, G. de en P. van Hauwermeiren (1983) De Structuur van het Nederlands. Malle. |
Sturm, A.N. (1986) Primaire syntactische structuren in het Nederlands. Dissertatie RU Utrecht. Leiden. |
Zwarts, F. (1986) Categoriale Grammatica en Algebraïsche Semantiek. Een onderzoek naar negatie en polariteit in het Nederlands. Dissertatie RU Groningen. |
- eind1.
- De uitdrukking houden van dient in dit verband niet verward te worden met houden in Ik houd varkens. In het laatste geval krijgen we de grammaticale zin Ik houd van die prachtige varkens en u houdt er ook.
- eind2.
- Ook in dit geval moet houden van niet verward worden met het transitieve werkwoord houden in Ik houd varkens.
- eind3.
- Deze term is afkomstig van Van der Lubbe (1982: 369, 370).