Tabu. Jaargang 12
(1982)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kongruentie van relatieve voornaamwoorden met hun antecedent
|
(1) | Definitie |
Twee konstituenten A en B staan in een kongruentierelatie tot elkaar dan en slechts dan als de grammatika specificeert dat A en B dezelfde waarden voor een of meer syntaktische kenmerken dienen te hebben. |
Deze definitie is wat subtieler dan enkel de eis dat de twee konstituenten overeenkomen in één of meer kenmerken. Neem bijvoorbeeld de zin Wij zien dat jullie spelen. Hier komt wij in getal overeen met spelen, en jullie met zien, maar de grammatika hoeft vanzelfsprekend alleen te specificeren dat in dergelijke zinnen wij en zien, en jullie en spelen overeenstemmen in getal. De kongruentierelatie bestaat dan ook alleen tussen die laatstgenoemde tweetallen.
Definitie (1) is nog vaag genoeg om tal van mogelijkheden open te laten waarop een grammatika kongruentie bewerkstelligt. Dit kan geschieden langs transformationele weg, zoals dat in de Basiskursus ATW wordt gedaan (de Haan, Koefoed en des Tombe, 1974: 91-92), langs interpretatieve weg (zie Lapointe 1980, en ook het vervolg van dit artikel), of via een of ander ‘feature-
percolatie’-mechanisme. In dit artikel wil ik trachten de beide laatste mogelijkheden te onderzoeken op hun merites voor het bijzondere geval van kongruentie in nominale konstituenten met relatieve zinnenGa naar eind1..
2. Benodigde kenmerken
Relatieve voornaamwoorden kongrueren in geslacht (zijdig of onzijdig) en getal (enkelvoud of meervoud) met hun antecedent. Dit kunnen we illustreren aan de hand van twee minimale paren:
(2) | a | de boer die lachte |
b | het lid dat wrokte | |
(3) | a | het visum dat nodig was |
b | de visa die nodig waren |
We kunnen de kongruentie weergeven door aan de relatieve voornaamwoorden en hun antecedenten respektievelijk de kenmerken [-O, +SG], [+O, +SG], [+O, + SG] en [+O, -SG]. Hierbij staat [+O] voor onzijdig (neutrum), en [+SG] voor enkelvoud (singularis).
Een ander kenmerk, dat we zullen gebruiken is [±R], waar R staat voor relativum. Dus een NP met het kenmerk [+R] bevat een relativum, een zin met dit kenmerk is een relatieve zin, etc.
3. Perkolatie
Er wordt veelal aangenomen dat syntaktische kenmerken langs de paden van boomdiagrammen doorgegeven kunnen worden. Dit idee, dat al tamelijk oud is, wordt onder andere van stal gehaald in Gazdar (1982). Bij Gazdar staat het doorgeven van kenmerken, dat ook wel bekend staat als feature-percolation, onder toezicht van de volgende konventie:
(4) | Head Feature Convention (HFC) |
In a rule of the form D →...δ..., where δ is the head of D, δ carries all the features associated with D. (Gazdar 1982: 135) |
De HFC is voor zijn funktioneren uiteraard afhankelijk van de wijze waarop de relatie hoofd van is gedefinieerd. In Gazdar (1982: 135) geschiedt dat volgens de systematiek van de X̄-theorie:
(5) | In a rule of the form D →...δ..., δ is the head of D if and only if |
(i) D = <i, [αN, βV] > | |
(ii) δ = <j, [αN, βV] > | |
(iii) j ≦ i | |
(iv) there is no δ' [δ' ≠ δ) introduced by this rule such that δ' = <k, [αN, βV] >, where k ≦ j. |
Ter verduidelijking zij hier nog opgemerkt, dat i, j en k hier staan voor het aantal strepen (‘bars’) dat de kategorie in kwestie heeft, terwijl [αN] en [βV] X̄-kenmerken zijn (zie voor een uitgebreide uitleg van het X̄-systeem Jackendoff 1977).
Over deze definitie van de notie hoofd van in samenhang met de HFC wordt in Gazdar & Pullum (1982a: 112-113) het volgende opgemerkt: ‘(...) feature correspondence is being used to define the “head of” relation, and then the latter is used to account for feature correspondence (via a head feature convention). The only thing that prevents the enterprise being circular is that different classes of features are involved in the two cases.’ Vervolgens gaan deze auteurs er toe over om de hoofd van relatie als een primitieve notie op te vatten, teneinde ook de distributie van X̄-kenmerken door de HFC te laten beregelen. Dit haalt een zekere redundantie uit de formulering van de herschrijfregels, maar legt tevens een zware last op de HFC.
Laten we eens gaan kijken hoe de HFC werkt bij initiële konstituenten in relatieve zinnen. We zagen dat deze konstituenten dezelfde specifikatie voor de kenmerken [±O] en [±SG] dienen te hebben als hun antecedenten. We zullen verder aannemen dat deze konstituenten het kenmerk [+R] hebben, dat we kunnen interpreteren als ‘ik domineer een relatief pronomen’. We zien dan dat de HFC reeds bij heel eenvoudige voorbeelden in de fout gaat. Nemen we als voorbeeld de zin:
(6) | De knaap met wie ze verkering had, bleek een verklikker te zijn |
De hierin voorkomende relatieve zin heeft een initiële konstituent (met wie), die we zouden voorzien van de volgende struktuur:
Dit is althans zo ongeveer de struktuur die we wensen, omdat de kenmerken onder de PP tenslotte aan de NP toe moeten komen. Deze struktuur (of liever: labeling) is echter door de HFC uitgesloten, omdat niet NP, maar P het hoofd van PP is (onder de gangbare aannames van de X̄-theorie; sommigen, onder wie Paardekooper, schijnen hier anders over te denken).
Onze konklusie moet derhalve zijn, dat in elk geval voor sommige kenmerken de HFC niet van toepassing is. Dit leidt tot een tweedeling in de verzameling van syntaktische kenmerken. We onderscheiden nu hoofdkenmerken, dat zijn die kenmerken die onderworpen zijn aan de HFC, en speciale kenmerken, die dat niet zijn.
We moeten ons nu afvragen hoe de distributie van speciale kenmerken beregeld kan worden. De nuloptie is: via specifikatie door de herschrijfregels. Er is echter een aantrekkelijker alternatief denkbaar: een algemene konventie die net als bij hoofdkenmerken het geval is, de distributie bepaalt. We kunnen de volgende konventie overwegen voor speciale kenmerken:
(8) | Konventie voor speciale kenmerken (KSK): |
(A) Speciale kenmerken worden doorgegeven aan precies 1 direkt gedomineerde konstituent. | |
(B) Wanneer een speciaal kenmerk wordt toegekend aan een preterminale knoop die een lexikaal element |
domineert dat niet in het lexikon is gespecificeerd voor dat kenmerk, dan wordt de gehele struktuur uitgefilterd (ongrammatikaal verklaard). |
Gedeelte (A) houdt in, dat als A → ...B... een herschrijfregel is, dan ook A[K] → ...B[K]..., waar K een speciaal kenmerk is, doch niet A → ...B[K]... C[K] of A → ...C[K] .. B[K] ..., waar C een zuster van B is.
De verkeerde kenmerktoekenningen, die de zeer algemene formulering van (A) op zijn geweten heeft, worden door (B) weer onschadelijk gemaakt. Om een voorbeeld te geven: konventie (8A) staat behalve (7) ook struktuur (9) toe, dat is de struktuur die een theorie met alleen de HFC als enige toelaat:
Volgens het (B) gedeelte van de KSK is deze struktuur echter onwelgevormd, aangezien het lexikale element met opgezadeld wordt met kenmerken die wezensvreemd aan dit element zijn, terwijl wie de syntaktische kenmerken moet ontberen, die het volgens zijn lexikale specifikatie dient te bezitten (zoals [+R]). De KSK voorspelt dus - of liever: bewerkstelligt - dat (7), en niet (9), de bij de initiële konstituent van de relatieve zin in (6) behorende struktuur is.
Nu we beschikken over de KSK, zouden we kunnen bekijken in hoeverre deze in staat is om de HFC in zijn geheel te vervangen. In de standaardgevallen lijken ze dezelfde voorspellingen te doen. Neem als voorbeeld het geval van een finiete verbale konstituent, dwz. VP[+F], met als onmiddellijke konstituenten een NP en een werkwoord. Kennen we het kenmerk [+F] abusievelijk toe aan de NP, dan komen we uiteindelijk te zitten met een nomen, een adjektief of een determinator, voorzien van het kenmerk [+F],
Zodoende blijft alleen de mogelijkheid open om het kenmerk aan het werkwoord toe te kennen, precies zoals ook de HFC voorspelt.
Het herleiden van de HFC tot de KSK heeft het grote voordeel, dat de tweedeling tussen hoofd- en speciale kenmerken ongedaan wordt gemaakt. Het gedrag van alle kenmerken wordt door één konventie beregeld - vanzelfsprekend een vereenvoudiging van de grammatika en daarom een theoretische wenselijkheid. Er zijn echter probleemgevallen, die een dergelijke reduktie minder gewenst maken.
Beschouw de volgende struktuur:
Deze onwelgevormde struktuur voldoet aan de KSK, maar niet aan de HFC, omdat het kenmerk [-SG] niet is doorgegeven aan het werkwoord, maar aan het direkte objekt. Dit kenmerk, dat aan de VP is toegekend in verband met de kongruentie van onderwerp en gezegde komt dus niet op de goede plek terecht.
Gevallen zoals 't bovenstaande lijken er op te wijzen dat een theorie voor kenmerkperkolatie zowel de HFC als de KSK nodig heeft. Er is echter een probleem in verband met relatieve zinnen, dat elke vorm van kenmerkperkolatie in een dubieus daglicht plaatst.
We zagen reeds dat het betrekkelijk voornaamwoord in getal moet overeenstemmen met zijn antecedent. Voorts weten we, dat ook onderwerp en gezegde in getal moeten overeenstemmen. We krijgen nu een paradox wanneer we het betrekkelijk voornaamwoord inbedden in een NP met een ander getal die als subjekt van de relatieve zin dienst doet. Voorbeelden daarvan zijn:
(11)a | een schrijver wiens boeken nog slechts zelden gelezen worden |
b | de ouders wier kind zo onverwacht was ontslapen |
Wanneer we de perkolatieeisen in acht nemen, dient aan de nominale konstituent in (11)a ruwweg de volgende struktuur worden toegekend:
Hier is voor de overzichtelijkheid het een en ander weggelaten, zoals het geslachtskenmerk, de COMP-knoop e.d., maar het is in elk geval duidelijk genoeg dat (12) onwelgevormd moet heten, aangezien een konstituent niet enkelvoudig én meervoudig kan zijn, zoals wiens boeken in dit voorbeeld.
Het is moeilijk in te zien, hoe in perkolatietheorieën als die van Gazdar (1982), of andere verwante systemen, zoals dat van Landman en Moerdijk (1981), een elegante oplossing voor het bovenstaande probleem valt te geven. Althans, wanneer men het standpunt aanhangt dat kategoriesymbolen beschouwd moeten worden als bundels syntaktische kenmerken zonder interne struktuur. Wanneer men meer struktuur toestaat, ligt een oplossing voor de hand. In een eerder stuk (Hoeksema MS), heb ik voorgesteld om verzamelingen van kenmerken ook toe te staan als kenmerkGa naar eind2.. Dan kun je aan wiens boeken de kategorie [+N, -V, -SG, [+R, +SG]] toekennen, van welke verzameling kenmerken vervolgens [-SG] wordt
doorgegeven naar boeken en [+R, +SG] naar wiens. Het komplexe kenmerk [+R, +SG] valt onder de KSK, terwijl [-SG] onder de HFC valt.
Deze stap houdt geen essentiële vergroting van de voortbrengende kracht van de grammatika in, mitsGa naar eind3. men eist dat er geen onbeperkte rekursie binnen de komplexe kategoriesymbolen plaats vindt (het is voldoende om te eisen dat bijv. verzamelingen van verzamelingen van primitieve kenmerken geen kenmerken zijn).
Aan de andere kant dient ook een niet-essentiële vergroting natuurlijk grondig beargumenteerd te worden. Als men aan een kontekstvrije grammatika van tien regels nog negentig andere kontekstvrije regels toevoegt, dan blijft men uiteraard een kontekstvrije grammatika houden. Niettemin zou men er de voorkeur aan geven als de gegenereerde taal ook met minder extra regels voortgebracht zou kunnen worden. In de volgende sektie van dit artikel wil ik duidelijk maken, waarom ik denk dat de bovenbesproken verrijking van het kategoriebegrip waarschijnlijk niet nodig is, om de feiten in kwestie te verantwoorden.
4. Alternatieve oplossingen
In de voorgaande sektie van dit verhaal zagen we dat de gebruikelijke perkolatiekonventies in samenhang met het gebruikelijke kategoriebegrip in problemen komen bij de beregeling van de kongruentie van betrekkelijke voornaamwoorden met hun antecedenten. We zagen ook dat een uitweg mogelijk was, wanneer we een zekere uitbreiding van het kategoriebegrip voor lief namen.
Een andere mogelijkheid is om naast perkolatie andere syntaktische mechanismen voor kenmerkovereenstemming te zoeken. Zo'n mogelijkheid bieden padkondities. Perkolatie is een relatie tussen twee knopen, waarvan de een de andere direkt domineert (tussen moeder en dochter, zogezegd). Padkondities kunnen meer doen: zij bekijken een pad van knopen in een boomstruktuur op zijn welgevormdheid. Ze verhouden zich met andere woorden tot perkolatiekonventies als derivationele beperkingen (bekend uit de generatieve semantiek) zich verhouden tot transformaties. Voor relatieve voornaamwoorden kan de volgende padkonditie worden opgesteld:
(13) | NP[-R, αO, βSG] -ω- NP[+R, αO, βSG] waarbij ω een rij over {PP, NP} is, en ‘links-van’ overeen komt met ‘domineert’. |
Deze konditie moet als volgt worden gelezen: een relatief voornaamwoord (een NP met het kenmerk [+R]) is slechts welgevormd indien het in getal en geslacht overeenstemt met een NP met het kenmerk [-R] en er een pad is tussen beide NP's waarin uitsluitend NP- en PP-knopen voorkomen. De konditie legt, in samenwerking met de gewone herschrijfregel (14), de kongruentie tussen een relatief voornaamwoord en zijn antecedent éénduidig vast.
(14) | NP[-R, αO, βSG] → NP[-R, αO, βSG] S[+R] |
Een dergelijke aanpak is om minstens twee redenen onbevredigend. Het koppel (13)/(14) werkt uitsluitend in die gevallen waarin een relatieve zin en zijn antecedent één konstituent vormen en dus niet voor betrekkelijke bijzinnen in extrapositie, en evenals bij de invoering van extra komplexe kategoriesymbolen, is hier sprake van een zeker opportunisme. De vraag is derhalve of er niet een principiëlere manier is om getalskongruentie te beregelen.
In een ander artikelGa naar eind4. heb ik betoogd dat het verschijnsel meervoud vraagt om een tweesoortig domein van kwantifikatie, dat zowel individuen bevat (voor de verwijzing van enkelvoudige uitdrukkingen) als groepen (verzamelingen met twee of meer elementen). In de zin Jan kocht een boot prediceert de VP kocht een boot iets van het individu Jan; in Jan en Tina kochten een boot prediceert de VP kochten een boot iets van de groep bestaande uit Jan en Tina, maar niet direkt iets van de individuen Jan of TinaGa naar eind5.. In genoemd artikel heb ik geprobeerd om een semantische uitleg te geven van de kongruentie tussen onderwerp en gezegde in Nederlandse zinnen. We kunnen zeggen dat *Jan kochten een boot om semantische redenen onakseptabel is, aangezien een meervoudige VP, dwz. een predikaat van groepen, toegepast wordt op een enkelvoudige NP. De denotatie van deze zin is daarom ongedefinieerd.
Een dergelijke benadering van ongrammatikale konstrukties staat wel bekend als semantisch filteren. Een volledige grammatika, met een syntaktische en een semantische komponent, gene-
reert een verzameling zinnen (via de syntaktische komponent) en voorziet die van een interpretatie in een model (via de semantische komponent). De interpretatiefunktie kan nu een volledige funktie zijn van talige uitdrukkingen naar modeltheoretische objekten, of een partiële funktie, die slechts gedefinieerd is voor een echte deelverzameling van de klasse van voortgebrachte uitdrukkingen. Wanneer de interpretatiefunktie partiëel is, spreken we van semantisch filteren. Al die uitdrukkingen worden uitgefilterd, d.w.z. als afwijkend bestempeld, die geen denotatie krijgen toegewezen van de interpretatiefunktie.
Wanneer we met deze ideeën in het achterhoofd gaan kijken naar relatieve zinnen, wordt een nieuwe benadering van de kongruentieverschijnselen die we daar aantreffen, mogelijk. Neem als voorbeeld de nominale konstituent in (12)a. Het is nu direkt duidelijk waarom zowel (15)a als (15)b onmogelijke varianten van (12)a zijn:
(15)a | *een schrijver wier boeken nog slechts zelden gelezen worden |
b | *een schrijver wiens boeken nog slechts zelden gelezen wordt |
In (15)a hebben we het meervoudige relatieve pronomen wier. Dit maakt de gehele relatieve zin een meervoudig predikaat. (Dat zo'n zin een predikaat is, volgt uit het gebruik in de Montaguegrammatika om betrekkelijke voornaamwoorden te laten overeenstemmen met labda-gebonden variabelen. De bijzin in (15)a kunnen we dan representeren in een logische hulptaal als
(16) | λX[X's boeken worden nog slechts zelden gelezen] |
waarbij kapitalen variabelen over groepen zijn, terwijl de bijzin van (13)a gerepresenteerd wordt als
(17) | λx[x's boeken worden nog slechts zelden gelezen] |
met onderkast letters voor individu-variabelen.) Vervolgens definiëren we: als N en S[+R] allebei enkelvoudige of meervoudige predikaten zijn (d.w.z. verzamelingen van individuen, resp. verzamelingen van groepen denoteren), dan denoteert hun konkatenatie
de doorsnee van hun denotaties. Nu is [N S] onwelgevormd om semantische redenen, als N en S niet overeenstemmen in getal, aangezien dan de interpretatie niet gedefinieerd is.
Resteert nog de kongruentie van geslacht. Zoals bekend heeft de notie geslacht in het Nederlands geen semantische basis. We zullen hier dus voor een zuiver syntaktische oplossing moeten kiezen.
Voor geslachtskongruentie kan men echter volstaan met simpele perkolatie, aangezien de kongruentie uitsluitend zichtbaar is in vooropgeplaatste konstituenten van relatieve zinnen, die bestaan uit een enkel betrekkelijk voornaamwoord (de man die, het meisje dat), terwijl in meer ingewikkelde initiële konstituenten geen aanwijsbare kongruentie van geslacht te vinden is (de periode waarin, het jaar waarin; de vrouw met wie, het meisje met wie; de man wiens moeder, het mannetje wiens moeder). Dit nu volgt uit enkele plausibele aannames over kenmerktoekenning. Nemen we aan (a) dat PPs geen geslachtskenmerken dragen, en (b) dat genitieve pronomina als wiens geen geslachtskenmerken dragen, dan volgt dat genitieve relatieve voornaamwoorden, en die relatieve voornaamwoorden die als objekt van een voorzetsel dienen, geen geslachtskongruentie met hun antecedent vertonen. Dit is een uitputtende opsomming van alle soorten van relatieve pronomina die niet in hun geheel als initiële konstituent fungeren. We zijn dus klaar als we aannemen dat geslachtskenmerken van relatieve zinnen doorgegeven worden aan hun initiële konstituent mits die een NP is.
Bibliografie
Chomsky, N., | |
(1981) | Lectures on government and binding. Dordrecht. |
Gazdar, G., | |
(1982) | ‘Phrase structure grammar’, in: P. Jacobson & G.K. Pullum (eds.), The Nature of Syntactic Representation. Dordrecht, pp. 131-186 |
Gazdar, G. en G.K. Pullum, | |
(1982a) | ‘Subcategorisation, constituent order and the notion “head”’, in: Moortgat, van der Hulst en Hoekstra (eds.), The scope of lexical rules. Dordrecht, pp. 107-123. |
(1982b) | Generalized phrase structure grammar: a theoretical synopsis. LULC Bloomington. |
Haan, G. de, G. Koefoed en L. des Tombe, | |
(1974) | Basiskursus Algemene Taalwetenschap. Assen. |
Hoeksema, J. | |
(MS) | ‘De struktuur van relatieve zinnen’, RUG, februari 1982 |
(te versch.) | ‘Plurality and conjunction’. In: Groningen annals in syntax and semantics 1. |
Jackendoff, R., | |
(1977) | X̄-syntax: a study of phrase structure. Cambridge, Massachusetts. |
Landman, F. en I. Moerdijk, | |
(1981) | Morphological features and conditions on rules in Montague grammar. GU Amsterdam. |
Lapointe, S., | |
(1980) | A theory of grammatical agreement. Diss. Amherst. |
Lasnik, H. en J. Kupin, | |
(1977) | ‘A restrictive theory of transformational grammar’. In: Theoretical linguistics 4-3, 173-196. |
(Vakgroep Nederlandse Taalkunde, RU Groningen)
- eind1.
- Een transformationele analyse (problem)l niet worden overwogen; het recente sukses van kontekstvrije grammatika's toegerust met syntaktische kenmerken in het beregelen van kongruentieverschijnselen doet een transformationele beregeling wat atavistisch lijken. Overigens vormen kongruentietransformaties een probleem voor het restriktieve formalisme van Lasnik & Kupin 1977, waarin het niet is toegestaan om dominantierelaties in de strukturele beschrijving van transformaties op te nemen. Het is mij althans niet duidelijk hoe men de kongruentie van relatieve voornaamwoorden en hun antecedent kan vastleggen met behulp van een transformatie, zonder daarbij de hiërarchische struktuur te betrekken.
- eind2.
- Een zeer verwant voorstel is gedaan, onafhankelijk van het mijne, door Gazdar en Pullum in hun (1982b), alwaar kategorieën een tamelijk rijke inwendige struktuur toegedacht wordt. Ook het onderscheid tussen hoofd- en speciale kenmerken wordt daar gemaakt, zij het dat speciale kenmerken bij hen foot features worden genoemd.
- eind3.
- Zonder dit mits wordt de verzameling van kategorieën oneindig.