| |
| |
| |
Berthold van Maris
‘Zijn reis naar Friesland is altijd onopgehelderd gebleven’
Wat zegt een pakkende slotzin?
Het einde van een boek kan nog lang door je hoofd spoken, mede dankzij een pakkende slotzin. Hoe kiest een auteur die? Een inventarisatie van de slotzinnen van honderd bekende romans. ‘Net als bij een goede openingszin wilde ik soms doorlezen, alleen kan dat bij een slotzin natuurlijk niet.’
Illustratie: Matthijs Sluiter
Wat alle romans met elkaar gemeen hebben, is dat ze met een openingszin beginnen en met een slotzin eindigen. Sommige openingszinnen zijn beroemd geworden, deze twee bijvoorbeeld:
- | Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht, No.37. |
- | Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter. |
Herkent u ze? De eerste is uit Multatuli's Max Havelaar, de tweede komt uit De uitvreter van Nescio.
Beroemde slotzinnen zijn er nauwelijks. Ik dacht altijd dat De avonden van Reve eindigde met de zinnen: ‘“Het is gezien,” mompelde hij, “het is niet onopgemerkt gebleven.”’ Maar dat blijkt niet zo te zijn. De slotzin is: ‘Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.’
Dat is een veel gewoner einde: de hoofdpersoon, door wiens ogen het verhaal verteld wordt, valt in slaap en daarmee dooft de roman als het ware uit.
| |
■ Iets bijzonders
Terwijl openingszinnen bedoeld zijn om je het verhaal in te trekken, hebben slotzinnen de functie om de lezer - oneerbiedig gezegd - het verhaal weer uit te slingeren, en dat kan natuurlijk op allerlei manieren: hardhandig, subtiel, met een open einde... allemaal afhankelijk van het gevoel waarmee de schrijver je wil achterlaten als je het boek dichtklapt. Iedere auteur probeert van zo'n slotzin dan ook iets bijzonders te maken.
Ik was nieuwsgierig naar wat voor typen slotzinnen er in de Nederlandse en Vlaamse literatuur gebruikt worden en keek daarom naar honderd bekende romans - waaronder veel klassiekers (van Nescio tot Wolkers), maar ook een aantal recente romans.
De simpelste manier om een roman te beëindigen is: het personage verlaat de plaats van handeling en loopt daarmee de roman uit:
- | Toen draaide ik als een houten, maar voor altijd bezeerde pop op mijn hakken om, en ging.
(Johan Daisne, De trein der traagheid) |
| |
| |
- | Hij ging met zijn vlugge tred de trap omlaag, hij trok stil achter zich de voordeur in het slot. |
Het laatste voorbeeld komt uit Karakter van Bordewijk, en wat me opviel, is dat Bordewijk zijn andere beroemde roman, Bint, op een vergelijkbare manier laat eindigen: ‘Toen kwam het over hem, eenvoudigweg, het hoofd te ontbloten en zacht ging hij de trap naar boven.’
| |
■ Als in de film
Een wat modernere variant van dat ‘de roman uit lopen’ is ‘Ik wil een taxi’ (uit Joost Zwagermans roman Gimmick!).
Weer andere wegloopvarianten zijn de slotzinnen die bijna filmisch aandoen, waarbij je als het ware een camera voor je ziet die plots stilhoudt, wegdraait van de scène, uitzoomt om het totaalplaatje te laten zien of juist inzoomt op een detail:
- | Ik heb hem daar op de bosgrond laten liggen.
(Jan Wolkers, Terug naar Oegstgeest) |
- | Hun stemmen weerkaatsten tegen de gesloten gevels van de grachtenhuizen.
(J.J. Voskuil, Bij nader inzien) |
- | Zo liepen zij voort, zonder naar elkaar te kijken, en er was enige afstand tussen de drie gestalten, die door de duisternis der ontwakende stad werden verzwolgen, zo snel, dat het een mirakel had kunnen zijn. (Simon Vestdijk, De kellner en de levenden) |
- | Maar aan de handen van pater Beer zaten minder vingers dan Osewoudt kogelgaten in zijn lichaam had. (W.F. Hermans, De donkere kamer van Damokles) |
- | De open laadbak is tot aan de rand volgestapeld met een bloederige en dampende massa paardenhoofden.
(Jan Cremer, Ik, Jan Cremer 3) |
Die laatste zin is eigenlijk heel vreemd voor een slotzin, want er wordt op de valreep opeens nog een heleboel nieuwe informatie gegeven, waardoor je een vervolg verwacht. En dat is ook precies het effect dat de schrijver ervan beoogt. Cremer suggereert dat er ook nog weleens een deel vier zou kunnen komen, waarin we meer over die bloederige paardenhoofden te weten komen, en daarnaast suggereert hij dat het grote avontuur van het leven altijd maar door blijft gaan.
| |
■ Op 't kale kerkhofje
Personages kunnen in de slotzin dus in slaap vallen of gewoon ‘het beeld uit lopen’, maar ze kunnen natuurlijk ook doodgaan - dat is het ultieme einde van romans, films en toneelstukken. De dood als slot vond ik meerdere malen in mijn verzameling:
- | Toen begroeven zij haar, in een grooten stoet, op 't kale kerkhofje, waar ook 't lijk van haar moeder lag en van haar vrindje Johan.
(Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods) |
- | Zij zouden nooit terugkomen, mijn vader niet, mijn moeder niet, Bettie niet, noch Dave en Lotte.
(Marga Minco, Het bittere kruid) |
- | Aan de voet van Monika's graf vormde zich een klein wit bergje.
(Karel Glastra van Loon, De passievrucht) |
Een curieus geval is Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp van Heere Heeresma. Daar komt de hoofdpersoon in de hemel en dan luidt de slotzin: ‘“Ach”, dacht Han en zijn lippen bewogen daarbij zachtjes “wat jammer toch dat ik nog niet even terug kan om de mensen te zeggen dat het wáár is wat men vertelt...”’ Dit is trouwens de enige slotzin met humor die ik tegenkwam.
Personages kunnen in de slotzin natuurlijk ook doodgaan - dat is het ultieme einde van romans, films en toneelstukken.
| |
■ Vurrukkulluk
Een heel ander type slotzin is de samenvattende of concluderende slotzin:
- | Ik heb geweigerd de Heer te zien als een ijdele dwingeland en, het hart bitter als alsem, ben ik godslasterend het leven ingegaan, terwille van Agnes, mijn kuise bruid, mijn dode zuster, zoals Eurydice tweemaal verloren. (Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes) |
- | Maar zijn voeten raakten zwaar de aarde, zwaar en knarsend op het kiezel, alsof zij het alleen hadden te bepalen hoe onwankelbaar trouw hij blijven zou aan iets dat hij verloren had, - aan iets dat hij nooit had bezeten. |
Datgene wat de hoofpersoon in het laatste voorbeeld verloren heeft zonder het ooit te bezitten is het onbereikbare meisje Ina Damman (in de bekende roman van Simon Vestdijk, Terug tot Ina Damman). Een erg fraaie slotzin, want het is een conclusie in de vorm van een paradox.
Sommige romans gaan verder dan alleen een conclusie: ze eindigen met een louterende ervaring (wat sinds de Grieken ‘catharsis’ genoemd wordt) en die kan dan mooi in de slotzin beschreven worden: ‘Een gevoel van geluk, zo hevig als hij het nog nooit had gekend, stroomde door hem heen en verzoende hem met bijna alles’ (Remco Campert, Het leven is vurrukkulluk).
Zinnen die een catharsis verwoorden, kunnen erg lang en extatisch zijn. Het volgende voorbeeld was zó lang dat ik hier alleen de tweede helft citeer: ‘(...) maar wat blijft is het ongelofelijk vredige gevoel dat diep in mijn lichaam onder mijn middenrif begint en zich uitbreidt tot een nooit gekend welbehagen dat niet alleen de hoofdpijn weet te verdrijven en bij voorbaat dromen waarin ik omlaag val verijdelt, maar daarbovenuit een voorspelling lijkt in te houden van iets dat voor altijd geldig zal blijven’ (Maarten 't Hart, Een vlucht regenwulpen).
Maar literatuur vertelt natuurlijk niet alleen maar louterende verhalen. Het kan ook gebeuren dat de hoofdpersoon steeds dieper wegzakt in de ellende - de ideale voedingsbodem voor melodramatische slotzinnen:
- | Terwijl hij langzaam de deksel weer liet zakken, werd hij wakker, overspoeld door een gevoel van oeverloze treurigheid.
(J.J. Voskuil, Het bureau deel 7) |
- | Hij was nog maar net begonnen aan zijn zelfmoord - mondjesmaat.
(A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de hanen) |
Een variant op de concluderende slotzin is wat ik de ‘existentiële slotzin’ zou willen noemen: die verwoordt een algemeen, ontnuchterend, existentieel inzicht, dat niet vrolijk is, maar wel louterend: ‘Ik ben alleen gekomen, ik ga alleen weer weg’ (Marcel Möring, In Babylon).
| |
| |
Slot van De uitvreter van Nescio, geïllustreerd door Joost Swarte.
In: Nescio, De uitvreter. Met illustraties van Joost Swarte. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2006.
| |
■ Toekomst
Romans eindigen nogal eens met algemene waarheden:
- | En zo gaat alles zijn gangetje en wee hem die vraagt: Waarom?
(Nescio, Titaantjes) |
- | (... ) en het einddoel van alle wijsheid is het rustig tegemoetzien van den dood.
(Carry van Bruggen, Eva) |
- | Zij die God werkelijk lief heeft boven allen, moeten de last daarvan dragen tot het einde.
(Nescio, Dichtertje) |
- | (... ) want onbereikbaar is het ware noorden van het verlangen, en achter de einder wenkt altijd het geluk. (Jan de Hartog, Hollands glorie) |
Met zo'n algemene uitspraak (die in de tegenwoordige tijd gezegd wordt maar niet letterlijk tegenwoordige tijd is) stap je als het ware uit de roman-tijd, en daarmee ook uit het verhaal.
Andere manieren om uit de romantijd te stappen zijn, zoals we al gezien hebben, de hoofdpersoon dood laten gaan (na de dood is er geen tijd meer) of in slaap laten vallen (als je slaapt, valt je bewustzijn van tijd weg). En wat ook heel veel gebeurt, is: uit de roman-tijd stappen door naar iets in de toekomst te verwijzen:
- | De volgende ochtend zou er veel dauw op de rotswand gevallen zijn. (Simon Vestdijk, De koperen tuin) |
- | Zijn reis naar Friesland is altijd onopgehelderd gebleven.
(Nescio, De uitvreter) |
- | Vanavond zal ik eens vertellen hoe van de kuma-boom twee takken werden afgebroken.
(Arthur Japin, De zwarte met het witte hart) |
- | En morgenmiddag moet ik naar mevrouw Sassen.
(Hugo Claus, De Metsiers) |
| |
■ Tegendraads
Hierboven heb ik slotzinnen vergeleken met de manier waarop films eindigen. Ik kwam ook een paar slotzinnen tegen die me deden denken aan muzikale procedés. Net als een symfonie kan een roman eindigen met een stevig slotakkoord:
- | Dat is alles, alles, ik heb niets weggelaten, ik heb er niets aan toegevoegd; het is alles; dit is wat ik heb gedaan, of wat door mij, mét mij gedaan is: alles.
(J. Presser, De nacht der girondijnen) |
- | Geef antwoord!
(Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel) |
- | Dan is alles weer stil en ondoordringbaar.
(Jan Wolkers, Een roos van vlees) |
Een wat tegendraadse manier om de roman te beëindigen, is: midden in een scène eindigen. Je zou dat kunnen vergelijken met een dissonerend slotakkoord in de muziek: je verwacht een oplossing, maar die blijft uit:
- | Sax ging verzitten en leunde tegen de harde houten rug van zijn stoel, zich voorbereidend op wat hem te wachten stond.
(Theo Kars, De vervalsers) |
- | ‘Nou?’ vraagt hij nadat hij zich weer tot Ben heeft gewend.
(Leon de Winter, Kaplan) |
- | Toen ze zagen dat hij naar boven keek, deden ze allemaal een stap terug.
(A. Alberts, De vergaderzaal) |
Een prachtige variant hierop is de slotzin van Kort Amerikaans van Jan Wolkers:
Door de verbrijzelde ruit keek hij de man, die in elkaar dook en schoot, lachend aan.
Het moment van schieten wordt hier als het ware bevroren. Het grappige is dat deze slotzin er in vroegere edities van het boek anders uitzag (Wolkers heeft de roman in 1979 herzien):
Door de verbrijzelde ruit keek hij de man, die in elkaar dook en hem van uit zijn heup volschoot met lood, recht in het gezicht.
De oorspronkelijke versie is explicieter (‘en hem (... ) volschoot met lood’), de latere versie is echter mooier van opbouw (ritmischer), minder expliciet (er wordt niet verteld of de hoofdpersoon geraakt wordt) en daardoor veel intrigerender.
| |
■ Allermooiste zin
Het is natuurlijk fijn als een slotzin een mooie stijlfiguur bevat, bijvoorbeeld:
- | een retorische vraag: ‘Maar wie is dat wel?’, uit De biograaf van Willem Brakman; |
- | een alliteratie: ‘Voetveeg van de geschiedenis, geen voetnoot waard’, uit De Movo tapes van A.F.Th. van der Heijden; |
- | een paradox: ‘De enige die mijn vriend kon zijn, kon het niet meer zijn’, uit Onze hoogmoed van Boudewijn van Houten. |
Of een opmerkelijk ritme:
- | Hoe, koe, het rijmt, denkt zij terwijl zij naar de keuken rent en naar de tuin en naar de grot.
(Hugo Claus, Omtrent Deedee) |
| |
| |
- | ‘Bougainville’ had ik willen zeggen, ‘Bougainville, Bougainville.’
(F. Springer, Bougainville) |
- | Hij trok aan zijn linkeroor, nam zijn roze pen en schreef op een roze blad: En als we dood zijn groeit er roze gras op onze roze buik, roze gras op onze roze buik, roze gras op onze roze buik.
(Walter van den Broeck, Lang weekend) |
Deze laatste zin vond ik de meest intrigerende van de honderd slotzinnen die ik onder ogen kreeg. Net als bij een goede openingszin wilde ik doorlezen, alleen kan dat hier natuurlijk niet.
De allermooiste slotzin in mijn materiaal vond ik: ‘Hij dacht: Dit is de wereld, was ik er ooit eerder?’ Misschien dat deze zin u nieuwsgierig maakt naar de roman die eraan voorafgaat. Zelf vind ik dat je deze zin ook gewoon kunt lezen als een opzichzelfstaande, intrigerende taaluiting. Die iets weergeeft wat we misschien allemaal wel kennen, maar wat maar door één persoon zo opgeschreven had kunnen worden: Anna Blaman (in Eenzaam avontuur). ■
|
|