Biljartstoot
De onderzoekers trokken langs honderden plaatsen in Nederland en België om overal een lange vragenlijst door te werken met sprekers van het plaatselijke dialect. De meesten werkten graag mee. Slechts één keer kwam Van Craenenbroeck iemand tegen die minder enthousiast was. ‘Toen we halverwege de vragenlijst waren, zei ik bemoedigend: “We zijn bijna halfweg!” “Ach,” zei die man, “mijn dag is toch al om zeep.”’ Soms moesten de onderzoekers opboksen tegen het vooroordeel dat dialectverschillen alleen nog bestaan in woordbetekenis of uitspraak. ‘We waren een keer uren bezig geweest met allerlei syntactische subtiliteiten. Aan het eind van het gesprek haalde de informant een briefje uit zijn zak dat hij gemaakt had als voorbereiding. Er stond alleen een woord op dat in die streek gebruikt wordt voor een bepaalde biljartstoot.’
Marjo van Koppen en Jeroen van Craenenbroeck schreven elk een proefschrift over de zinsbouw van Nederlandse dialecten.
Van Koppen en Van Craenenbroeck hebben een verschillende achtergrond. Van Craenenbroeck groeide thuis op met het plaatselijke dialect. ‘Maar dat kwam ook wel doordat ik er gevoelig voor was. Mijn zus heeft er bijna niets van opgepikt.’ Voor Van Koppen lag dat anders: ‘Ik heb juist tijdens dit project ontdekt dat ik veel minder standaardtaal sprak dan ik altijd dacht. Ik kan bijvoorbeeld gemakkelijk zeggen: “Kijke die koeien eens gek doen.” Er is ooit een artikeltje verschenen waarin werd verteld dat deze constructie voorkwam in Zuid-Hollandse dialecten, maar ik had daar nooit bij stilgestaan. Ik heb nog speciaal met mijn moeder gebeld om te vragen of zij dat ook zo kon zeggen. Dat was zo.’
De onderzoekers waren de afgelopen jaren allebei in dienst van de Universiteit Leiden, en deden hun onderzoek in Nederland. Het onderzoek in Vlaanderen werd uitgevoerd door onderzoekers van de universiteiten van Gent en Antwerpen. Ook collega-onderzoekers van het Meertens Instituut, de Universiteit van Amsterdam en de Fryske Akademy in Leeuwarden werkten mee. Van Craenenbroeck ging wel een paar keer mee met een Vlaamse onderzoeker. ‘In Vlaanderen ging het veldwerk er wat gemoedelijker aan toe.’ ‘Dat komt misschien doordat de meeste Vlaamse onderzoekers zélf allemaal dialect spraken’, vermoedt Van Koppen.