| |
| |
| |
C, e, e, i, n, s, t? Stencile!
Een zomers scrabbletoernooi
Marc van Oostendorp
Wie denkt dat taal- en spelfanaten zich alleen te buiten gaan aan allerlei dictees, heeft het mis. Er wordt in Nederland en België ook verwoed gescrabbeld, thuis én in verenigingsverband. Marc van Oostendorp bezocht een scrabblewedstrijd en bericht over duplicate-scrabble, ‘solo's’ en ongehoorde woorden. ‘Zweden is als ik het me goed herinner een vorm van leerbewerking.’
De inwoners van Veldhoven zijn op deze broeierige zaterdagmiddag naar een strandje bij de plas gegaan, maar in een zaaltje in dorpshuis D'n Bond zitten ongeveer zeventig scrabbleliefhebbers ingespannen over een rekje met zeven letters gebogen. De gordijnen van het lokaal zijn allemaal gesloten om de zon buiten te sluiten, en juryvoorzitter Jan de Ridder heeft een natte doek in zijn nek gelegd om zijn hoofd koel te houden.
Opgeil is het woord waarmee de deelnemers aan het scrabbletoernooi in Veldhoven moesten beginnen.
Foto: Marc van Oostendorp
Alle zeventig deelnemers hebben dezelfde letters - a, d, m, n, o, t en v - voor zich liggen, en een zelf meegebracht groot kartonnen scrabblebord, of een plastic reissetje. Op alle borden ligt hetzelfde woord: opgeil. De deelnemers hebben tweeënhalve minuut de tijd om daar een eigen woord bij te leggen. Het aantal punten dat dit woord oplevert, wordt bij hun totaal gevoegd en het woord met de hoogste score legt iedereen uiteindelijk op zijn bord. Wie het hoogste puntenaantal heeft als alle stenen op zijn, is de winnaar. Verschillende deelnemers vinden de combinatie die de meeste punten oplevert: door de l van opgeil leggen zij ontvlamd: alle zeven letters kunnen ze zo kwijt en daarvoor krijgen ze vijftig extra punten.
Deze variant van het scrabblespel heet duplicatescrabble en is onder Vlaamse scrabbelaars heel populair. Ook in Nederland begint hij aan populariteit te winnen. Toen de enkele jaren geleden opgerichte Veldhovense scrabbleclub De Aanlegstijger (‘hoe meer stenen je aanlegt, des te hoger stijgt je puntental’) zich met dertig leden sterk genoeg voelde om eens een toernooi te organiseren, koos het bestuur dan ook voor precies deze vorm.
| |
De leeuw van het scrabble
Er worden nog twee andere varianten gespeeld, het puntenscrabble en het wedstrijdscrabble. Bij deze twee soorten scrabble speelt iedereen een aantal spelletjes tegen telkens één tegenstander. Het doel van het puntenscrabble is om in al die spelletjes zo veel mogelijk punten te behalen - zodat het beter kan zijn te verliezen met veel punten dan te winnen met weinig punten - en dat van het wedstrijdscrabble om zo veel mogelijk partijen te winnen. Volgens de aanhangers van het duplicate-scrabble is hun variant de eerlijkste: geen enkele speler wordt bevoordeeld doordat hij toevallig steeds goed bruikbare stenen trekt; het komt zuiver aan op woordkennis en strategisch inzicht.
De juryvoorzitter bezit vanmiddag waarschijnlijk al de vereiste talenten in de ruimste mate. Door de Veldhovense organisatoren wordt Jan de Ridder ‘de leeuw van het scrabble’ genoemd, en ‘de grootste man van het Europese scrabble’. Hij lacht er verlegen om. ‘De grootste van Europa ben ik zeker niet, hè. In Frankrijk is men veel sterker.’ De Ridder - die ook in het Frans meescrabbelt - steekt elke week vele uren in zijn sport: hij speelt wedstrijden, stelt woordenlijsten samen en schreef de computerprogramma's waarmee de ingewikkelde administratie van een duplicatewedstrijd in een handomdraai kan worden gedaan. In de tijd die hem nog overblijft, lost hij kruiswoordraadsels en cryptogrammen op en spelt hij alle tijdschriften over taal.
Het verbluffendst is De Ridders woordenkennis.
| |
| |
Worden de letters c, e, e, i, l, n en s getrokken terwijl er al ergens een t op het bord ligt? De Ridder ziet zonder een seconde na te denken dat er stencile gelegd kan worden: ‘De aanvoegende wijs van stencilen. Sommige mensen zullen misschien denken dat dit met een dubbele l geschreven wordt, maar die i is dof, dus dit is net zo'n geval als perziken en monniken.’ Komt er iemand met het woord zwedend? De Ridder begint te glimmen: ‘Zweden is als ik het me goed herinner een vorm van leerbewerking.’ En als er later iemand het woord zerper invult, schudt De Ridder zijn hoofd: ‘Nee, de trappen van vergelijking van het bijvoeglijk naamwoord zerp ontbreken in Van Dale. Ik weet niet waarom.’ Woorden die hij niet kent, kan De Ridder opzoeken in de elektronische versie van de officiële scrabblewoordenlijst, maar tijdens de hele vier uur durende wedstrijd zie ik hem dat niet één keer doen.
| |
Scrabble in het Nederlandse taalgebied
De Nederlandstalige scrabblewereld is goed georganiseerd. Scrabbelaars in Nederland zijn aangesloten bij de Scrabble Bond Nederland (SBNL, Postbus 66,7480 AB Haaksbergen, telefoon: 074 - 357 58 16, e-mail: info@scrabblebond.nl) en die in Vlaanderen bij het Nederlandstalig Scrabbleverbond (NTSV, Graaf d'Ursellaan 16/31, 8301 Knokke-Heist, 050 - 51 16 37, e-mail: bertrand@debouvere.be). SBNL en NTSV werken samen bij het samenstellen van woordenlijsten en het organiseren van toernooien. In veel plaatsen zijn lokale scrabbleclubs, die meestal zijn aangesloten bij de overkoepelende organisaties. De woordenlijst van de twee verenigingen is uitgegeven door Van Dale (Scrabblewoordenlijst. Utrecht, Van Dale Lexicografie, 2002; ISBN 90 6648 989 8; prijs: €14,95).
Op internet is heel veel informatie te vinden over scrabble. Een goed beginpunt is http://scrabble.pagina.nl.
| |
Rampokkertjes
De grote Van Dale geldt als de absolute norm in het Nederlandstalige scrabble. Van dit woordenboek hebben de scrabbelaars in samenwerking met de uitgever van Van Dale de officiële Scrabblewoordenlijst afge-
‘Laatst speelde ik tegen een Vlaamse die alle woorden met x,y en z op een bandje had ingesproken, en dat steeds had afgedraaid op haar walkman.’
leid, waarin ook alle toegestane afgeleide woorden zijn opgenomen (behalve spelen ook speelde, speelden, gespeeld, enzovoort). Een woord dat niet in deze lijst staat, is geen goed woord. Dat betekent dat een gevorderde scrabbelaar ook moet onthouden welke woorden níét in dit woordenboek staan. Fietsbel staat bijvoorbeeld niet in de laatste druk van Van Dale of in de woordenlijst, en wordt bij wedstrijden dus afgekeurd.
Zeventig scrabbelaars traden op 7 juni in Veldhoven met elkaar in het strijdperk.
Foto: Marc van Oostendorp
Omgekeerd komen scrabblespelers soms tot ontdekkingen over hun moedertaal. ‘Iemand legde laatst het woord rampok’, zegt Cees Bakkers van De Aanlegstijger in de pauze van het toernooi. Het tiende woord is gelegd en de scrabbelaars eten een kommetje soep op het pleintje voor het dorpshuis. ‘Daar had ik nog nooit van gehoord, maar het blijkt een Indonesisch woord te zijn voor “het roven en plunderen”. Als echte scrabbelaar kun je daar verder mee. Een kleine persoon die rampokt, is een rampokkertje. Als je er daar een paar van hebt, zijn het rampokkertjes.’
Voor Bakkers begon de liefhebberij toen hij enkele jaren geleden met de VUT ging. ‘Mijn zus zei toen: ga eens mee naar het scrabble. Eerst leek mij er niet zo veel aan, maar ik begon er al snel aardigheid in te krijgen. Ik vind het leuk om met woordjes bezig te zijn, maar ik ben niet zo fanatiek dat ik het woordenboek uit mijn hoofd ga leren. Laatst speelde ik tegen een Vlaamse die alle woorden met x, y en z op een bandje had ingesproken, en dat steeds had afgedraaid op haar walkman. Zoiets gaat mij te ver, het moet wel leuk blijven.’
| |
Spiekboekjes
Er worden ook vanmiddag wel wat bijzondere woorden gelegd. Na de pauze valt er één ‘solo’, een woord met een hoge score dat slechts door één deelnemer gevonden wordt. Dat woord is tjankt, volgens Van Dale een ‘gewestelijke’ variant van jankt. ‘Van Dale staat vol met gewestelijkheden’, vertelt Jan de Ridder. Dat maakt het soms ook moeilijk voor de deelnemers. ‘Het woord moeien had ik wel gezien, maar durfde ik niet te leggen’, zegt Cees Bakkers beteuterd. ‘Ik dacht dat het een Brabants dialectwoord was.’
Een mevrouw uit Knegsel komt na de pauze even in de zaal kijken. ‘Zoals die mensen hier zitten, lijkt het wel of ze aan het kienen zijn’, zegt ze. ‘Ik las in de krant dat er vanmiddag een toernooi was, en ik wilde dat weleens zien’, legt ze uit als ze na een kwartiertje de zaal weer uit komt. ‘Mijn man en ik scrabbelen altijd. Ik vind het leuk om met lettertjes bezig te zijn, mijn andere hobby is kalligrafie. Maar hier ligt het niveau wel heel hoog. Zo'n woord als obex, dat ken ik helemaal niet.’ Een lid van De Aanlegstijger probeert haar over te halen toch eens langs te komen op de club: ‘Ik kende dat woord ook niet, hoor. We kunnen u helpen, en u kunt bij ons spiek-
| |
| |
Illustratie: Jean-Marc van Tol
boekjes en andere hulpmiddelen kopen.’ Maar de vrouw twijfelt nog: ‘Ik heb het ook veel te druk.’
De wedstrijd loopt intussen op zijn eind. Nadat in de negentiende beurt het woord woonerf gelegd is, blijven er nog maar zes letters over in het zakje van de voorzitter. Dat zijn er niet genoeg voor een volledig plankje (van zeven letters). De prijswinnaars krijgen een kleine bokaal en een scrabblespel of een woordenboek. De eerste prijs gaat naar de dertiger Ronny Heylen, die ook al de solo had gemaakt en enigszins verlegen lijkt met de aandacht die hem nu ineens ten deel valt. De tweede prijs is gewonnen door de vriendin van juryvoorzitter Jan de Ridder. ‘Zo'n beker hadden jullie zeker nog niet!’, roept iemand in het publiek spottend.
De voorzitter zit zelf in een oververhitte jurykamer de partij nog eens na te spelen. ‘Het is eigenlijk geen weer om achter de computer te zitten, maar ik moet nog even kijken of ze een woord gemist hebben. Ze hadden exoniem kunnen leggen, maar dat heeft zelfs Ronny niet gezien. Spijtig.’
| |
Uitvinder van het scrabble
Alfred Mosher Butts (1899-1993), de uitvinder van het scrabble, was een man met een brede belangstelling. Van beroep was hij architect, maar in zijn vrije tijd schreef en schilderde hij graag, en sneed hij houten puzzels. Toen hij aan het begin van de jaren dertig vanwege de recessie ontslagen werd, ging hij niet bij de pakken neerzitten. In tijden van economische crisis konden mensen wel wat afleiding gebruiken, dacht hij, en hij meende een gat in de markt te zien op het gebied van woordspelletjes.
Hoeveel talenten Butts ook had, een voor zakendoen was daar niet bij. Twintig jaar heeft hij vergeefs met verschillende versies van zijn spel geleurd, tot in 1952 ineens de grote doorbraak kwam. De fabrikant van het spel, die eerder slechts tweehonderd spellen per week verkocht, kwam in die zomer van een weekje vakantie terug en vond vijfentwintighonderd orders op de mat. Een week later waren er daar nog drieduizend bij gekomen. Het verhaal wil dat de baas van de grote Amerikaanse winkelketen Macy's het spel tijdens zijn vakantie ontdekt had en in zijn winkels wilde verkopen.
Binnen enkele jaren werd de fabrikant steenrijk van Butts' spel. De uitvinder zelf was echter te weinig zakelijk geweest om een goed contract te regelen. Hoewel er wereldwijd tientallen miljoenen dozen scrabble over de toonbank zijn gegaan, heeft hij nooit van de opbrengsten kunnen leven. Butts wekte overigens niet de indruk hier erg onder gebukt te gaan, bleef als architect werken en puzzels maken voor zijn kinderen en kleinkinderen. Met zijn vrouw speelde hij af en toe een spelletje scrabble, dat hij meestal verloor, omdat ‘zij veel meer woorden kent en beter kan spellen dan ik’.
|
|