Hom of kuit
Telefoneren in openbare gelegenheden niet verbieden
Frank Jansen
Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt maandelijks zo'n kwestie. Hij steekt daarbij zijn eigen mening niet onder stoelen of banken, en eindigt telkens met een stelling, waarop u kunt reageren.
Treinreizigers ergeren zich aan keiharde telefoongesprekken. Er is dan ook al een apparaatje ontwikkeld waarmee andermans telefoonsignaal gestoord kan worden, maar de kans is groot dat dat verboden wordt. Een andere oplossing is de telefoon in de trein (of nog beter: in alle openbare gelegenheden) te verbieden. De gemeenteraad van New York, de stad die nooit slaapt, is daar al toe overgegaan. Een goede oplossing?
Nee. Alleen al niet omdat we de mobiele telefoon in de trein allemaal nodig hebben om de laatste vertraging te melden. En wat belangrijker is: het middel verbieden staat in geen verhouding tot de kwaal.
Allereerst moeten we ons afvragen waarom er zo veel afkeer tegen telefoneerders bestaat. Waarom ergeren we ons zo veel minder aan het continue mondtot-mondgezwatel om ons heen? Het zal om te beginnen te maken hebben met het volume waarop gebeld wordt. Mobiele bellers verheffen hun stem om boven het geruis van een slechte verbinding of van de trein uit te komen. Misschien komt het ook doordat je bij de telefoon maar één kant hoort. Dat betekent dat de meeluisteraar met kan wennen aan het voortkabbelende ritme van het gewone treingesprek en daardoor schrikt hij telkens weer even als de telefoneerder aan een nieuwe bijdrage begint. Bovendien luisteren de omstanders - tegen hun wil - beter naar die bijdrage, omdat zij die alleen kunnen begrijpen door de andere helft van het gesprek te reconstrueren. Als dit klopt, betekent het dat de omstanders nog wat aan deze vorm van communicatie moeten wennen. Dat zal zeker lukken, maar het kost wel tijd.
Dat neemt niet weg dat ook andere maatregelen denkbaar zijn. Ten eerste als het gaat om de luidheid. De overheid zou kunnen eisen dat er alleen telefoontjes verkocht mogen worden waarvan de geluidsweergave zo goed is dat elke fluistering overkomt als gebulder. Ten tweede is er het probleem van het exhibitionisme. Mobiele telefoneerders zien er niet tegen op om bekentenissen te doen waarvoor ze zich onder vier ogen of in de familiekring zouden schamen. Waarschijnlijk worden ze zo meegesleept door gesprekspartner en onderwerp dat ze de omstanders niet meer als aanwezig ervaren. Hier is weer een taak weggelegd voor opvoeding en etiquette. Over alles kan gesproken worden, maar niet op alle tijdstippen en plaatsen. En verder zouden er speciale telefoonvrije coupés kunnen komen - iets waarmee de NS sinds 1 april experimenteert.
De hoop dat we het met deze maatregelen met elkaar kunnen uitzingen tot het telefoonimplantaat op de markt komt. Dat is een telefoontje dat in een holle kies past.
Kortom, de stelling luidt deze keer:
In treinen en andere openbare gelegenheden moet telefoneren niet verboden worden.