Ongrammaticaal
Dankzij dat aangeboren taalvermogen kunnen kinderen dus zelf regels afleiden en grammaticale zinnen maken. Maar minstens even belangrijk is dat het ze helpt ontdekken wat óngrammaticaal is. Hoe dat ongeveer in z'n werk gaat, kan goed geïllustreerd worden met de volgende zinnetjes.
1 | De zeilmaker scheurt het zeil. |
2 | Het zeil wordt gescheurd. |
3 | Het zeil scheurt. |
Het werkwoord scheuren kan, zoals in zin 1, gebruikt worden met een onderwerp (de zeilmaker) en een lijdend voorwerp (het zeil). Je kunt hetzelfde werkwoord ook in een andere constructie gebruiken, zoals in zin 2 en 3, waarbij je de ‘scheurende’ persoon, de zeilmaker, weglaat.
Stel dat een kind op een gegeven moment de zinnen 2 en 3 hoort. Na een tijdje zal hij bedenken dat je niet alleen ‘Het zeil scheurt/wordt gescheurd’ kunt zeggen maar ook ‘Het papier scheurt/wordt gescheurd’, en vervolgens zal hij zelf vergelijkbare zinnen maken. Tot zover verloopt alles volgens verwachting.
Er zijn veel overeenkomsten tussen zin 2 en 3. Je kunt ze allebei uitbreiden met een bepaling die de oorzaak van het scheuren aangeeft, zoals in zin 4:
4a | Het zeil wordt gescheurd door de wind. |
4b | Het zeil scheurt door de wind. |
Toch bestaat er een subtiel verschil tussen ‘Het zeil scheurt’ en ‘Het zeil wordt gescheurd.’ In de volgende voorbeelden zijn de a-zinnen prima Nederlands; de b-zinnen zijn ongrammaticaal.
5a | Het zeil wordt met beide handen gescheurd. |
5b | Het zeil scheurt met beide handen. |
| |
6a | Het zeil wordt gescheurd om er een carnavals-kostuum van te maken. |
6b | Het zeil scheurt om er een carnavalskostuum van te maken. |
Met andere woorden, een kind dat zin 5a hoort, moet niet concluderen dat 5b ook grammaticaal is. ‘Makkelijk’, hoor ik u zeggen, want hij hoort toch nooit een zin zoals 5b? Dat is waar, maar we hadden al vastgesteld dat een kind creatief is en generaliseert op basis van het taalaanbod. Dat ouders hun kinderen meestal niet kunnen uitleggen wanneer je wel en niet zulke bepalingen kunt gebruiken, behoeft al helemaal geen betoog.
Als het kind zijn generalisaties alleen zou baseren op het taalgebruik dat hij om zich heen hoort, zou hij op talloze manieren de mist in kunnen gaan. De enige weg terug is dan dat iemand hem vertelt dat je bepaalde dingen niet kunt zeggen in het Nederlands. Maar dat gebeurt in de praktijk niet, en als het al gebeurt, heeft het weinig effect (zie ook het artikel van Marco Haverkort, hiervoor).