| |
| |
Ode aan de spellingcontrole
Mike Femer - Amsterdam
In het kader van de rubriek ‘Loos alarm’, waarin de missers van de spellingchecker aan bod komen, hierbij een gedicht waar mijn Wordspellingchecker geen enkele fout in ontdekte. Het is het resultaat van een regenachtige middag.
Ode aan de word spellingcontrole
Ik heb een spelling 's jekker
Die vraag ik steeds te kei ken
Ik tip een toets en mak een wort
Of ik nauw goed zit offer keert
Zo gouw er een ver gissing is
Dan maak ik al men fouten gut
Ik dé dit stuk ook door 'm heen
Ben blei dat hei toen zij
Dat ie geen vouwtje fin den kon
| |
Etymologisch woordenboek
Ardaan Gerritsen - Rotterdam
Met veel interesse heb ik het interview met dr. F. de Tollenaere in het septembernummer gelezen. Net als kennelijk vele anderen behoor ik tot degenen die geboeid worden door de geschiedenis van onze woorden. Keer op keer word ik dan echter gefrustreerd door ‘verklaringen’ als in het kaderstukje over bekaaid, dat afkomstig is uit het Etymologisch woordenboek (De Vries en De Tollenaere). Hierdoor word ik namelijk nog steeds niet geïnformeerd over de geschiedenis van dit woord. Er is sprake van een betekenis, die overeen zou stemmen met het Zweedse bekajad, dat ‘vastzittend in de struiken’ betekent, maar even verder wordt gewag gemaakt van een betekenis ‘met een kaai omsluiten’. Het historische verband tussen die twee betekenissen ontgaat mij.
Dit is een frustratie die mij vaker overkomt als ik in het Etymologisch woordenboek op zoek ga naar de geschiedenis van een woord. Er worden allerlei verwantschappen vermeld, maar het verband daartussen is onduidelijk. In elk geval kan ik er niet uit opmaken hoe de huidige betekenis tot stand is gekomen. Voor amateurs als ik zou een etymologisch woordenboek zeer aan waarde winnen indien duidelijk zou worden hoe de ene betekenis uit de andere is ontstaan (zoals in het interview in het voorbeeld over de garnaal en die Garnele).
| |
Naschrift dr. F. de Tollenaere
De slotzin van de reactie van Ardaan Gerritsen kan ik geheel onderschrijven. Alleen: de ruimte in een etymologisch woordenboek is nu eenmaal beperkt. In 21 kleine regeltjes moest ik samenvatten wat ik elders eerder in een bijdrage van twaalf bladzijden had gepubliceerd.
Het semantisch verband tussen ‘zwe. bekajad “vastzittend in de struiken” (1541)’ - dat betrekking heeft op het offer van Abraham in Gen. 22:13 - en ‘in 't net bekeyen’ ‘opsluiten’ - van Venus en Mars in Hoofts gedicht op het Bestand (1609) - is, naar ik aanneem, de inzender duidelijk.
Waar komt nu die betekenis ‘opsluiten’ vandaan? In 1569 is hetzelfde woord bekayen opgetekend met de betekenis ‘omsluiten van een buiten-
| |
| |
dijks stuk land met een waterkering’. Het Nederlands heeft dus tussen 1569 en 1609 de betekenis van een woord uit het oude vaderlandse bedrijf der droogmakerij verruimd. Er zijn meer voorbeelden bekend van de invloed van de waterbouwkunde op onze taal, bijvoorbeeld de uitdrukking de sluizen der welsprekendheid openzetten, of het Zuid-Nederlandse versassen dat oorspronkelijk ‘(een schip) versluizen’ betekende, maar later ook ‘iets verplaatsen’ en ‘verdwijnen, vertrekken’.
Het kaderstukje ‘De etymologie van bekaaid’ sluit af met ‘(Ts. 110, 1994, 129-140)’. Dat is een verwijzing naar Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jaargang 110, 1994. Als de heer Gerritsen die jaargang openslaat, dan zal hem een en ander duidelijker worden. Dan zal hij ook constateren, dat ik niet weet hoe de Zweden aan hun bekaja (1526) komen. De Zweedse collega's trouwens ook niet, maar dat is een schrale troost.
| |
Sjouw
Gelein Jansen - auteur Texels Woordenboek, Den Burg
Dr. F. de Tollenaere merkt in het septembernummer op dat een van de witte plekken in de etymologie het woord sjouw ‘seinvlag op een schip’ is. De precieze herkomst daarvan ken ik ook niet, maar wel kan ik iets meer zeggen over de betekenis. Bij ons op Texel betekent sjouw twee dingen. Allereerst werd het woord gebruikt voor het werk dat de eilandbewoners deden als een schip was gestrand. Men werkte dan aan de sjouw, het leeghalen van een schip. Het andere woordje sjouw is datgene waar De Tollenaere op duidde. Wanneer bij ons vroeger (toen er nog geen telefoon was) een koe moest kalven, of voor het gezin de dokter moest komen, hing men een lap uit het dakraam. De betrokkene wist dan wat hem te doen stond. Tevens is een sjouw, zoals De Tollenaere al aangaf, een waarschuwingslap of vlag voor de scheepvaart. Het woord is ook nog bekend op Vlieland. In het septembernummer 1996 van 10 eeuwen Vlieland (Historische Culturele Vereniging) staat een artikel over de sjouwermansbol.
| |
Myceens [1]
Prof. dr. S.R. Slings - Amsterdam
Nicoline van der Sijs schrijft in het septembernummer: ‘Met het Nederlands verwante Myceense woorden heb ik niet gevonden.’ Dan kan zij niet erg goed gezocht hebben, want er zijn er vrij veel. Een kleine selectie: pe-re ‘hij draagt’ is verwant met baren, wi-de ‘hij zag’ met weten, a-ko-ro ‘(bouw)land’ met akker.
Dan nog een kleine correctie: de Myceense vorm wrodo (via het Latijn de basis voor het woord roos) bestaat niet, in tegenstelling tot hetgeen Van der Sijs beweert. Wel komt het bijvoeglijk naamwoord wo-do-we ‘voorzien van rozengeur’ voor. En ook maneschijn heeft een Myceense verwant: de tweede naamval enkelvoud me-no ‘maand’.
| |
Myceens [2]
A.P.M. Baede - Utrecht
Met veel plezier lees ik de rubriek ‘Etymologica’ van Nicoline van der Sijs. In het septembernummer stelt zij, sprekend over het Myceens, dat de bekende woordenschat van dat Oudgriekse dialect beperkt is, en dat zij geen met het Nederlands verwante Myceense woorden heeft gevonden. Chadwick beschrijft in zijn boek De ontcijfering van Griekenlands oudste schrift (in 1961 verschenen in de Aula-reeks) echter hoe Ventris overtuigd raakte van de juistheid van zijn ontcijfering van het Myceense syllabische schrift Lineair B door de vondst van het woord ti-ri-po (Grieks: tripos; Nederlands: drievoet) bij een teken dat een kruik met drie pootjes voorstelt. Een ander voorbeeld is het Myceense woord po-ro (Grieks: polos; Nederlands: veulen). Ik herinner me mijn opwinding en enthousiasme bij het lezen van dit boek nog goed: uit de ontcijfering van meer dan drieduizend jaar oude kleitabletten kwamen woorden te voorschijn die met weinig moeite herkend kunnen worden als verwant aan nog dagelijks gebruikte Nederlandse woorden. Dit heeft zeker bijgedragen aan mijn belangstelling voor de etymologie.
| |
Van Utrecht zijn
Reinier Snijder - stadsgids, Utrecht
Ewoud Sanders stelt in het septembernummer dat ‘Hij is [of: komt] van Utrecht’ gezegd werd en wordt van een (veronderstelde) homoseksueel. Als mogelijke verklaringen noemt hij de vergelijking van de Domtoren met het mannelijk lid en de in Utrecht gevoerde sodomieprocessen. In aanvulling hierop kan ik hem de volgende verklaring aan de hand doen.
Onder druk van de reformatie verminderde aan het begin van de zestiende eeuw de animo voor het geldverslindende project dat na de grote stadsbrand van halverwege de dertiende eeuw tot een geheel nieuwe gotische domkerk moest leiden. De bouw werd stopgezet op een moment dat het dak van het schip nog niet was voltooid en alleen uit houten hulpconstructies bestond. Voorts waren de steunberen nog niet aangebracht en ontbraken de luchtbogen. Op het Domplein stond dus een onafgebouwd en wankel bouwwerk. De verwaarlozing heeft zich ongeveer anderhalve eeuw later gewroken tijdens de orkaan van 1674. Het schip stortte geheel in en alleen de dwarsbeuk en het koor bleven gespaard. De puinhopen hebben er tot 1826 gelegen. Sindsdien ligt daar het Domplein in zijn huidige gedaante.
In de tussentijd werd veel puin weggehaald voor bouwprojecten elders in de stad. Tevens, althans, zo is
| |
| |
het verhaal, functioneerde het moeilijk te controleren en door de burgers zo veel mogelijk gemeden terrein als ontmoetingsplaats voor homoseksuelen. De resten van de ingestorte dom vormden daarmee als het ware wat tegenwoordig in homokringen een ‘baan’ heet. Dat gegeven biedt een andere verklaring voor van Utrecht zijn dan de vorm van de Domtoren.
Overigens vermeldt de grote Van Dale als eerste betekenis van Utrechtenaar niet ‘inwoner van Utrecht’ maar ‘homoseksueel’.
| |
Esperanto in vliegverkeer
Edwin Burg - Den Haag
De septemberaflevering van de rubriek ‘Tamtam’ bevat een bericht over een dodelijk vliegtuigongeluk in Frankrijk dat veroorzaakt is door spraakverwarring: twee Britse piloten verstonden een Frans bericht van de luchtverkeersleiding niet. Het Franse bureau dat de toedracht van het ongeluk onderzocht, beval aan om ook Franse luchtverkeersleiders voortaan tijdens hun werk Engels te laten spreken, zoals in de meeste Europese landen gebruikelijk is.
Helaas zijn er meer voorbeelden van vliegtuigongelukken die niet waren gebeurd als er over en weer Engels was gesproken. Zo kon in 1995 in Colombia een verkeersleider niet verhinderen dat een toestel van American Airlines tegen een berg vloog. Zijn Engels was niet goed genoeg om de piloot te kunnen waarschuwen. Het ongeluk eiste 155 levens. Maar ook als het Engels wél als voertaal kan worden gebruikt, kan er van alles misgaan, zoals pijnlijk duidelijk werd bij de ramp op Tenerife in 1977. De KLM-piloot sprak Engels, maar deed dat volgens de Nederlandse grammatica. Hij zei: ‘We are now taking off’ (‘We gaan opstijgen’) in plaats van: ‘We are at take-off’ (‘We bevinden ons op de plek waar de start begint’). Het misverstand kostte 583 mensen het leven.
Hoe kunnen zulke communicatieproblemen opgelost worden? Volgens de Amerikaanse luchtvaartdeskundige Kent Jones is het het best om Esperanto als internationale luchtvaarttaal te gebruiken. Dan zouden er namelijk geen misverstanden mogelijk zijn, omdat ieder woord in deze taal één betekenis heeft en alle letters één onveranderlijke uitspraak hebben. De woordvolgorde is vrij, dus kunnen onderwerp, gezegde en bepalingen overal in de zin staan. De verschillende tongvallen in de wereld geven geen aanleiding tot onduidelijkheid. Hoewel Esperanto al honderd jaar in honderd landen wordt gesproken, is er nergens jargon of dialectvorming geconstateerd.
| |
Naschrift redactie
Om ongelukken in het vliegverkeer te voorkomen is een heel strak gereguleerd taalgebruik nodig, waarin alle gesprekspartners precies weten wat er met elk woord en elke zinswending bedoeld wordt.
Om zulke afspraken te maken kun je uitgaan van elke bestaande taal; het Esperanto is daar waarschijnlijk niet meer of minder geschikt voor dan bijvoorbeeld het Engels. Dat de woordvolgorde in het Esperanto relatief vrij is, kun je ook als een nadeel zien in dit verband: het is daardoor minder duidelijk wat het onderwerp van een zin is en wat het lijdend voorwerp. En hoewel het waar is dat er geen dialecten van het Esperanto bestaan, betekent dit niet dat er geen uitspraakverschillen zijn. Het is nooit aangetoond dat deze verschillen kleiner zouden zijn dan in andere talen, of tot minder verwarring aanleiding zouden kunnen geven.
De genoemde Engelse zinnen, ten slotte, zouden in het Esperanto kunnen worden vertaald met ‘Ni supreniras’, respectievelijk ‘Ni supreniros’. Dat is een verschil van één letter en zou dus makkelijk kunnen worden misverstaan.
| |
Anton Korteweg
Truus Doekes - Obdam
Guus Middag bespreekt in de septemberaflevering van zijn rubriek ‘Woordenboek van de poëzie’ het gedicht ‘Liefst niet’ van Anton Korteweg. Ik heb het artikel met veel interesse gelezen, vooral omdat ik het gedicht heel treffend vind. Desondanks blijven sommige regels voor mij heel mysterieus. Een daarvan is de slotzin: ‘Als ik maar niet / verlangen hoef naar wat je me verlaten liet.’
Aangezien in de voorafgaande regels steeds verwezen werd naar de verhalen uit het bijbelboek Exodus over de verlossing uit de slavernij in Egypte en de doortocht door de Rode Zee, riep de bovenstaande zin bij mij de associatie op met het verhaal dat in Exodus direct volgt op de doortocht door de Rode Zee: het volk Israël slaat in de woestijn aan het morren en verlangt terug naar de ‘vleespotten van Egypte’, ja, was zelfs liever daar al omgekomen (Ex. 16). Zij misten dus het vertrouwen dat God hen ook door deze woestijn wel veilig naar hun einddoel zou brengen. God verscheen daarop in een wolk, en beloofde het manna, het brood uit de hemel, waarvan de Israëlieten van toen af hebben geleefd tijdens hun verblijf in de woestijn. Volgens mij zinspeelt de slotzin op dit verhaal; wat overigens niet wil zeggen dat daarmee voor mij alles duidelijk is. Ik blijf erover nadenken.
| |
Brave soldaat
G.L. Slieker - Koog aan de Zaan
Naar aanleiding van het artikel ‘Hoe braaf is braaf?’ van Hans Heestermans in Onze Taal van september wil ik opmerken dat ook het Engels en het Duits het woord braaf kennen. In die twee talen verschilt de betekenis echter nogal. Bij de vertaling van de ene naar de andere taal kan het dan volledig misgaan. De Tsjechische schrijver Jaroslav HaĊĦek werd beroemd met zijn in 1921 verschenen roman over de antiheld soldaat Svejk. In het Duits verscheen het boek onder de titel Die Abenteuer des braven Soldaten Schwejk während des Weltkrieges. In het Duits heeft brav de betekenissen ‘goedig’, ‘goedmoedig’ of ‘enigszins sukkelig’.
Een eigenaar van een Tsjechisch restaurant in Amsterdam dacht enkele jaren geleden een goede naam voor zijn zaak te hebben gevonden en gaf zijn bedrijf de naam The Brave Soldier Svejk. Hij vergat echter dat het Engelse brave ‘moedig’ of ‘heldhaftig’ betekent. Zo doorkruiste hij ongewild de bedoeling van de schrijver, die met zijn reactie de waanzin van oorlogsgeweld en de doorgedraaide Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie volledig onderuithaalde.
|
|