Uit de jaargangen
In een voordracht welke Prof. Dr. Ernst Cohen, bij den aanvang van zijn colleges in den cursus 1935/36, heeft gehouden legt deze Utrechtsche hoogleeraar den vinger op een wel zeer zwakke stee bij onze studenten.
Hij spreekt van een ‘vaak ontstellend gemis van beheersching der Nederlandsche taal’, van een kennis die ‘bij de meesten weinig boven het nulpunt ligt’.
Van de Nederlandsche natuurwetenschappelijke proefschriften getuigt spr. dat zij ‘modellen zijn van kakographie, wat taal en stijl betreft’.
Niet dat deze hoogleeraar de schuld uitsluitend bij de studenten wil zoeken. ‘Is het wonder’, zegt hij, ‘dat het taalbederf zich ook daar manifesteert, wanneer de leerboeken, de verhandelingen, welke onze studenten dagelijks onder oogen krijgen, hun dergelijken kost voorzetten? Maar niet slechts deze gaan aan dat euvel mank. Men leze de gedrukte geschriften, de boeken, de brieven onzer onderwijzers en leeraren, die van onze hooggeleerden en zeergeleerden, literatoren en medici, ingenieurs en juristen, theologen, ministers en ministerraden, journalisten, en men zal zich op elke bladzijde ervan kunnen overtuigen, dat voor deze hetzelfde geldt’.
Spr. geeft dan een tiental voorbeelden van taalverknoeiing uit de (steeds groeiende) collectie die hij heeft bijeengebracht en besluit met de woorden:
‘Wordt het niet eindelijk tijd aan dit bedrijf paal en perk te stellen door grondige verbetering van het onderwijs onzer moedertaal op onze voorbereidende scholen?
Bataven, kent Uw spraak en heel haar overvloed!’
Onze Taal, december 1935