| |
| |
| |
Verandering in het gebruik van de komma
Nicoline van der Sijs - redacteur, Utrecht
Er worden tegenwoordig veel minder komma's gebruikt dan vijftig jaar geleden. Hoe komt dat? Aan de officiële richtlijnen kan het niet liggen, want die zijn er niet. Heeft het dan misschien te maken met de adviezen van taalgidsen en grammatica's? Of toch met iets anders?
In de laatste vijftig jaar heeft zich ongemerkt een grote verandering op het gebied van de interpunctie voltrokken, en wel in het gebruik van de komma. Komma's (en leestekens in het algemeen) worden geplaatst op grond van twee principes:
1 De grammaticale (ook wel syntactische of logische) methode plaatst komma's op grond van de grammaticale structuur van een zin om het begin en einde van zinsdelen aan te duiden. Deze methode vinden we in het Duits. Volgens deze werkwijze komt er voor iedere bijzin een komma, bijvoorbeeld in Hij zei, dat hij niet kon komen.
2 De ritmische (ook wel retorische) methode plaatst komma's om pauzes in een zin aan te geven. Deze aanpak vinden we in het Engels en Frans. Volgens deze methode behoeft er geen komma te komen voor bijzinnen, zeker niet als de hoofdzin kort is: Hij zei dat hij niet kon komen.
Het Nederlands hanteert een tussenvorm van beide methodes: komma's worden zowel tussen zinsdelen als bij pauzes gebruikt. Van der Horst (Leestekenwijzer, Den Haag 1990, p. 12) noemt twee soorten komma's: de komma om misverstand te voorkomen, en de komma om een zin minder ingewikkeld te maken. Zijn vuistregel voor het plaatsen van een komma is: plaats een komma als u bij hardop lezen een korte pauze hoort.
De laatste decennia is er sprake van een verschuiving van de grammaticale methode naar de ritmische methode, met als gevolg een sterke tendens steeds minder komma's te gebruiken. Van der Horst (p. 12): ‘In de praktijk blijkt steeds dat men eerder te veel dan te weinig komma's plaatst. Als een tekst te veel komma's bevat, gaat dat ten koste van de leesbaarheid.’
| |
● Vijftig jaar komma's
Wanneer we boeken van vier of vijf decennia geleden bekijken, valt op dat daarin veel meer komma's gebruikt worden dan tegenwoordig. Ik zal dit laten zien aan de hand van de volgende drie bekende werken: Gerard Reve (toen nog Simon van het Reve), De avonden (1947; de paginaverwijzing verderop is naar de editie van 1979); Antoon Coolen, Herberg In 't Misverstand (1938; de paginaverwijzing is naar de achtste druk, z.j.) en Simon Vestdijk, De kellner en de levenden (1949).
De verschillen in kommagebruik tussen toen en nu betreffen de volgende gevallen:
1 Momenteel plaatsen we meestal komma's voor bijzinnen die met voegwoorden (toen, omdat, als, enz.) beginnen, behalve voor het voegwoord dat. Van der Horst (p. 21): ‘De komma kan voor dat meestal weggelaten worden. Er wordt ten onrechte nogal eens een komma gezet.’ Het blijkt echter dat in de drie bekeken werken volgens de grammaticale methode voor ieder voegwoord, ook voor dat, een komma werd geplaatst:
Coolen:
- | Bang, dat zij het anders niet zou zien, wees Anna op twee letters van de bovenhoek, (p. 90) |
- | Zijn oudste zoontje zag, dat hij ernaar zocht. Het kwam bij hem, toen hij boven was, en vertelde, dat het uniform teruggebracht was en dat moeder het had weggehangen. (p. 136) |
Reve:
- | Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. (p. 7) |
- | Ik denk, dat dit de tussenvorm is tussen het spinet en onze moderne piano. (p. 67) |
Vestdijk:
- | Er wordt beweerd, dat er heel vroeger al eens eerder een laatste oordeel is geweest. (p. 155) |
- | Het viel Haack op, dat de beambten uit moedeloosheid tot een volstrekt cynisme waren vervallen. (p. 133) |
2 De komma zorgt voor betekenisverschil bij bijvoeglijke bijzinnen; de regel luidt: er komt géén komma voor een beperkende bijvoeglijke bijzin (‘de boom die daar staat, wordt morgen omgehakt’), wél een komma voor een uitbreidende bijvoeglijke bijzin (‘de boom, die getroffen was door de iepziekte, werd omgehakt’).
In de drie bekeken werken wordt zowel voor beperkende als voor uitbreidende bijzinnen een komma geplaatst:
Coolen:
- | Er waren mensen, die wisten te vertellen, dat die pastoor dat had gedaan, bij wie de Deysselbloemen hun geld hadden uitstaan, (p. 92) |
- | Achter de wagens, die het koren de schuren inrijden, komt de herfst. (p. 141) |
- | Elk kind, dat voorbij gesprongen kwam, warm en rood van het spel, levendig, met een tinteling in die parmantige ogen, soms met een lange, hoge gil van een uitbundig stemmetje, kon haar jaloers maken. (p. 145) |
Reve:
- | Zij (...) kwamen in een kamer, die verwarmd werd door een gashaard. (p. 67) |
- | Metusalem was de oudste mens, die
|
| |
| |
| ooit heeft geleefd, (p. 1 73) |
- | Er was een opeenstapeling van wolken, die naderbij kwamen. (...) ‘Ja,’ dacht Frits, ‘de man, die dit heeft gemaakt, heeft het gezien.’ (...) Mensen, die snel tot tranen komen, hebben in de regel een oppervlakkig en wreed karakter. (p. 174) |
Vestdijk:
- | (...) een paraatheid, die hem er nu toe bracht zich vlak achter Haack te posteren (...) (p. 155) |
- | (...) werd hem de behulpzame hand geboden door een conducteur, die te verstrooid of te verdoofd door het rumeur was om zich over de overtreding op te winden. (p. 133) |
Voor bijzinnen die beginnen met een voornaamwoordelijk bijwoord (waarin, waarop) gelden dezelfde regels als voor bijzinnen die beginnen met een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat): de komma geeft betekenisverschil aan. Ook hier zien we dat in de bekeken werken komma's geplaatst worden waar die nu zouden vervallen:
Coolen:
- | Aan de muur, waar het bed tegen stond, hing het ingelijste portret van de zegenende paus (...) (p. 90) |
Reve:
- | Een avond, waarvan het verloop van te voren vaststaat, kan onmogelijk een mislukking worden. (p. 154) |
Vestdijk:
- | (...) geen planken met kopjes of glazen of flessen, maar een onoverzichtelijk hol, waarin de kellner op de knieën lag. (p. 108) |
| |
● Advies versus praktijk
Wordt dit verschil tussen huidig en vroeger kommagebruik weerspiegeld in de richtlijnen voor het gebruik van de komma? Het antwoord op deze vraag luidt vreemd genoeg ‘nee’: de richtlijnen uit de jaren veertig wijken niet of nauwelijks af van de huidige. Het gebruik van komma's in de drie geciteerde werken is dus niet conform de richtlijnen uit die jaren. Deze richtlijnen hebben overigens, evenals de huidige, een vrijblijvend karakter: in tegenstelling tot de spelling zijn ze niet officieel vastgelegd. Toch vinden we in de taalgidsen een grote mate van overeenstemming.
Als richtlijn voor kommagebruik voor voegwoorden geven E. Rijpma en J. Schuringa in hun Nederlandse Spraakkunst zowel in de druk van 1941 als in die van 1950 (geciteerd uit de druk van 1950, p. 45):
Het plaatsen van komma's staat in nauw verband met de grammatische bouw en het rhythme van de zin. Als er tussen de delen van een samengestelde zin niet gerust wordt, plaats dan ook geen komma. Vaak wordt dit wel gedaan (...), wat aanleiding geeft tot verkeerd lezen. Voorbeelden: (...) zonder komma: Hij zei dat hij er pas geweest was. Ik hoop dat je me gauw eens komt opzoeken.
•
Men volgde in de jaren veertig in de praktijk blijkbaar nog steeds de oude regels.
•
Dezelfde richtlijn vinden we in B.C. Damsteegt, In de doolhof van het Nederlands. Aanwijzingen voor een zuiver taalgebruik, 1949. Th. Lancée en A.L.J. Wytzes, Nederlandse Spraakkunst, 1949 en J.P.M. Tacx, Brieven schrijven, een kennis, een kunst, 1965, laten beide mogelijkheden (wel en niet een komma) open. Tacx, p. 65:
Als regel geldt dat voegwoordelijke groepen (bijzinnen) als groep worden gemarkeerd door er voor en achter een komma te plaatsen, bijvoorbeeld: ‘Ik zeg je, dat ik hem zal straffen, als hij komt.’ In de praktijk wijkt men van deze regel nogal eens af, omdat men voor korte zinnen niet de behoefte voelt aan een scherpe scheiding, terwijl bij langere zinnen het gevaar dreigt dat door de vele scheidingstekens het geheel niet meer overzien kan worden. Bijvoorbeeld: ‘Hij zei dat hij kwam.’
Het betekenisonderscheid van een beperkende en een uitbreidende bijzin wordt in alle genoemde taalgidsen vermeld: Rijpma en Schuringa (p. 45): ‘Plaats geen komma voor een beperkende bijzin. (...) Een verklarende bijzin daarentegen staat tussen komma's.’
| |
● Oudere bronnen
Waarom week men in de jaren veertig zo af van de voorschriften voor kommagebruik uit die jaren? Het lijkt me dat men teruggrijpt op oudere richtlijnen. De regels uit de oudste monografie die gewijd is aan de interpunctie, N. Anslijn, Aanleiding tot het plaatsen der schei- en zinteekens, 1827, luiden (p. 8):
3. Regel. De voorstellen, in verband met andere voorkomende, het zij dezelve een voegwoord voor zich hebben of niet, nemen, ten minste eene comma voor zich. Uit dezen regel volgt, dat alle voegwoorden, tot verband der voorstellen dienende, ten minste door eene comma gescheiden worden.
En (p. 13):
4. Regel. Elke tusschenzin wordt voor en achter door eene comma gescheiden. Deze regel sluit ook dien in, dat alle betrekkelijke voornaamwoorden eene comma voor zich nemen. Voorbeelden: Vriendschap, die een einde kan nemen, was nimmer ware vriendschap. (...) Lieden, die gaarne in de geheimen van anderen indringen, kunnen niet vertrouwd worden.
Men volgde in de jaren veertig in de praktijk blijkbaar nog steeds de regels van Anslijn, hoewel de taalgidsen deze kennelijk verouderd achtten, want ze werden niet vermeld.
De conclusie is dat de richtlijnen voor kommagebruik de laatste vijftig jaar niet of nauwelijks zijn veranderd, maar dat deze richtlijnen vijftig jaar geleden nog geen ingang gevonden hadden terwijl ze nu bijna algemeen aanvaard zijn. Ik weet niet zeker wat hier de oorzaak van is, maar het is opvallend dat het huidige kommagebruik in het Nederlands grotendeels identiek is aan dat in het Frans en Engels; in deze beide talen bestaat bijvoorbeeld het verschil tussen de uitbreidende en de beperkende bijzin ook.
|
|