Onze Taal. Jaargang 53
(1984)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
De woordenaar
| |
Wat is een positiewoordenboek?Om te beginnen: het begrip ‘positie’ heeft betrekking op de plaats waar een letter staat in een woord. De woorden bank, tonen en kunstje hebben alle drie een n in de derde positie. In het woord straat staat de s in positie 1, de t in positie 2 en 6, enzovoort. Een positiewoordenboek geeft antwoord op de vraag: Welke woorden van n letters hebben de letter zus in positie x en de letter zo in positie y? Welke vijfletterwoorden hebben de a in de eerste en de m in de derde positie? U zoekt in de afdeling ‘woordlengte 5, posities (1,3)’ en vindt daar almee, armen, armer, armoe, armst en asman. Weijters' bron is de Woordenlijst van de Nederlandse taal die, vervoegd en verbogen, op magneetband beschikbaar was. Ruimtegebrek noopte hem zich te beperken tot woordvormen van maximaal 7 letters. Heel jammer, maar inderdaad onvermijdelijk: met het toenemen van de woordlengte groeit het aantal combinatiemogelijkheden exponentieel (evenals het aantal basiswoorden, trouwens). Zo zou de toevoeging van de achtletterwoorden het boek al meer dan tweemaal zo dik hebben gemaakt. Waar ik over val is de keuze van het basismateriaal. Was het nu niet mogelijk geweest een recentere bron te gebruiken dan het Groene Boekje? De laatste druk van Koenen, bijvoorbeeld, heeft een vergelijkbare omvang en is een heel wat betere afspiegeling van het hedendaags Nederlands. Een ander punt van kritiek is het beperkte aantal verwerkte flexievormen. Van de werkwoorden zijn slechts 4 vormen opgenomen: lezen, las, lazen en gelezen - lees, leest en lezend doen niet mee. Arm, armen en armpje staan erin, armpjes niet. Hard, harde, harder en hardst zijn opgenomen, maar de toch vrij courante vormen (iets) hards en hardste weet niet. Dat halfbakkene, hè, dat stoort mij zo.
Het Positiewoordenboek is volgens de uitgever bestemd voor ‘linguïsten, psychologen en logopedisten (...) die stimulus- of oefenmateriaal op woordniveau willen samenstellen of beoordelen’. Ik legde het boek voor aan een psychologe en een logopediste, beiden betrokken bij de behandeling van patiënten met spraak- en taalstoornissen. Zij beschouwden het werk niet direct als een nuttig hulpmiddel voor de praktijk. Oefenwoorden waarin bijvoorbeeld één klank frequent voorkomt (aanhalen, aankaarten, abracadabra) zou je beter uit een gewoon woordenboek kunnen halen. Wel meenden mijn zegslieden dat het boek voor wetenschappelijk onderzoek en voor het construeren van leestests van nut zou kunnen zijn. Zou een linguïst - iemand die o.a. geïnteresseerd is in spellingseigenschappen en woordvorming van het Nederlands - misschien iets aan het Positiewoordenboek hebben, als hij al een conventioneel en een retrograde woordenboek bezit? Ik zie het niet, vrees ik. Eerder geloof ik dat de lijst van 881.130 woordvormen, die ik u vorige maand schetste, linguïstisch bruikbare informatie kan verschaffen. Je zou daarin kunnen opzoeken welke zelfstandige naamwoorden samenvallen met werkwoordstammen (loop, orden, slaap, vlieg...) of met derde-persoons-vormen (kust, leest, nipt, vilt...). Er zijn veel meer boeiende homoniemen te ontdekken: mat, waren, bleek; grutjes, stilletjes; vier, zeven, negen, en ga maar door. Ook kan zo'n lijst fungeren als referentiewerk voor allerlei frequentietellingen, en als een soort moeder-rijmwoordenboek. Weijters is voor dit soort doeleinden niet te gebruiken omdat hij gelijkgespelde vormen maar één keer opneemt.
Ik wil echter niet te negatief eindigen en verklaar graag dat het Positiewoordenboek mij blijft fascineren, juist omdat het zo ontoeschietelijk is in het prijsgeven van zijn geheimen. Achter de hermetische kolommen vermoed ik het Wonder. Overigens vergat ik één gebruiksmogelijkheid te noemen, die in de praktijk waarschijnlijk alle andere overschaduwt: de toepassing als puzzelwoordenboek. Ik bezit een Engelstalige dictionaire die als twee druppels water lijkt op Ton Weijters' concept, en getiteld is Funk & Wagnalls Crossword Puzzle World FinderGa naar eindnoot2). De auteurs hebben niet de minste wetenschappelijke pretentie, maar getuigen daarentegen van een ontwapenend enthousiasme voor puzzels en woordspelletjes. Wellicht zijn ze wat tè bescheiden. Waarom zou een goed opgezet puzzelwoordenboek niet tegelijk een wetenschappelijk doel kunnen dienen? De homo ludens is de vader van de homo sapiens - wat zeg ik: als het goed is zijn ze één en dezelfde. |
|