den vestigt hij zich in 1580 te Antwerpen, vervolgens te Aken tot hij daar in 1599 wegtrekt om geloofsredenen en zich in Middelburg vestigt. Gedurende zijn hele leven stond hij bekend als een wijs en in geloofszaken tolerant man, die zeer geleerd was. In de kring van de Antwerpse humanisten en kunstenaars was hij zeer geliefd.
Hoewel het altijd nuttig is om een auteur te leren kennen en hem in zijn omgeving te kunnen plaatsen, is het loutere feit dat we nu over het origineel beschikken nog veel interessanter. Uit de vele doorhalingen kan worden afgeleid dat Radermacher duchtig gewerkt heeft aan zijn pleidooi voor het gebruik van het Nederlands. Hij heeft goed nagedacht over het wezen van de taal en hij vindt dat spraakkunstregels moeten worden opgesteld op grond van de wetmatigheden die in de levende taal worden ontdekt. Dit maakt hem tot een tegenpool van de zeventiende-eeuwse Franse académicien. We zien hem voortdurend zijn gedachten opnieuw formuleren om die maar zo nauwkeurig mogelijk op papier te zetten. Zijn pleidooi is bovendien helemaal niet saai geschreven. Zijn observaties over kindertaal en over het Nederlands van buitenlanders zijn ronduit vermakelijk, terwijl men ook uit zijn woorden kan opmaken dat hij niet bijzonder verrukt is over de kwaliteit van het buitenlands dat door Nederlanders wordt gesproken. Ook zijn aanzet tot een grammatica heeft geïnteresseerden heel wat te bieden. Naar het voorbeeld van de humanistische grammatica's voor het Latijn geeft hij hierin definities van woordsoorten die met behulp van voorbeelden worden verduidelijkt. Ook hier zien we hem denken. Zo definieert hij eerst het bijwoord als volgt: ‘een bijwervich woort [bijwoord] is dwelck bij 't wervighe [werkwoord] ghevoeght, vervult desselven beteekening oft verandert se, oft vermindert se, als die gheminlijken einden met dese sillaben lijken’ m.a.w.: een bijwoord versterkt de betekenis van het werkwoord of zwakt die af en eindigt gewoonlijk op het achtervoegsel -lijk.
Deze definitie heeft Radermacher bij nader inzien geschrapt en vervangen door: ‘Een bijwervich woort is dat bij het wervighe gestelt wordt om desselven staet te verclaren so dat het wervich woort midts desen oft versterkt oft verkrankt, oft verciert oft mismaect
word. Als wanneer men seyt: het reghent, so en weet men niet oft seer reghent oft sachtelijk. Dit
seere ende
sachtelijk sijn bijwervighe woorden vander erachte als voorschreven. Item, wanneer men seyt: de man spreekt, so en weet men noch niet of hij wel oft qualijken, oft luyde oft heymelijken spreekt. Dese woorden: wel, qualijken, luyde, heymelijken sijn bijwervighe woorden. Sijn ook seer veel in ghetalle.’ Het zal duidelijk zijn dat Radermacher de eerste definitie terecht heeft geschrapt.
Zie verder: Archief - Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (nog te verschijnen).