| |
| |
| |
Van ta-ta-ta tot taal
Dames en heren! Ik zal een inleiding houden, geheten ‘Van ta-ta-ta tot taal’. Het is eigenlijk een ‘uitleiding’, want het is de laatste inleiding. Ik moet eerst even aanvoelen aan welke kant ik het meest moet blijven, namelijk bij ta-ta-ta of bij taal. Dat zal enige tijd in beslag nemen, maar dan weet ik het wel. Dan ga ik gewoon met mijn voordracht door. Ik hoop dat het tot zover duidelijk is.
Wij moeten communiceren - dat is de opzet van de taal - en daarvoor hebben wij een bepaalde afstand nodig. Tegenwoordig wil niemand meer afstand hebben, maar ik heb de eerste rijen in deze zaal laten weghalen. De eerste rijen staan nu, weliswaar tegen hun wil, wat meer naar achter. Op deze manier komt wat ik zeg wat beter over. Een van de voorwaarden van taal is dus dat je afstand en ruimte hebt. Een kogel die uit een geweer komt, heeft ook afstand nodig om op gang te komen. Dat is ook bij het zien het geval; wanneer je een krant vlak voor je ogen houdt, dan zie je niks. Tegenwoordig wil men alles ‘naar de mensen toe brengen’, maar dan begrijpen ze er niets meer van. Dat is misschien ook weer de bedoeling, want taal kan ook verhullend zijn.
Wij zijn nu in de maatschappij bezig met ‘de vervetting van de geest’, en wel onder het mom van ‘wat maar het gemakkelijkste is’. Ik zal daarvan even een mooi voorbeeld geven. Ik was eens bij een uroloog. Dat is dus even iets heel anders. Ik zal dadelijk even zeggen wanneer ik echt begin. Ik heb geen punten op papier gezet, zoals de andere inleiders wel deden. Zij zeiden bij voorbeeld wanneer zij bij punt twee kwamen. Ik zeg gewoon wanneer ik begin. Ik ben nu nog niet begonnen. Voor de meer ‘gebildeten’ die hier ongetwijfeld aanwezig zijn, zeg ik dat dit de prolegomena zijn. Ik zeg dat dus voor professor Enschedé, zodat hij ook nog wat aan mijn verhaal heeft! Ik kom dadelijk nog even terug op het voorbeeld van de uroloog, maar ik laat nu slechts zien wat de taal kan doen. De geest gaat en vult de woorden. Wij wisselen die woorden uit. De geest was even ergens anders heen, maar nu haal ik hem weer terug. Wij hebben het op dit moment niet alleen over taal, maar wij drukken ons nu ook uit in taal. Wat ik doe, is mij uitdrukken en ik hoop dat het ook indruk maakt. Het is eigenlijk ook een soort mechanica. Het maken van indruk is ook een functie van taal. Als ik aanstonds begin, kan ik daarvan enige mooie voorbeelden geven. Ik ben dus nog niet begonnen.
Sommige sprekers zeggen ook: om nog even terug te komen op... Daarmee maak je werkelijk indruk. De meeste sprekers kunnen het lang maken door dingen te zeggen waarop zij later terugkomen. Zij zeggen dan dat zij eigenlijk te ver zijn gegaan, terwijl zij dat al inbouwden toen zij hun verhaal voorbereidden. Zij gaan dus even te ver, omdat zij anders hun vijfendertig minuten niet halen.
| |
Wat maar het makkelijkste is
Bij de uroloog kwamen mensen om zich te laten steriliseren. De mensen willen tegenwoordig immers nergens meer mee te maken hebben. Wanneer de uroloog vroeg hoe men zich wilde laten steriliseren, kwam er altijd maar één antwoord - dat hoor je in heel Nederland - namelijk ‘wat maar het makkelijkste is’. Dat is een lange weg geweest, want ik heb de spelling vóór de spelling-Marchant nog meegemaakt! Ik weet nog dat ik dictees moest maken in de geest van ‘de boerenknecht vrijde achter de hooimijt met de boerenmeid’. Ik heb er later in mijn praktijk enorm veel plezier van gehad dat ik wist welk woord met een ‘ij’, welk met ‘dt’ enz. geschreven moest worden. Zo zie je maar hoe vormend het taalonderwijs is. Ik vind het jammer dat er later erg veel is afgegaan. Wij zijn nu op weg naar het punt waarop wij zeggen: wat maar het makkelijkste is. In de natuurkunde hebben wij daar een wet voor, namelijk de wet van de entropie. Daarmee ga ik een kant op die ik eigenlijk niet op moet gaan, want ik ga nu indruk maken op u. Ik weet namelijk dat er onder u velen zijn die - met mij - niet weten wat entropie is. Toch zeggen de meeste sprekers dan - en dat is verkeerd - dat zij willen proberen om het uit te leggen. Dat is eigenlijk de brede maatschappelijke discussie; de mensen die het niet weten, proberen zich te laten uitdrukken, omdat zij daar recht op hebben. Zij hebben niet de plicht, het niet te doen.
De entropie is het laagste punt in de wereldether. Je kunt warmte afstaan aan iets wat kouder is. Dat proces gaat door, totdat je op een effen vlak komt. Je kunt er dan niet meer uit terug. Men noemt dat de warmtedood van het heelal. Ik zeg dit slechts ter zijde. U behoeft daar verder geen aandacht aan te schenken, maar zij die dat willen, kunnen dit mee naar huis nemen.
Hieraan kun je zien, wat je eigenlijk met taal kunt doen. Als je een verhaal begint, weet je niet precies wat je gaat zeggen, hoewel je natuurlijk een paar punten hebt opgeschreven. Het is dan ook leuk dat je woorden, uitdrukkingsvormen tot je beschikking hebt. Wij kunnen het in het Circustheater nog over het woord hebben en daardoor kunnen wij nog met elkaar communiceren. Men heeft het ook vaak over een woordenspel. Wanneer men het woordenspelletje wil winnen, maar het verliest, dan zegt men tegenwoordig: ik pak je nog wel. Ik zeg dan altijd: wij kunnen morgen weer een spelletje doen. Men denkt altijd dat men aan het laatste spel bezig is. Dat is ook bij het woordenspel het geval. Wij leggen de bal op het veld, opdat wij elkaar niet aanvliegen. Pas als wij de bal van het veld halen, vliegen de mensen op de tribunes op elkaar. Vandaar dat het zaak is, de bal op het veld te houden.
| |
Inleiding
Ik kom nu tot mijn inleiding. Ik zal beginnen met Bolland, een van onze filosofen. Hij deed onze taal eer aan, want hij had het over de zuivere rede, waar bijna geen woorden voor waren. Bolland sprak ook over - ik haal dat ook even aan voor de Belgische spreker van vandaag - het Nederlands als taal voor hogere aangelegenheden des geestes. Nu u dit hoort, bent u natuurlijk blij dat u gekomen bent!
Ik neem aan dat de heer Jolles wel zal zeggen wanneer mijn spreektijd voorbij is. Ik spreek in drie dimensies en de heer Jolles heeft de vierde dimensie, de tijd. Deze is overigens niet van mij zelf, maar van Einstein.
In het citaat dat ik nu geef, spreekt Bolland de Belgen toe - het is dus lang geleden, namelijk in 1908 - in de taal voor hogere aangelegenheden des geestes. In de tussentijd is er enorm veel veranderd. Het citaat luidt:
‘Broeders, bij wier aanblik mijn Hollands hart opengaat,
maar ook van smart en weemoed wordt vervuld,
zoodat de gewone spreekvaardigheid van de redemeester
zelfs dreigt mij in de steek te laten,
afgesnedenen en van uwe eigen maatschap vervreemde,
aan een vreemde geest verkochte en overgeleverde stamgenooten,
vreemdelingen, gij in eigen land, het land van den ouden Vlaamsen leeuw,
op eigen grond gehoond,
alsof uwe taal, onze taal, de taal der voorouders,
| |
| |
de taal onzer moeders, onze edele Nederlandse taal
niet meer was dan een gebrabbel van knullen en kinkels.’
Dat hoor je niet veel meer! Dit kan allemaal in het Nederlands. Het is jammer dat men dat vergeten is.
Voor de mensen die wat wetenschappelijks willen hebben, had ik ook anders kunnen beginnen, bijvoorbeeld op de volgende manier: niet dan na lange aarzeling en omdat er anderen waren die het beter kunnen doen dan ik, heb ik toch gemeend dat ik op de brief van de heer Jolles - hoewel ik het aan de ene kant enorm moeilijk werk vind, maar aan de andere kant enorm dankbaar werk - moest reageren met een eenvoudig ‘ja’!
Dat kun je allemaal met taal doen. Ik zie ook dat u dat eigenlijk van mij had verwacht. Met de nieuwe computers tikt men brieven ook niet meer; men neemt gewoon de code AX en vervolgens rolt er ‘Mijne heren, ingevolge van...’ uit de machine. Dat zal ook op dit gebied doorgaan. De volgende keer behoef ik deze inleiding niet meer te houden. Ik zeg dan gewoon B-3 en dan weet u dat ik het eerst niet wilde, later wel, enz. Dat is dan een versimpeling van de taal, maar toch blijft er meer tijd over voor werkelijke gedachten.
Die gedachten moet je dan echter wèl hebben. Als je die niet hebt, is bij voorbeeld B-3 erg vervelend.
| |
Communicatie
Iets anders wat wij kunnen, laat zich mooi uitdrukken door het gezegde ‘bij gebrek aan gedachten wisselt men de kaarten’. Men wil toch wat wisselen. Als men het ene niet heeft, heeft men toch de kaarten. Tussendoor vertel ik nog even dat het grootste deel van de communicatie op de volgende manier gaat. Wanneer iemand iets zegt, dan zegt de ander onmiddellijk ‘ja precies’. Dat betekent dan: nu mag ik weer! De ander zegt gewoon dat hij het volkomen met de spreker eens is, terwijl hij niet eens heeft gehoord wat er is gezegd. Hij was immers zo gepreoccupeerd met het zich zelf uitdrukken dat hij het niet eens hoorde. Zo vertelde laatst in de trein een man het verhaal dat zijn kind ziek was. Het had hoge koorts, maar de dokter was gekomen en het was goed afgelopen. Precies, zei een ander, bij mij was laatst de WC kapot! Dat noemt men in het Nederlands communicatie en daarvoor worden deze woorden gebruikt.
Nu ik echter voor dit gezelschap sta, had ik ook met het volgende kunnen beginnen:
‘Een vraag waarop in dit verband niet nader kan worden ingegaan - dat is een heel goede manier, want dan weet meteen iedereen dat de goede voor de zaal staat - is of de kritiek op het woord die men bij vele antiintellectualistische denkers aantreft, zelf weer niet samenhangt met een al te statische intellectualistische opvatting van het wezen der taal. Deze onvermijdelijke discrepantie - dit woord mag je toch wel horen als je uit het hele land hiernaartoe bent gekomen - tussen het object van het levensfilosofisch denken en de vormen waarvan het noodzakelijkerwijze gebruik moet maken, is door Simmel - daar kom ik uiteraard nog op terug - zij het niet nadrukkelijk vergezeld van taalkritische overwegingen, duidelijk uitgesproken; weil das Leben das Gegenspiel der Form ist, ersichtlich aber nur das irgendwie Geformte mit Begriffen beschreiblich ist, so ist der Ausdruck Leben in dem hier gemeinten ganz fundamentalen Sinne von einer gewissen Urschärfe logischer Undeutlichkeit nicht zu befreien.’
Daar was ik al bang voor!
| |
Wat is taal?
Er zijn toch enkele punten die ik u eigenlijk zeggen wilde. Het eerste daarbij is de vraag, wat taal is. Taal is de mogelijkheid dat men zich uitdrukt en dat men daarvoor de gave heeft. Je kunt dat eigenlijk vergelijken met een vogel die door de lucht vliegt en die de lucht even scheurt, zoals een lakenkoopman het laken scheurt. Je hoort dan wat. Het volk dat zijn taal niet kan gebruiken, dus dat de taal hoe langer hoe meer reduceert, wordt niets anders dan een vogel die op de grond zit. Je ziet niet wat er in zit. Iemand die zijn taal beheerst, kan een vuurwerk, een vonkenspel veroorzaken. Dat is de ene kant van de taal.
De andere kant is dat de woorden weg zijn, als wij veel woorden gebruiken. Bij notarissen zie je ook altijd de spreuk ‘verba volant, scripta manent’ hangen. Voor de HBS'ers zal ik dat even vertalen: het geschrevene blijft, woorden vliegen weg. Dat gebeurt tenminste als u die niet mee naar huis neemt.
| |
Uitdrukkingen
Er zijn nog meer wonderlijke uitdrukkingen, zoals ‘het landelijk gemiddelde’. Het gaat in Nederland ‘gemiddeld’ goed. Iemand zei eens tegen mij hoe ik mij dat moest voorstellen; wanneer je met één been in de ijskast zit en met het andere in een teil met kokend water, dan gaat het je gemiddeld goed. Je moet die voorbeelden ook kunnen verstaan, want de eerste de beste die ik dit verhaal vertelde, die zei: dat doe je toch niet! Zo zie je maar wat je met taal allemaal kunt doen.
Ik hoorde vandaag al over het woordje ‘tafel’ spreken. Vroeger kwam als een van de eerste woorden bij het taalonderwijs al het woordje ‘tafel’ naar voren. De eerste zin die je in het Frans leerde was: la pipe est sur la table. Tegenwoordig moet alles ‘boven tafel komen’. Mijnheer Kok zegt iets dergelijks van het schip van staat: alles moet boven water komen, ook de schroef! Aan het laatste denkt de heer Kok dan niet. Het schip vaart dan niet meer, zoals u inmiddels heeft begrepen.
Wanneer je bezig bent met je gedachten, dan is het een ongelooflijk wonder dat je daar juist woorden voor vindt. De woorden zijn als het ware doosjes die je elkaar kunt overhandigen. Het spel is dan, dat je die moet grijpen. Ik heb daar indertijd een mooie uitdrukking over gelezen. Er zat een man aan een diner en hij werd op een gegeven moment erg stil. Toen hem werd gevraagd hoe dat kwam, antwoordde hij dat er niets aan de hand was. Hij zei: ce sont les idées qui passent. Hij zag de gedachten gaan, maar hij kon ze niet pakken. Dat was de wiskundige Poincaré. Ik zeg dat maar even, omdat er naderhand altijd mensen zijn die zeggen: vertel het nog eens, want ik luisterde even niet. Als je werkelijk iets in de mensen wilt brengen, dan moet je - zoals bij een twee-componentenlijm - een man hebben met gezag, omdat het woord anders niet ‘overkomt’. Je moet er dus een bindmiddel bij doen. Zo zijn wij nu eenmaal.
Wij moeten er ook voor zorgen dat wij vrij blijven van de woorden die wij gebruiken. Tegenwoordig passen wij woorden uit de veestapel op ons toe, zoals het woord ‘afvloeien’. Dat gebeurt, omdat het wat duidelijk maakt. Wij worden daarin echter zelf begrepen, zodat wij er geweldig voor moeten oppassen. Ik heb wat dat betreft een mooi voorbeeld van Kafka uit het boek ‘In der Strafkolonie’. In dat boek gaat het over een officier die op vaste tijden iemand ter dood moet brengen. Hij wil dat niet zelf doen en daarom ontwikkelt hij een produktie-omweg, zoals het in de economie heet. Je maakt daarbij eerst wat, opdat je er later meer mee kunt doen. Tegenwoordig heet dat ‘diepte-investering’. De officier vervolmaakt het toestel. Er zitten wat wij nu noemen ‘feedback-organismen’ in. Als er op de ene plaats iets misgaat, dan gaat het door de terugkoppeling op een andere plaats goed. De officier geeft er ook rondleidingen bij, terwijl er iemand ter dood wordt gebracht. Wat er gebeurt ziet echter niemand, omdat men is gebiologeerd door het mechanisme, het systeem. Op een keer is er weer een rondleiding, maar dan is er niemand die ter dood moet worden gebracht. Omdat ‘het’ moet lopen, gaat de officier er zelf in. Wij moeten er naar mijn mening heel goed voor zorgen dat wij bui- | |
| |
ten onze eigen begripsbepalingen en de causaliteiten daarvan blijven, anders gaan wij daar restlos mee ten onder.
Een ander voorbeeld hiervan zijn de ‘voorwaarden’ waarover altijd wordt gesproken in de maatschappij. Over de waarden hoor je niemand meer. Wij leven nu in een voorwaardenmaatschappij. Als men in de hulpverlening aan de gang wil gaan, dan gaat men eerst vergaderen. Men bekijkt dan vanuit welke invalshoek en met welke intake men iemand zal helpen die er nog niet is. Men moet echter geweldig oppassen met die voorwaarden, want men denkt dat er causaal waarden uit voortkomen. Ook een boer is met voorwaarden bezig, want hij egt en ploegt. Wanneer die boer net als wij almaar bezig blijft met de voorwaarden - wij moeten steeds betere voorwaarden hebben, zoals meer geld - dan zeggen wij: daar is iets mee. Wat komt er op als de boer thuis gaat zitten? Juist, onkruid. De boer is immers één ding vergeten, namelijk zaaien. Het zaaien is de handeling tussen de voorwaarden en de waarden. Dat kun je dus taalkundig laten zien. Het is een misvatting dat er een causaal verband is tussen voorwaarden en waarden. Als er gezaaid wordt, dan komen er pas weer waarden op, niet zonder gewone voorwaarden.
| |
Een grapje
Ik zal eindigen met een grapje. Ik dacht dat een grapje er wel bij kan. Wij willen namelijk ontzettend veel. Wij zeggen dan: op zich zelf is dit niet erg. Wij weten echter heel goed dat wij in een bepaald proces zitten; wat nu een deviatie van éénduizendste graad is, is over een aantal jaren een paar kilometer. Op zich zelf is dus niets erg! Op de Titanic was een Engels dametje dat er pas op het vierde dek achter kwam dat er iets aan de hand was met die ijsberg. Zij liep rond over het dek en toen zij de ijsberg zag zei zij: I ordered ice, but this is ridiculous! Hiermee wil ik slechts aantonen dat wij geweldig moeten oppassen met hetgeen wij in onze woorden willen zeggen. Wij moeten niet op een gegeven ogenblik, onze voordeur uitkomend, zeggen: maar dat was de bedoeling niet...!
J.A. Noordmans Bedrijfsadviseur
|
|