Het weersbeestje
Besuisd en stuimig vloog het door de wildernis die sinds heugelijke tijden weer beschrijflijk was geworden. Voor dezen was dat wel anders geweest, toen het in losmakelijke lotsverbondenheid met zijn soortgenoten door zijn berispelijke levenswandel een bekommerd leven had geleid.
Maar van nu af aan zou het zich beschoft gaan gedragen. (Wanneer de beeldspraak gerijmd zou zijn, dan had men kunnen zeggen: het is nu een gelikte beer geworden.)
Zijn afscheidelijke soortgenoten hadden hem te pas en te pas van zijn bekookt plan willen afhouden. Het kon er nu bedaarlijk om lachen, hoe het zich betuigd had gelaten. Maar wat ze niet allemaal gezegd hadden! Gelooflijk, zeg!
Bijzonder verschillig hadden ze gereageerd. Ze hadden hem voor nozel uitgekreten en hem verbeterlijk genoemd. Maar het had wrikbaar en verbiddelijk voet bij stuk gehouden. Het wist dat het begonnen werk was om gerepte landschappen weer te bossen en te bladeren. En hoewel het ook wist dat zijn soortgenoten toerekeningsvatbaar waren, had het hen slechts gezouten de waarheid gezegd: dat het zich niet meer gans wilde eten aan gezuurde bladeren, dat het weer hebbelijk en genaakbaar wilde worden.
Stuk verlaat! hadden ze geroepen. Verlaat ons met je benullige opmerkingen. En gegeneerd was het weggevlogen, door deze uitleg toch nog verwijld. Het voelde zich versaagd en vervaard door hun woede, terwijl het zelf slechts vertogen woorden had gebruikt.
Maar het wist dat zijn verhoeds weggaan voor zijn soortgenoten een vergetelijke gebeurtenis zou worden. Voor hen bleef hij berekenbaar en doorgrondelijk. Zij moesten maar verdroten doorgaan. Hún manier van leven was - hoewel waardeerlijk - toch schatbaar arm. Zíjn leven zou nu middellijk rijk worden en rustbarend. Heel wennig vloog het voort; het voelde zich al veel ooglijker dan zijn soortgenoten...
Maar toen bij nacht en tij de zoele weersvlagen het gerepte landschap een extra guur aanzien hadden gegeven, wist ik dat mijn verhaal loochenbaar was geworden.
Een man uit Schouwen-Duiveland
at dikwijls blauwe druiven, want
hij rookte niet, de rare gek
gelijk veel lieden zware shag
of, als hun vrouwen, Stuyvesant
Een meisje uit Rijnsaterwoude
schrok toen ze een wijnhater trouwde:
al, sprak ze heel bedeesd en schuchter,
blijven voortaan de geesten nuchter
mag ik toch wel míjn kater houden?