Onze Taal. Jaargang 44
(1975)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
[Nummer 12] | |
Buitenlandse klachtenboekenAls in een gezin een kind slecht oppast, is het een troost, te weten dat in een ander gezin, even verderop in de straat, nog meer kinderen slecht oppassen en zelfs slechter. Zo ook met talen. Wie denkt dat het met het Nederlands slecht gaat, kan zich warmen aan de slechtheid van de andere talen; wie denkt dat het met die slechtheid van zichzelf eigenlijk onder bepaalde opzichten gezien nog wel meevalt, mag dat ook van de slechtheid der buren veronderstellen. Het behoort tot de populaire vormen van bijgeloof, ervan overtuigd te zijn dat het taalgebruik in Frankrijk, Engeland en Duitsland, zoveel beter is dan in ons land. Zij die, op grond van hun ervaring, menen dat het taalgebruik in ons land over het algemeen slechter is dan in genoemde landen, zouden het volgende kunnen overwegen. Men geeft snel aan de verleiding toe, het taalgebruik in een andere taalgemeenschap beter te vinden, daar men zelf nooit de vaardigheid in de vreemde taal zal verwerven die een wat afkomst, beroep, ontwikkeling e.d. betreft op een zelfde peil staand lid van de betrokken vreemde taalgemeenschap bezit. Vergelijkingen tussen de voortreffelijkheid van taalgebruik in eigen taalgebied en dat van anderen ontkomen niet aan een zekere subjectiviteit en willekeur: er bestaan immers geen objectieve metingen, die algemeen geldende resultaten geven waarmee vergelijkingen kunnen worden opgesteld. Het genetische toeval zou voor de leden van de Nederlandse taalgemeenschap wel bijzonder ongunstig geweest zijn, als deze gemeenschap ook relatief aanzienlijk minder goede taalgebruikers telde dan andere taalgemeenschappen. Hieronder een mooi afgerond tiental items betreffende taal in andere landen. Ze sluiten aan bij het artikel in Onze Taal 36 (1967) blz. 49-51: Amerikaans Klachtenboek en het artikel in Onze Taal 37 (1968) blz. 53-55: Het Franse Klachtenboek.
1. Een minnaar van de Engelse taal mag een bewonderenswaardig boek als dat van Ian Robinson, The Survival of English (Cambridge 1973) niet ongelezen laten. Het zijn, zoals deze lector in het Engels aan de Universiteit van Swansea ze noemt, essays in criticism of language. Een genre dat, op dit boeiende en tot weerwoord uitdagende niveau althans, maar weinig beoefend wordt. Het resultaat van zijn bespiegelingen is bitter. De Nieuwe Engelse Bijbel is, wat taal betreft ‘a dismaying document’, het gaat om de redding van het Engels ‘at least as a language in which it is possible to speak of God’; de taal van de Engelse politiek is platvloers geworden, een stijl voor zeepadvertenties; het Engels van de kranten wordt gekarakteriseerd door The Vulgarization of ‘The Times’; d.w.z. de zege van de domheid en van de zucht naar sensatie, de verruwing van het proza, de onzorgvuldige woordkeuze, de alledaagse taal, de clichés; zijn ‘notes’ over de taal van de liefde zijn verdeeld in sarcastische beschouwingen over pornografie en over het demonische. Taal is voor Robinson het ding zelf: ‘we cannot have the thing without the way of seeing it.’ En die taal gaat te gronde. Met een voor 1973 eigenlijk onvoorstelbaar on-Britse retoriek | |
[pagina 62]
| |
eindigt hij zijn veldtocht van 247 bladzijden: ‘De pers, de radio, het parlement, de universiteiten (......), al de plaatsen die de rotsen van verdediging zouden moeten zijn voor de menselijke natuur, zijn het niemandsland aan het worden dat achtergelaten is door het verval van de taal.’
2. Van eenvoudiger allure dan het vorige is het werk van de Amerikaanse journalist Edward Newman: Strictly Speaking. Will America be the Death of English? (New York 1974). De grondtoon is ‘Language is in decline’ (blz. 4) en daaruit is alle ellende af te leiden. De verschuiving van het woord naar het ding en andersom is gauw gemaakt. De rij is in grote lijnen weer dezelfde: pers, politiek, sport, sex. Voor kenners en liefhebbers van Amerika een machtig verhaal. Wat in het vorige item The Times was, is hier The New York Times met zijn fiere devies All the News that's fit to print. Newman zegt ervan: ‘The English is not always fit to print. Far from it.’ Een kalme en aanvaardbare conclusie uit zijn inleiding (blz. 18): ‘De taalregels kunnen niet bevroren worden en onveranderlijk zijn; zij zullen weerspiegelen wat in de maatschappij gebeurt of we dat nu willen of niet. Bovendien, precies zoals bibliotheken die pakhuizen vol wijsheid zijn, ook pakhuizen vol onwijsheid zijn, zo zal goed Engels, daar het iedereen ter beschikking staat, ook gebruikt worden in kwalijke zaken.’
3. Engelsen kunnen meesters zijn in de uiterst moeilijke kunst van het ingezonden-stukken schrijvenGa naar eind1); Kibbelen over woorden kan voor hen een nationale hartstocht zijn. Wie weet maakt nog eens een rijke veel tijd hebbende excentriekeling een handzame bloemlezing uit de ingezonden stukken over taaldingen. Bijvoorbeeld deze: ‘I am irritated by the proliferation of this. “We were driving along this lane and we found this super cottage.” I take this fault to be engendered by a wish to emphasize exclusiveness, a wish strong enough to make the normal article sound totally inadequate.’ (The Listener 8-2-1973) 4. Voor hen die menen dat anderen niet in de barbarij leven waarin wijzelf leven, althans volgens de somberen die niet aan redding uit het verderf geloven, de volgende citaten uit een artikel van een Engelse lerares, Times Educational Supplement, 7 september 1973: ‘Dikwijls verbaas ik me over de verarming van de taalmiddelen van de kinderen. Buiten de school lezen ze niets (...); hun conversatie is ontmoedigend prozaisch, onbeduidend en voor een groot deel monosyllabisch. Wat bij hen doorgaat voor een fijn gevat antwoord, is niets anders dan een uitbraaksel van slecht begrepen stopwoorden, geplukt van de televisie, de films en het gladde staccato bargoens van de disc-jockey.’ 5. Op 10 juni 1972 bracht Elseviers Magazine een omslag-verhaal over het Nederlands. Titel in grote letters: onze taal verloedert. Nauwelijks een maand later, 18 juli 1972, een omkaderd artikel, Verloedering van taal, waarin de uitspraak: ‘... geloof ik dat misschien geen volk zo'n knoeiboel van zijn taal heeft gemaakt als het Nederlandse’, en besloten met de zin ‘Er wordt nauwelijks beseft dat heel Nederland bezig is een gebied te worden waar de taalarmoede lijkt toe te nemen met ieder nieuw doelpunt van Ajax’ (NRC). Verloedering, in het Duits Verlotterung is een van de kernbegrippen van het boek van Richard W. Eichler, Verhexte Muttersprache, das Deutsch von heute als Spiegel der Torheiten (München, 1974). Het is een dooren-door pessimistisch, maar daarom nog niet ongeestig geschreven beeld van het moderne Duits. Spiegel van de dwaasheden. Maar was de taal van 1900, van 1750, van 1600 dan niet evenzeer een spiegel van de dwaasheden? Het volk van de Dichter und Denker kijkt naar zijn eigen taal: geestelijke armoede, buitenlands slang, onnozele modewoorden, opgeblazen zinnen, ijdel gezwets. Is dit allemaal waar? Ons past als buren slechts een bescheiden zwijgen. De taalvakman moet helaas hier en daar vraagtekens zetten. Het betoog is wat duister, wat mystiek, wat te veel Untergang van het avondland, wat te veel onverteerde brokken van een nu toch wel achterhaalde visie op de taal, als ‘Whorf, de man van onze tijd, ziet als kenmerk van de europese taalfamilie dat zij de kosmos als een ding-wereld begrijpt, uit het vormloze door wettigheden vorm geeft.’ (blz. 103). Over Whorf (zie ook O.T. 34, 1967, blz. 63-67) zijn vele planken met boeken vol geschreven: ik geloof niet dat er nog een serieuze linguïst bestaat die een zin, als hierboven vertaald, voor zijn rekening zou durven nemen.
6. Van de Oostenrijker Hans Weigel is het in 1974 uitgegeven boek Die Leiden der jungen Wörter (Zürich, Artemis Verlag), in het Krausjaar natuurlijk aan de grote Oostenrijkse essayist en cultuurcriticus opgedragen.Ga naar eind2) Het is ook voor Nederlanders een soms wel amusant woordenboekje, hoewel humor in een vreemde taal, grappigheid van een ander volk niet altijd even makkelijk mee te proeven is. Weigel gaat tekeer tegen modewoorden, neologismen, vreemde woorden: speels en vernuftig voor degenen die meevoelen, maar waarschijnlijk maf voor hen die er anders over denken. In ieder geval onwetenschappelijk en anachronistisch voor wie de taalwetenschap beoefent. Het is namelijk in de taalkundige vakpers slecht ontvangen. J. Stave meende in de SprachdienstGa naar eind3) dat de uitgever wel met een geweldige onverkoopbare voorraad zou blijven zitten, maar dat vermoeden bleek onjuist: er waren midden 1974 al 25000 exemplaren de deur uit. Stave zoekt de verklaring van die onverwachte hoge cijfers in de emotie die zo vaak in taalkwesties onder de oppervlakte verborgen is. Zij die hun zekerheden kwijt zijn, angst hebben voor de toe- | |
[pagina 63]
| |
komst, vinden hun zelfbevestiging in de taalonheilsprofetieën: ‘Blijkbaar zijn er meer mensen dan men denkt, die in de ontwikkeling van de Duitse taal en vooral in de ontwikkeling van de Duitse taalkunde een symptoom menen te zien van de verbreiding van socialistische maatschappijtheorieën en daarmee van het verdwijnen van traditionele waarden en van ontbinding, verval en tenslotte chaos."Ga naar eind3)
7. In de Nederlandse spellingstrijd schijnt voorlopig een langdurige, alle wonden genezende pauze te zijn ingetreden.Ga naar eind4) In werkelijkheid woedt ondergronds het gekrakeel verder. Of geklets als u wilt; immers de ervaring heeft geleerd dat op elk argument contra een slimmerik een argument pro kan vinden en andersom. In het Duitse taalgebied (Bundesrepubliek, DDR, Oostenrijk, de duitstalige kantons van Zwitserland, de oostkantons van België) staat het geschut in stelling en de geweren op scherp om elkaar te bevechten wegens de vraag: zelfstandige naamwoorden (‘Hauptwörter’) met een hoofdletter of niet? Grosz- oder Kleinschreibung? Op buitenstaanders die niet bijzonder thuis zijn in de ins en outs van de Duitse taal, maakt de kwestie een wat groteske indruk, te meer omdat de rest van Europa blijkbaar met vreugde het al jarenlang zónder die hoofdletters afkan. Zoals zo vaak in spellingsvraagstukken, ook hier verwijten heen-en-weer van doordrammen, politieke macht, elite-terreur tegenover de zwijgende meerderheid.
8. Over het Duitse schrift, ook wel het gotische schrift of fraktuurschrift het volgende. In ons land wordt dit nu slechts in plechtige dan wel kwasi-plechtige oorkonden gebruikt of op winkelruiten van antiekwinkels. Het wordt, tegenwoordig op de school, voorzover ik weet, nog maar heel zelden in de Duitse les bijgebracht. In Duitsland en in Oostenrijk zijn er verenigingen die ijveren voor het behoud van dit schrift, met - wederom voorzover ik dat kan beoordelen - weinig of geen succes. Voor het overige, Hitler heeft op 3 januari 1941 het Duitse schrift verboden; de in slavernij gebrachte volken, konden namelijk niet lezen wat de nieuwe heersers geboden. 9. Parallellen van ‘ras’ en ‘taal’ zijn onvoorspelbaarder dan je denkt. In de NRC 3 okt. 1975 (vrijdagbijvoegsel) wordt gesproken over het ‘fervente zuiveren van de Duitse taal in de Hitlerperiode. Das Automobil was toen voor wie zich niet verdacht wilde maken der Kraftwagen, en daarmee uit. Taalzuiverheid ging samen met rassenzuiverheid’. Het voorbeeld Automobil kan juist zijn, dat weet ik niet. Zeker is dat de taalregeling en taalmanipulatie van de nazi's veel venijniger, duivelser en meer methodisch doordacht was dan het betrekkelijk eenvoudige purisme. Ook hier weer, voor het overige: op 19 november 1940 kwam een oekaze van de Reichsminister waarin de nazitop - waarschijnlijk tot innig verdriet van de deutschtümler - het purisme verbood. Het verhaal van het Duitse purisme sedert 1933 (inderdaad voor een aanzienlijk deel een heksenjacht op vreemde woorden!) vindt u in het belangrijke boek van Peter von Potenz: Sprachpurismus und Nationalsozialismus, Frankfurt 1967.Ga naar eind5) 10. Over Frankrijk: evenmin alleen maar bewonderenswaardige taalzaken te melden. O.T. heeft in het verleden menigmaal verwezen naar het voortreffelijke tijdschrift van Larousse (opger. in 1952), Vie et Langage, een maandblad voor leken, dat wat meer gericht was op de schoonheid en geschiedenis van het Frans dan op adviezen voor de praktijk. Inderdaad, verleden tijd: was. Helemaal onderaan op de laatste bladzijde van het decembernummer 1974 van Vie et Langage stond in petieterige lettertjes: ‘La rédaction de Vie et Langage a le regret d'informer ses lecteurs que la publication de la revue cesse avec le présent numéro.’ (‘De redactie van Vie et Langage deelt tot haar spijt haar lezers mede dat de publikatie van het tijdschrift ophoudt met dit nummer.’) Uit. Tweeëntwintig jaargangen, vijftienduizend bladzijden. Nuchterder kon het niet; een verklaring was niet nodig. Het leek of op het allerlaatste ogenblik voordat het blad naar de abonnees gestuurd werd, het besluit genomen was. Op de omslag, van het decembernummer werd nog reclame voor het blad gemaakt. In februari 1975, stuurde de uitgeverij toch nog een briefje naar de abonnees. Het bleek waar te zijn: bladzijde 720, nummer 273, jaartal 1974, was de laatste bladzijde. ‘Cette brusque décision prise par notre Direction est due à la conjoncture économique actuelle.’ (‘Deze plotselinge beslissing, genomen door onze directie, is te wijten aan de tegenwoordige economische conjunctuur.’) De bewering dat Frankrijk zijn allerlaatste cent zou uitgeven voor taalpropaganda (veel gehoord uit de mond van Vlamingen tegenover Hollanders) lijkt ontkracht. Ook voor nederlandstaligen belangrijk zijn de twee woordenboeken met nieuwe woorden van Larousse: Les mots dans le vent (Paris, 1971) en Les nouveaux mots dans le vent (Paris, 1974). Tezamen naar schatting een 1500 nieuwe woorden. Men vindt erin ‘het vernieuwingsmechanisme dat eigen is aan het Frans: weinig zuivere scheppingen; veel ontleningen aan vreemde talen; oude woorden die opnieuw in gebruik raken, voorzien van nieuwe betekenissen; overdrachtelijk gebruik van termen die voor een groot deel bezit waren van speciale terminologieën, zoals de wiskunde, natuurkunde, de geneeskunde, de zakenwereld, en vaker nog de filosofie; onverwacht spel met voorvoegsels; uitdrukkingen voortgekomen uit de actualiteit.’ Met de gegeven voorbeelden hierbij als (vernederlandst) aliënatie, rehabilitatie, allergie, bipolariteit, complex, charisma, katharsis, antitoneel, lange mars had de passage kunnen staan in het dit jaar bij Elsevier A'dam verschenen uitstekende Signalement van nieuwe woorden van dr. Riemer Reinsma. De woordenvoorraad verandert in het zg. Standaard Gemiddelde Europees blijkbaar grotendeels langs gelijke lijnen. Voor het Engels raadplege men A Dictionary of New English 1963-1972 (London 1973) waarin vijfduizend nieuwe woorden, uitvoerig toegelicht met citaten en vindplaatsen.
Conclusies na de tien items? Die moet ieder zelf maar trekken.Ga naar eind6) In ieder geval zou deze of gene voorzichtig kunnen gaan vermoeden dat - mocht het in ons taalgebied dan één en al ellende zijn - het bij een paar buren ook niet altijd even mooi is. | |
[pagina 64]
| |
Sommigen zien in bepaalde taalverschijnselen een achteruitgang in de beschaving. Het normale onbehagen bij de generatiewisseling zal daaraan niet vreemd zijn. Onrust, misleiding, hebzucht zijn echter in alle tijden aanwezig geweest; door de zich steeds meer verfijnende technieken van massacommunicatie manifesteren zij zich om in verhevigde mate in het openbare taalgebruik. De verandering in het taalgebruik zelf wordt het doelwit van hen die - terecht of ten onrechte, dat is ons onderwerp niet - met zorg de wijzigingen aanzien die zich in de samenleving voltrekken. Maar men moet ervoor oppassen de taal te verwarren met de mens die haar gebruikt: ieder kan zich van de taal bedienen, zowel voor de uiting van verheven als voor die van weerzinwekkende ideeën.Ga naar eind7)
J. Veering |
|