Te, ter, ten
Als men zich niet meer bewust is van de juiste betekenis van de vormen te, ter, ten, doet men beter ze geheel te vermijden. We blijven dan bespaard voor monstruositeiten als ‘ten harer kantore’, nog onlangs onderschrift bij een beeld van mevr. Z. in Het Gat van Nederland. En hoewel je bij dat programma nooit zeker weet, of ze inderdaad niet beter weten, of dat ze het er om doen, - neem ik in dit geval maar aan, dat het hier om een willekeurig gebruik van wat buigingsvormen gaat. Het aantal identieke gevallen is in dezelfde taalkring namelijk té groot. Wie prijs stelt op een juist gebruik, zal altijd rekening moeten houden met het ‘geslacht’ van het volgende zelfstandig naamwoord en met de vraag of dat zelfstandig naamwoord een lidwoord bij zich heeft of niet. De vormen stammen nu eenmaal uit de tijd dat zelfstandige naamwoorden nog een ‘geslacht’ hadden en wie dat niet wil erkennen (en misschien is het wel helemaal een illusie geweest), die moet ook deze buigingsvormen niet willen gebruiken.
Ter is, als het iets zal zijn, het voorzetsel te samengesmolten met een vrouwelijk lidwoord en ten is hetzelfde maar dan met een mannelijk of onzijdig lidwoord. Dat stond vroeger in de spraakkunsten te lezen en als er nu nog spraakkunsten zijn, die het ook vermelden, dan maken ze er zich toch liefst zo gauw mogelijk van af. Of maken er een potje van.
Nu is het woord kantoor onzijdig, zoals iedere Nederlander kan weten. Harer is dus uitgesloten. Bovendien gebruiken we in het nederlands bij een bijvoeglijk bezittelijk voornaamwoord niet ook nog een lidwoord: ten is dus ook uitgesloten. De enkeling, die nog wel eens te mijnen huize gebruikt, zal zich dan ook niet zo spoedig vergissen. Vergissingen zouden wel verklaarbaar zijn bij woorden, die in de loop van de tijd van geslacht zijn veranderd, zoals bij ter ore en te elfder ure. Hier heeft