Onze Taal. Jaargang 36
(1967)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| ||||||||
[Nummer 2] | ||||||||
Lezen en schrijven‘Slecht Nederlands! Niet om te lézen...!’ En het bedrukte papier wordt opzijgeschoven. Maar na een paar seconden pakt de lezer het misnoegd weer op, want hij moet nu eenmaal weten waarover het gaat. Waarom zegt de lezer slecht Nederlands? Zijn er formele fouten, spelfouten, verkeerde woorden en uitdrukkingen? Leest u het volgende stuk eens aandachtig: Evenals dit in vorige jaren het geval was, blijkt, dat een groot gedeelte van het personeel nog beschikt over een soms niet onaanzienlijk aantal snipperdagen. Wij dringen er bij u op aan, niet tot het allerlaatste gedeelte van het jaar met het opnemen van de resterende snipperdagen te wachten. Wanneer men door omstandigheden, die niet te voorzien zijn, niet in staat zou zijn om de snipperdagen in de laatste dagen van het jaar op te nemen, dan gaan ze verloren, want, zoals bekend, is het overhevelen van snipperdagen, die niet werden opgenomen, naar het volgend jaar, in het algemeen niet toegestaan. Indien daartoe geen bijzondere aanleiding bestaat, moet men niet tot het laatste moment wachten met het opnemen. U hebt het aandachtig gelezen en daarom weet u wat er staat. Maar stelt u zich voor dat deze informatieGa naar eind1) op een mededelingenbord in een of andere fabriek is opgeprikt. De voorbijgangers lezen de zinnen vluchtig. Wat zal hun reactie zijn? Vermoedelijk: ‘Geen snipperdagen meer’ of iets van dien aard. Toch staat er geen grammaticale fout in het stuk. Er zijn echter - behalve enige andere stijleigenaardigheden - maar liefst acht ontkenningen in opgenomen. Het gevolg is dat de lezer denkt dat iets niet doorgaat en dat hij bedrogen wordt. Iemand die weet hoe gelezen wordt, en het vak van schrijven verstaat, maakt ervan: Neem op tijd uw snipperdagen op. | ||||||||
Zakelijke taalHet voorbeeld van de snipperdagen behoort tot de zakelijke taal. Het begrip ‘zakelijke taal’ is zo algemeen bekend dat een nadere definitie eigenlijk onnodig is. Zakelijke taal behandelt zakelijke informatie. Spanning en ontroering wil de schrijver niet overbrengen: zijn stijl is afhankelijk van het doel: een bepaalde informatie verstrekken aan een bepaalde lezer of groep lezers. Zo'n informatie staat in een rapport, een wetenschappelijk artikel, een verordening, een memorandum, een zakelijke brief enz. In het hiernavolgende is deze taal bedoeld: dus niet de taal van een dagboek, een roman, een persoonlijke brief; ook niet de journalistieke taal. Over ‘de’ taal in ‘de’ krant bestaan overigens veel misverstanden: wij hopen daaraan later een beschouwing te wijdenGa naar eind2). Het zou een fataal zijn, te geloven dat men er met alléén grammaticaal goed Nederlands is: een zakelijk stuk moet in de eerste plaats logisch opgezet en psychologisch verantwoord zijn. Overschatting en onderschatting van de lezer vinden weerslag in de taal. Hoe meer de schrijver zich in de positie van de lezer kan indenken, des te beter is het. Die immers moet via het bekende naar het onbekende worden gebracht: hij moet het nieuwe begrijpen en er zo naar handelen, als de schrijver zich dit voorstelt. | ||||||||
[pagina 26]
| ||||||||
De lezerMaar hoe leest de lezer? Er zijn zoveel soorten van lezers en manieren van lezen. Er zijn zoveel omstandigheden waaronder gelezen moet worden. Lezen is een menselijke daad, het resultaat daarvan is o.a. afhankelijk van de bereidheid van de mens om een onderwerp in zich op te nemen, zijn kennis, zijn ervaring, zijn innerlijke rust tijdens het proces van het lezen. Kortom, lezen en lezen is twee. Wanneer bijvoorbeeld de lezer voldoende kennis bezit om het onderwerp te begrijpen, persoonlijke (financiële of professionele) belangen heeft bij het onderwerp, zal hij - dunkt ons - veel eerder over taalmoeilijkheden heen stappen dan in het tegenovergestelde geval. Maar het blijft natuurlijk ook mogelijk dat hij juist tengevolge van die omstandigheden de taalmoeilijkheden scherp opmerkt: hij verliest zijn geduld: ‘ik begrijp wel waar hij heen wil, maar hij zegt het zo ingewikkeld...’ | ||||||||
LeescursussenIn ons land worden voor mensen die ‘moeilijk’ lezen, cursussen georganiseerd in het lezen. Het gaat daarbij om twee aspecten: snel en goed. Het eerste is het meest spectaculair; het kan een soort sport (met records!) worden, zoveel mogelijk woorden per minuut te lezen. Naar de excessen - in Amerika zijn zelfs ‘scores’ van 10.000-25.000 woorden per minuut bekend! - mag men deze cursussen nooit beoordelen. De Amerikanen zelf noemen zulke getallen ‘bunk’; zij menen dat 300-350 woorden per minuut voor een gemakkelijk tijdschriftartikel normaal is en dat snelheden van meer dan 800 woorden per minuut zeldzaamheden zijn. Tenminste als ‘snel’ lezen ook ‘goed’ lezen moet betekenen. | ||||||||
Paard achter de wagen?Het ligt voor de hand dat er vooral bij ervaren lezers een soort weerzin ontstaat tegen lessen in snel lezen: lezen is bij hen een proces van langzaam, kritisch verwerken, dat door snelheid alleen maar geschaad kan worden. Toch zijn de gedachte en de methode van dergelijke cursussen juist. Te veel mensen (vooral academici) hebben de neiging om zelfs heel gemakkelijk leesbare stukken waaruit zij niet meer dan een paar feiten moeten halen, met een bijzonder lage snelheid te lezen. In zulke gevallen doet de verhoging van de snelheid geen kwaad. De cursisten moeten o.a. regressie afleren, d.w.z. zij moeten zich dwingen dóór te gaan met lezen en niet telkens met de blik terug te schieten naar een stuk tekst dat ze al achter zich hebben. Zij moeten er aan wennen ‘sleutelwoorden’ en ‘signaalwoorden’ uit de tekst op te vissen, zodat ze snel de essentiële punten uit een betoog halen; de hele zin of de hele alinea woord-voor-woord uitspellen is overbodig. Verder moeten er allerlei aanwensels worden afgeleerd als het hardop of binnensmonds meelezen van de tekst (met hardop lezen komt men ten hoogste op 175 woorden per minuut). Het is ook van belang, de ‘leesbreedte’ te vergroten, d.w.z. men moet leren de ogen minder van links naar rechts te bewegen en met één blik een groot stuk van de regel te pakken. Resultaten blijven bij zo'n cursus meestal niet uit. Men kan inderdaad door juiste en veelvuldige oefening zijn leessnelheid (nogmaals: snel èn goed lezen!) aanzienlijk vergroten. Maar ieder die ijverig de lessen volgt en het huiswerk maakt zal niet aan de verleiding kunnen ontkomen om soms eens hartgrondig te zuchten: ‘Het is eigenlijk het-paard-achter-de-wagen-spannen... De schrijvers hadden leesbaar moeten leren schrijven, dan hadden wij niet hoeven te leren hoe je moet lezen!’ | ||||||||
LeesomstandighedenLeesbaar schrijven betekent zoveel mogelijk rekening houden met de lezer. Er zijn leesomstandigheden waarop de schrijver nu eenmaal geen invloed kan hebben. De elektrotechnicus zonder filosofische scholing, die een vakkundige publikatie over de Jonische natuurfilosofen niet kan volgen, moet daarvan de schrijver niet de schuld geven: de lezer mist eenvoudig de vereiste kennis. Wie een publikatie uit eigen vakgebied niet kan begrijpen omdat hij innerlijk nerveus is door persoonlijk verdriet en knagende onrust of omdat hij in een lawaaiige omgeving telkens door buitenstaanders wordt afgeleid, moet gewoon wachten op een gunstiger ogenblik: niet de schrijver maar de lezer heeft de mislukking van het lezen veroorzaakt. | ||||||||
Bepaling van de leesbaarheidZien we van al deze ‘uiterlijke’ en ‘innerlijke’ factoren af die het resultaat van het lezen beïnvloeden, dan kunnen we vaststellenGa naar eind1) dat de leesbaarheid bepaald wordt door:
| ||||||||
Het betoogDe lezer heeft een snel en duidelijk inzicht nodig in de samenhang van het betoog. Het gaat hier bijvoorbeeld om de volgorde van de argumentatie, de juiste plaats van de conclusie. Hoofd- en bijzaken behoren gescheiden te zijn; het verschil tussen de feitelijke gegevens en de mening van de schrijver behoort zichtbaar te zijn. De verdeling in paragrafen en alinea's dient goed overdacht te zijn: paragrafen en alinea's zijn ‘bouwstenen’ in een betoog. Als de titels van de delen (hoofdstukken, paragrafen e.d.) slim gekozen zijn, kan een haastige lezer volstaan met een blik over het papier: hij weet dan toch in grote lijnen waar het stuk over gaat en tot welke conclusie de schrijver komt. Tal van typografische mogelijkheden zijn er om de lezer bij zijn gang door het betoog te helpen. We denken aan: inspringen, gebruiken van ‘wit’, vette en cursieve letters, hoofdletters, omlijningen. Het is hier niet de plaats, daarop in te gaan. Alleen dit: een teveel aan typografische middelen verwart de lezer; | ||||||||
[pagina 27]
| ||||||||
een zakelijk stuk mag er niet als een reclamebiljet uitzien; trouwens, een ‘mager’ betoog wordt er door hoofdletters, cursief e.d. niet beter op. | ||||||||
BegrijpelijkheidOver de begrijpelijkheid van de taal heeft Onze Taal reeds menigmaal geschreven. Op de een of andere manier komt het onderwerp in bijna ieder nummer ter sprake. Wij willen daarom niet in dit artikel een overzicht geven van alle principes van ‘zakelijke stijl’. Een paar punten mogen volstaan.
1e Hou de lengte van de zin in het oog. Over de verhouding leesbaarheid-zinslengte zijn een paar goede studies voor ons taalgebied verschenen. Een redelijke vuistregel, een gemiddelde zinslengte van 20 niet te overschrijden. Men moet overigens niet in de eerste plaats denken aan het aantal woorden; het aantal gegevens in een zin is belangrijker. Er zijn zinnen van veertig, vijftig woorden mogelijk die zonder moeite begrijpelijk zijn omdat ze maar één gegeven (aangelengd met vulling) behandelen. In de volgende zin van 52 woorden is de dosering van de gegevens te hoog: De methode kan vervallen wanneer de bij het meten te gebruiken lat is voorzien van een tweetal blokjes die zodanig zijn gevormd dat wanneer de aldus uitgevoerde lat tegen de vleugelonderzijde wordt geplaatst, de bovenkant ervan evenwijdig is met de eerder genoemde verbindingslijn tussen de voorste en achterste punt van het vleugelprofiel. De hoeveelheid gegevens moet trapgewijs en zinrijk aan de lezer worden aangeboden. Met alléén maar heel korte zinnen bereikt men ook niet het gewenste effect; zo'n systeem (alinea's lang...) wordt dodelijk vermoeiend: het verband raakt zoek. Een fragment: De produktie kan 5% stijgen. De kosten kunnen 10% dalen. Enige wijzigingen moeten dan worden aangebracht. De machines moeten wekelijks worden nagezien. Een smeersysteem moet worden opgezet. Verouderde machines moeten worden vervangen. Reparatie betekent tijdverlies. 2e Controleer de ingewikkeldheid van de zin. Dikwijls is het niet zozeer de lengte van de zin als wel de inelkaarvoeging van hoofdzin en bijzinnen die de leesbaarheid schaadt. De volgende zin heeft maar 25 woorden, maar is toch moeilijk: De enige verandering die nu is aangebracht, is dat de drempels die in het ontwerp naar de kant vanwaar de stroom komt, gezet waren, omgedraaid zijn. Een controlemiddel is de telling van het aantal werkwoordsvormen per zin: bijna een derde van het totaal aantal woorden in de vorige zin bestaat uit werkwoordsvormen. Denk eraan dat de Nederlandse zin een ‘spanning’ kent tussen twee delen: ‘hij is vanmorgen met zijn moeder op de fiets naar het postkantoor gegaan’. De afstand tussen die bij elkaar behorende delen kan voor een snel en goed begrip te lang worden. Voorbeeld: Niemand zal ondanks het feit dat ten gevolge van een krappe behuizing het laboratorium voor constructies langzamerhand op een overvol pakhuis gaat lijken, de grote trek-drukbank die immers het grootste deel van het vloeroppervlak in beslag neemt, over het hoofd zien. 3e Wees zorgvuldig bij de keuze van een woord. Dit is een zo algemene raad dat u er in de praktijk niet veel aan hebt. Maar er zijn ook te veel aspecten aan de woordkeuze dan dat wij ze hier allemaal kunnen noemen. Voorlopig lijkt ons de volgende opsomming zonder voorbeelden genoeg:
Wat het laatste betreft, hoede men zich voor het bijgeloof dat kort altijd duidelijk is. Er zijn woorden en wendingen die overbodig lijken, maar die wel degelijk een functie in de informatie-overdracht hebben. | ||||||||
AantrekkelijkheidDe aantrekkelijkheid van de taal is een zeer betrekkelijk begrip. Ook nog subjectief trouwens: wat de een mooi vindt, is voor de ander lelijk. Te veel aantrekkelijkheid maakt een zakelijk stuk onzakelijk en wekt weerstanden op bij de lezer. Hoe breder het leespubliek is, des te eenvoudiger en aantrekkelijker behoort de taal te zijn. Ook hier staan ons talrijke mogelijkheden in zinsbouw en woordenkeuze ter beschikking. We noemen:
Onpersoonlijkheid in zakelijke stukken is nodig. Zakelijke stijl betekent niet: ‘al keuvelend uit de doeken doen hoe het allemaal in mekaar zit’. Toch kan een geroutineerd schrijver een waardig zakelijk stuk opstellen dat wat vaart heeft. We denken daarbij bijvoorbeeld aan de juiste keuze tussen bedrijvende en lijdende vorm, aan een goede afwisseling van woorden als ‘men’ en ‘we’. Funest is vaak de voorliefde voor een omschrijving waar een directe zegswijze net zo goed had gekund. Bijvoorbeeld: De berekening van de gevraagde waarde vond plaats door hem. | ||||||||
[pagina 28]
| ||||||||
De man die er genoeg van krijgt dat er altijd fietsen voor zijn raam worden gezet, loopt naar buiten en vraagt vriendelijk: ‘Wilt u alstublieft uw fiets aan de overkant zetten?’ Heeft hij dit twintig maal moeten vragen, dan neemt hij een stuk karton om achter zijn ruit te zetten. Onder de geheimzinnige dwang van pen en inkt schrijft hij nu: ‘Het alhier plaatsen van rijwielen is verboden!’ Persoonlijke taal als hij het zegt; onpersoonlijke omschrijving zodra het zwart op wit moet. | ||||||||
TaalfoutenEn de grammatica, heeft die niet met leesbaar schrijven te maken? Natuurlijk. Alleen maakt u veel minder fouten tegen de grammatica dan sommige pessimistische critici dat veronderstellen. Er zijn zoveel soorten fouten mogelijk... Wie in een stuk van 5000 woorden één spelfout maakt (‘het geschied’) of een grammaticafout (‘het betreffen hier alle maatregelen’), mag in vrede huiswaarts gaan. Hem treft geen blaam; elke redelijke lezer weet dat het per ongeluk gebeurd is. Maar ‘ergens’ is de maat vol. Er staan dan zó veel storende fouten in het stuk dat de lezer het òm die taalfouten niet meer accepteert, althans niet ernstig neemt. Hij krijgt een lage dunk van de schrijver en dat komt niet ten goede aan de inhoud van het stuk. Of de lezer komt tot de conclusie dat de schrijver meer achting voor de lezer had moeten tonen, door het stuk tenminste op de allergrofste taalfouten te corrigeren. | ||||||||
Schade en schandeHet werken aan de leesbaarheid van een stuk zakelijk proza is ‘vijlen’ aan de tekst. Het is voor verreweg de meeste schrijvers handiger dit achteraf te doen dan op het ogenblik van het schrijven zelf. In schooltermen: maak zonder angst het ‘klad’ en ga daaraan vijlen voor u het in het ‘net’ schrijft. Als je aan al die leesbaarheidsadviezen moet denken terwijl je schrijft, durf je geen woord meer op papier zetten. Schrijf dóór, vergeet al die taalmeesters die uw stijl beroepshalve betuttelen! Het zijn ook maar mensen met hun persoonlijke voorkeur en afkeer. U moet eerst wat te schrijven hebben (‘waarover u schrijft’) en dan pas komt de methode van het onder woorden brengen (‘hoe u schrijft’). Dat hoe wordt bepaald door waarover en voor wie. Leesbaar schrijven is niet te leren zoals een schoolkind een rij vreemde woorden en grammaticaregels in het hoofd stampt. Daarvoor is het taalgebruik te nauw verweven met eigen karakter, eigen persoonlijkheid: de vogel zingt zoals hij gebekt is. Dat volstrekt eigene in het taalgebruik kan men niet veranderen door een paar (oneerbiedig gezegd) schrijf-‘truukjes’ te leren toepassen: je moet trouwens ook jezelf durven zijn. Denken met het hoofd van de lezer, zo heeft drs. J. Bakker eens het ideale zakelijke taalgebruik genoemd. Er is geen betere weg tot dat denken dan die van de schade en de schande. |
|