Opzeggen of niet?
Een meneer heeft geld geleend, onderpand: zijn huis. Daarvan moet een hypotheekakte worden gemaakt en zo verschijnt hij ‘heden’ de zoveelste ‘voor mij’, notaris ter standplaats daar en daar en verklaart: ‘wegens op heden ter leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan’ die en die een som van zoveel duizend gulden en ‘zich te verbinden:
Om gemelde hoofdsom of haar restant aan de schuldeiseres terug te betalen in één termijn op de eerste juni 1966 of daarna te allen tijde, mits steeds drie maanden vooraf opzegging of opeising heeft plaats gehad, onverminderd de bevoegdheid van de schuldenaar om gemelde hoofdsom of haar restant vóór die datum af te lossen, mits steeds drie maanden vooraf opzegging doende......’.
Meneer de schuldenaar betaalt alles terug op 1 juni 1966, zonder drie maanden van te voren opgezegd te hebben. Nee, zegt de schuldeiseres, dat gaat niet, want u hebt beloofd en in een notariële akte met uw handtekening bevestigd dat u steeds drie maanden van te voren zou opzeggen. Nietes, zegt de schuldenaar, steeds kan daar niet op slaan; ik heb mij verbonden om terug te betalen op 1 juni OF - en nú komt pas uw conditie met mits! - daarna enz.
Zo gaat de strijd al maanden voort...... De schuldenaar geeft tòe dat opzegging of opeising vereist is vóór of na 1 juni, maar houdt staande dat deze conditie niet geldt op 1 juni zelf. Onze vraag: heeft hij - taalkundig - gelijk of ongelijk?