Te zeggen: Ik zal het hem meedelen, is als constructie simpel genoeg. Maar wees op uw hoede: ‘Ik zal het hem, tenzij de omstandigheden een andere gedragslijn wenselijk maken, enz. enz., meedelen’. En hoe nu, wanneer helemaal aan het einde blijkt, dat ik het hem niet zal meedelen?
Bescheiden aanwening van deze ‘omsluitingen’, zoals ze in de zinsleer heten, is sterk aan te bevelen, zo niet uit een grammatisch, dan toch uit een stilistisch, en vooral ook praktisch gezichtspunt. Beschermen wij ons taalgebruik tegen zijn eigen mogelijkheden.
Daartoe behoort ook het bezigen van zogenaamde hervattende constructies, met behulp van terugwijzende woorden, niet zelden gepaard gaande met herhaling van een werkwoord. Het is een overoud verschijnsel. Maerlant (die) zegt al: ‘Theophilus die wert onbilde’. En Vondel: ‘Doen aanbad elk Gommers pop, en Armijn die kreeg de schop’. Maar, om bij Huygens aan te knopen: ik heb te veul gesnor van buien over deuze muts zien gaan, om hier niet een waarschuwing op haar plaats te vinden, ofschoon ook ik weigerachtig ben, de constructie onder alle omstandigheden te verwerpen. Hier is nu iets, dat uit de losse conversatie al te vlot wordt overgenomen. ‘Toen kwam de jubilaris, die kwam met zijn familie' kwam-ie naar buiten’. ‘Wij weten maar al te goed, dat het besluit, dat dat ten onrechte is genomen’. ‘Nu zegt mijn geachte opponent wel, die zegt: Met die man daar kan ik maar moeilijk mee omgaan’. ‘Je zult die moeilijkheden die zul je ten slotte te boven komen’. ‘Napoleon die heeft, nadat hij zijn bewind geconsolideerd had, heeft hij de stoot gegeven tot belangrijke wetgevende arbeid’.
Architectuur behoort tot het openbare spreken. Het maakt gewoonlijk op een luisteraar niet de beste indruk, als een redenaar onderweg tot de bevinding komt, dat hij aan zijn zin beter een andere draai kan geven, of wanneer hij zonder enig stilistisch effect, puur uit slaplendige gewoonte, zich te buiten gaat aan hervattende pronomina met den aankleve daarvan.
Maar nu is er aan deze kwestie van de taalstructuur nog een andere kant, die mij van het grootste belang lijkt. Ofschoon, of omdát dit leste niet het beste is, heb ik de bespreking ervan tot het slot bewaard. Ook is het niet de eerste keer, dat ik er in het publiek over handel, en ik ben bereid dat te blijven doen, in de hoop daarmee iets te bereiken.
Een taalkundige aangelegenheid bij uitstek is de wijze waarop we accentueren. Dit is een hoofdelement van het articuleren. De stroom van een gesproken taaluiting zou zich aan een hoorder voordoen als een ondetermineerbaar geluidsgeheel, werd hij niet gearticuleerd, geleed. Onder de factoren waardoor deze geleding ontstaat, behoren de verschillende accentsoorten tot de belangrijkste. Welk is nu het karakter van het Nederlandse woordaccent? Het is naar verhouding sterk dynamisch, en bovendien sterk centraliserend, d.w.z. er wordt veelal in een woord op één bepaalde lettergreep een krachtige nadruk gelegd. Deze accentueringswijze laat niet na, zich te doen gelden in de zin, die - uitwendig bekeken - een ordening van woorden is. Het gevolg hoeft op zich zelf nog geen ander te zijn dan een enigszins hamerende spreekmanier, waarvan de uitwerking intussen wordt gematigd door begeleidende verschillen. Maar dat luid en krachtig accentueren heeft zijn keerzij in de verzwakking van alles wat buiten de accenttoppen valt. Taalgeschiedenis en taalwaarneming beide openbaren daarvan de gevolgen. Hier vindt het empirisch wetenschapppelijk onderzoek stof, maar iemand kan de zaak van een andere kant bezien, en er een oorzaak in aanwijzen van een manier van spreken die uit een oogpunt van verstaanbaarheid slecht moet heten. Van een haastig zich reppen van een ene accenttop naar de volgende worden allerlei zwakbeklemtoonde woorddelen in de Nederlandse zin, verder lidwoorden, voorzetsels, voornaamwoorden, het slachtoffer. U moet maar eens narekenen, hoe in een zin van enige omvang de getalsverhouding is tussen sterk en zwak beklemtoonde elementen; u zult ervan opzien. Als wij een woord als incompatibilité zouden realiseren op de manier zoals de Fransen het doen, dan had het stellig niet kunnen gebeuren, dat ik het in een wetenschappelijk tijdschriftartikel tweemaal moest aantreffen in de vorm
incomptabilité' Zulke zinselementen komen vaak zo weinig tot hun recht, dat een luisteraar ze alleen maar kan gissen, invullen, aanvullen, bijpuzzelen. Omgekeerd zoeken sprekers het soms waar het niet verloren is. Onder invloed van de spelling zullen zij b.v. het lidwoord 'n als een laten horen, wat meestal geen goed Nederlands is, maar niettemin tal van andere bestanddelen, die zonder meer tot hun recht dienen te komen, veronachtzamen. Een verwante opmerking is deze, dat menigeen weinig rekening houdt met de ruimte waarin hij spreekt. De grondtoon waartoe de melodische lijn terugkeert, verloopt dynamisch gesproken in gemurmel.
Ik zie niet over het hoofd, dat men ook in de reactie te ver kan gaan, en uit atomistische zorg voor een verstaanbare spreekwijs vervallen in een onnatuurlijke. Daarvan zijn gemakkelijk voorbeelden te vinden. De via media, de tussenweg is ook hier de beste. Niet zonder reden is enige tijd geleden op een liturgisch congres datgene wat daar genoemd werd ‘het materiële verstaan’ tot een punt van bespreking gemaakt. Fides est ex auditu, heeft Paulus tot de Romeinen gezegd, en ook in een lezende wereld houdt dit woord zijn waarde. Het zou verkeerd zijn te denken, dat een geluidsinstallatie alle bezwaren opheft. Ook komt men er niet met datgene wat op zich zelf al hard genoeg is, nog wat harder te zeggen. Juist op de andere bestanddelen komt het aan, en gelijk wij al opmerkten, die zijn verre in de meerderheid. Om alles behoorlijk tot zijn recht te brengen, daar is werkelijk wel enige oefening toe nodig, en telkens herhaalde voorbereiding. De kerkelijke liturgie heeft het zo geregeld, dat bij de eucharistieviering eerst het epistel wordt gelezen, daarna het evangelie. Nu zijn de epistel-teksten ongelijk moeilijker voor het begrijpen dan die van het evangelie. Dat is één van de redenen, waarom juist ook bij het begin van de voorlezing in de landstaal het zorgvuldige spreken zo nodig is. Een tweede: dat de aandacht van de hoorders nog op gang moet komen en ook om die reden een bijzondere tegemoetkoming noodzakelijk maakt. Wij leven in een tijd van opbloeiend liturgisch bewustzijn, d.w.z. van groeiend ge-