Überhaupt
Wie als kind Duits op school heeft moeten leren, heeft ogenblikken van de diepste wanhoop gekend. Nee, niet de rijtjes van der-des-dem-den; die kreeg je met genoeg stampen nog wel in je hoofd. Ook niet de voorzetsels met de derde naamval mit, nach, nebst, samt, bei enz.; al word je honderd jaar, je zult ze - midden in de nacht wakker gemaakt - nog kunnen opdreunen: gemäss und gegenüber.. Het waren de ‘Schwere Wörter’, een groen boekje, door twee knappe koppen geschreven; enige honderden woorden die net iets anders betekenden dan je dacht en die je nooit maar dan ook nooit in je hoofd kon krijgen. Toch moest het, want de dreigende examenvertaling zou straks wel weer stikvol met Schwere Wörter staan: sich auskennen, wat kan dat zijn? zich uitkennen bestaat niet.. verkennen is niet verkennen maar miskennen, sich bewähren is een woord dat je alleen maar kunt omschrijven; en wat is belegen, einlegen, hinterlegen, überlegen, verlegen, zulegen? Het zal wel niét zijn: beleggen, inleggen, achterleggen, overleggen, verleggen, toeleggen. Rüstig was niet rustig, geschickt niet geschikt en gierig niet gierig. Geen die ons zo consequent, les in les uit, het gevaar voor Germanismen heeft duidelijk gemaakt als onze leraar in het Duits.
Het valt niet te ontkennen dat het Nederlands vooral in de negentiende eeuw een groot aantal woorden aan het Duits heeft ontleend. Huizinga schreef hierover vierendertig jaar geleden (Cultuurhistorische Verkenningen, 1929):
‘Hoe de taal van de handel, van de techniek, van de geneeskunde, heden ten dage doorspekt is met Duitse vormen, behoeft aan geen Hollander met enig taalgevoel te worden betoogd. Deze Germanismen, die wij beter Teutonismen zouden noemen, doen het fijnere taalgevoel aan als lelijk, en als een gevaar, en dit meer dan het geval is met Anglicismen en Gallicismen, daar deze laatste vreemder blijven, eerder weer worden uitgeworpen. Juist omdat het Duits zo nauw verwant is, klinken de Germanismen als een valse noot. Zij zijn geen verrijking van de taal, doch een verarming. Zij stellen goed-Nederlandse woorden buiten koers, en worden slechts uit gemakzucht opgenomen uit de vakliteratuur, uit de krant, uit de roman, omdat men te lui is, het gelezene of gehoorde in de eigen taal over te brengen. Toch is hiermee het verschijnsel der Germanismen in het Nederlands niet bekeken. De medicus met zijn “maagbezwaren” is een uiterste. Het is niet enkel slordigheid, die Germanismen in onze taal laat insluipen. Dikwijls is het, dat de grenzen der begrippen anders liggen in de ene taal dan in de andere, en dat het Duitse woord juist een punt raakt, dat het Nederlands niet te treffen weet. Het is bekend, dat veel Nederlanders om de haverklap “überhaupt” in de mond nemen, waarvoor wij geen equivalent hebben. Hadden wij maar bijtijds A.R. Falck gevolgd, die er op de klank af “overhoops” van maakte. Behoefte aan scherpe uitdrukking worstelt met ons taalgevoel om het gebruik van “massgebend”, “Einstellung”, “Geisteshaltung” en dergelijke termen, die wij somtijds moeilijk kunnen missen en toch niet klakkeloos kunnen overbrengen. Het slot der vorige alinea luidt in de Duitse tekst, die aan deze uitwerking ten grondslag ligt: “um das Gelesene oder Gehörte in die eigene Sprache umzudenken”. “Umzudenken” zegt het beter en scherper dan “over te
brengen”, maar “om te denken” is geen Nederlands, hoezeer een Groninger zich moet bedwingen, het niet te gebruiken.’
In 1963 kan men niet meer spreken van ‘doorspekt met Duitse vormen’. Duits is niet meer de Europese voertaal in handel, techniek en geneeskunde. Daarbij komt nog dat de bezetting 1940-1945 een zuiverende werking heeft gehad: men schaamt zich eerder voor een germanisme dan voor een ander isme.
Huizinga noemt in zijn beschouwing het beruchte woord überhaupt. En inderdaad, er waarschijnlijk geen Duits woord te noemen dat de Nederlander zoveel moeite bij de vertaling geeft als juist dit. Deze maand kregen wij een uitvoerige brief toegestuurd, waarin een aantal Duitse zinnen stonden met überhaupt. Aan O.T. werd de moeilijke taak toebedeeld om het beruchtste van de beruchte Schwere Wörter te vertalen. We hebben gedaan wat we konden. Hulp was daarbij een artikeltje van prof. G.S. Overdiep (in O.T. 1938, 41), waarin hij de vertaling van überhaupt besprak. (De spelling hebben we, gelijk in de tekst van Huizinga, gemoderniseerd.)
‘Modaliteit is zo wisselvallig en teer, dat er bij vertaling van de ene taal in de andere soms grote moeilijkheden door ontstaan. Een aardig voorbeeld is het Duitse überhaupt, een modaal bijwoord, dat om de bijzonderheid van zijn functie en gevoelswaarde zelfs in Nederlandse mond gebruikelijk is geworden. Hoe moeilijk het is een bijwoord met een bijwoord te ‘vertalen’, bleek bij de eindexamens der gymnasia, waar in het Duitse stuk de volgende zin voorkwam: Die Schuld, wenn dieses Wort hier überhaupt am Platze ist, liegt in seinen persönlichen Verhältnissen. Er waren kandidaten, die het Duitse woord lieten staan. Er waren er, die het door één Nederlands bijwoord of een enkele bijwoordelijke bepaling weergaven. Anderen behielpen zich met twee of drie zulke woorden of bepalingen. Zij lieten de zin overigens onveranderd. De verschillende ‘vondsten’ waren: over het algemeen,