worden, wanneer de lezer zelf het baseballspel kende. Dit verschijnsel is herhaaldelijk te bespeuren. De schrijver gaat uit van alles wat hij weet (op zijn manier dan), terwijl hij zijn uitgangspunt moet kiezen bij wat de lezer omtrent het betrokken onderwerp niet weet.
Wat betekent deze beschouwingswijze nu voor de praktijk van het schrijven? Het behoeft geen toelichting dat het bovenstaande overweging verdient bij de benadering van de stof, de inleiding van de lezer, bij de indeling van de stof en vooral bij het bepalen van de schaal waarop men schrijft. Maar ook bij het formuleren van zinnen, daarvóór reeds, is het van essentieel belang, dat de schrijver voldoende afstand neemt tot zijn stof en zijn bedoelingen met de informatie. Hij moet denken met het hoofd van de lezer.
In een verrassend groot aantal blijken stijlfouten herleidbaar te zijn tot een onjuiste houding van de schrijver tegenover de lezer. Een voorbeeld:
‘Aan de door de techniek aan constructiematerialen voor toepassing bij hoge temperatuur en zware mechanische belasting gestelde eisen, kan alleen voldaan worden door synthetische keramische materialen.’
De overdaad van vijf voorzetsels in de aanhef is een stijlfout. Maar de oorsprong daarvan is een methodische fout. De auteur, een specialist op het gebied van keramische materialen, heeft alle feitelijke informatie, zijn objectieve constateringen, geheel onderworpen aan zijn persoonlijke overtuiging.
Objectief is: De techniek stelt hoge eisen aan constructiematerialen die worden toegepast bij hoge temperatuur en zware mechanische belasting.
Subjectief is: Aan deze eisen kan alleen voldaan worden door synthetische keramische materialen.
In deze vorm zou de informatie stilistisch gaaf zijn geweest, gemakkelijk te verwerken en als argumentatie doeltreffender. De schrijver heeft het recht van de lezer miskend om feiten als feiten te mogen vernemen.
Een tweede voorbeeld: ‘Er is de moeilijkheid dat / wanneer men het model uit het zand wil halen / dat niet kan / vanwege de onderste flenzen.’
Deze wat primitieve zin is eigenlijk niet meer dan een voorstadium van de bedoelde mededeling en hij draagt de kenmerken van zijn oorsprong: de concrete ervaring van de schrijver heeft het model van de zin bepaald. Hij wilde het gietmodel uit het zand halen, bemerkte dat het niet kon en zag dat de onderste flenzen de belemmering vormden. Zijn conclusie - een denkprodukt - was dat deze situatie een moeilijkheid opleverde. En zie, nu wordt de gehele concrete beleving, alle feitelijke informatie, weer ondergeschikt gemaakt aan het (persoonlijke) oordeel van de schrijver. Zijn mening krijgt voorrang in de volgorde der woorden en ook grammaticaal: ‘moeilijkheid’ is onderwerp van de hoofdzinconstructie. Hiervan is de kreupele stijl het gevolg. Wanneer men de inhoud van bovenstaande zin ordent volgens zijn informatiewaarde voor de lezer, dan krijgt men zonder enig probleem: ‘De onderste flenzen verhinderen dat men het model uit het zand kan halen; dit is een moeiijkheid’.
De lezer is ermee gebaat, dat hij zijn informatie over feitelijke gegevens krijgt aangeboden in de vorm van een constatering, waarbij de schrijver zijn verhouding tot die gegevens onderdrukt. De waarneming en de beoordeling van de waarneming dienen bij de lezer in deze volgorde te geschieden en dat moet hem zonder meer mogelijk worden gemaakt. Meestal komt dit de stijl ten goede.
In dit opzicht is onze grote natuurkundige en nobelprijswinnaar H.A. Lorentz een meester geweest. Nog treft zijn dissertatie uit 1875 door de waterklare stijl, die zo aangenaam leesbaar is, dat het bijna de schijn heeft of de eenvoud gemakkelijk verworven is. Een strikt theoretisch betoog van Lorentz maakt de indruk of men het denkproces ziet verlopen als een opeenvolging van concrete waarnemingen. Ondanks zijn voortdurend argumenteren blijkt deze auteur nauwelijks behoefte te hebben aan het woordje ‘dus’. Wel treft het goede gebruik van ‘namelijk’, steeds ter inleiding van een verklaring waarop de lezer onwillekeurig reageert met ‘ja, inderdaad’. Het kostte Lorentz blijkbaar geen moeite om volstrekt loyaal te staan tegenover de lezer. Het tegendeel van een dergelijke loyaliteit spreekt uit het volgende ambtelijke disteltje:
‘Ten aanzien van het bepalen van een standpunt ten opzichte van het tijdstip van beëindiging van de werkzaamheden, indien het wenselijk blijkt, dat leden van het personeel tijdens de diensturen of kort na afloop daarvan cursussen etc. volgen, mogen de belangen van de dienst uiteraard niet uit het oog worden verloren.’
De mislukking van deze volzin kan niet volledig worden geweten aan ambtelijke schrijftaaltraditie. Degene die na zoveel woorden en verwikkeling te voorschijn komt met ‘de belangen van de dienst’, heeft vooral willen vermijden, dat de belanghebbende lezer zou gaan denken, dat hij gemakkelijk vrij kon krijgen voor een cursus.
Openheid voor de lezer is geen ingrediënt dat aan de stijl wordt toegevoegd; zij moet in principe bij de schrijver aanwezig zijn, van bijbedoelingen gezuiverd.
Drs. J.J.M. Bakker.