Soms rammelt een rapport, niet omdat erin te veel, te weinig, halve of onbelangrijke feiten staan, evenmin omdat de taal niet boven het peil van ‘en toen, en toen, en toen’ uitkomt, maar omdat de indeling niet doordacht is. De gang van het betoog moet er zijn voordat het eerste echte woord geschreven is. Terwijl men de gegevens noteert en rangschikt, moet zich een bepaalde bouw kristalliseren, dienstbaar aan het doel van het betoog. Er zijn veel mogelijkheden, er is een inductieve en een deductieve methode. In het eerste geval gaat de lezer het onderzoek na in de chronologische volgorde van de onderzoeker: inleiding - tekst - samenvatting - conclusie - aanbeveling. In het tweede geval krijgt de lezer direct het resultaat: samenvatting - conclusie - aanbeveling - inleiding - tekst. De laatste vorm komt meer en meer in zwang en dat is begrijpelijk: er moet zeer veel gelezen worden, de kunst van het overslaan is moeilijker dan de kunst van het nemen. In een bedrijf interesseert de directie zich voor de samenvatting, conclusie en aanbeveling; de specialist neemt de inleiding en de tekst voor zijn rekening; ergens is wel de jonge assistent te vinden die moeizaam zal moeten baggeren door alle berekeningen, grafieken en statistieken.
Hoe precies ook de gegevens zijn gewikt, gewogen en gerangschikt, hoe verantwoord ook de indeling is opgebouwd, op een onuitstelbaar ogenblik begint het ontmoedigende koeliewerk: het schrijven. Gedachtenblokken worden neergepend, woorden uitgekozen, geschrapt en vervangen. De zinnen gaan groeien, ze worden verlengd, verkort, aan elkaar genaaid, gesplitst: men vat de zakelijke mededeling eindelijk in haar eenvoudigste en duidelijkste vorm. Niet: door deze berekening is gebleken dat hoewel het produktieproces ondoelmatig genoemd kan worden, er toch niet beweerd mag worden dat de oorzaak hiervan te wijten is aan de verouderde machines, maar: de verouderde machines zijn niet de oorzaak van het ondoelmatige produktieproces. Rapporten kunnen topzwaar worden door de hopeloos omslachtige zinnen die maar voortgolven:
Wat nu een topografische kaart genoemd moet worden, kan zonder twijfel (!) aan hen die weten hoe ze een kaart moeten lezen, alle inlichtingen geven die nodig zijn om hen in staat te kunnen stellen (!) om te oordelen over natuurlijke hindernissen die het trekken (!) door het land kunnen (?) beletten of over de eventuele (!) verbindingsmiddelen die men er gevestigd (!) heeft, terwijl (!) men zich hiermede tevens (!) kan voorbereiden op nieuwe werken (?).
Wonderlijke zin! De schrijver doet er overigens goed aan dat hij in hetzelfde rapport ons de geheimzinnige raad geeft:
De allereenvoudigste methode is om (!) de wezenlijke en essentiële (!) eigenschappen in een duidelijk licht (?) te plaatsen zonder diep in te gaan (!) op de incidentele punten die niet in verband staan (!) met het voorgewende (?) doel van de opdracht.
Zinnen worden alinea's, complexen van bij elkaar behorende mededelingen. De schrijver moet balanceren tussen de onverteerbaar lange alinea van de ouderwetse roman en de korte hameralinea van de mistroostige oudejaarsavondoverpeinzing: En weer is een jaar om / Wat hebben we bereikt? / Niets. / Straks is het twaalf uur.. Hij moet onmerkbaar sluw de overgangswoordjes tussen de alinea's zien te plaatsen: daarom, derhalve, immers, welnu, vervolgens, niettemin, daarentegen, dus, bovendien, vandaar dan ook, tenslotte. Alinea's dijen uit tot paragrafen, paragrafen tot hoofdstukken. En, misschien het moeilijkste van alles, hij moet als hij klaar is, zijn beschouwing samenvatten in een paar zinnen: een, twee procent van het geheel dat toch al zo beknopt mogelijk is gehouden.
Zo verschilt het taalgebruik van een rapport met dat van de journalistiek, de belletrie. De wetenschappelijke rapporteur wil geen briljant woordenspel bieden, geen litterair inzicht geven, hij is er niet op uit zijn emotie op anderen over te dragen. Zijn werk moet ‘alleen maar nuttig’ zijn. Als het geen ‘nut’ heeft, blijve het ongeschreven. Dat is het fundamentele onderscheid met een essay, een roman, een gedicht, een praatartikel als dat wat U nu leest. Zijn taal is geheel afhankelijk van zijn doel: informaties geven, van zijn opdrachtgever: wat willen ze van me?, van zijn lezer: hoe zal hij, naar ik het bij mijn beste weten kan vermoeden, mijn taal het zuiverst begrijpen? ‘Functioneel’ is een modewoord van onze tijd. Elk taalgebruik is functioneel, heeft een speciale taak, maar dat van de wetenschappelijke werker is sterk aan de functie gebonden. Hij kan zich nooit laten gaan. Hij mag geen hoera roepen en geen helaas verzuchten: de feiten dwingen hem objectief te zijn.
Vaak wordt de vraag gehoord of het verslag een persoonlijke dan wel onpersoonlijke toon moet hebben. Mag men schrijven ‘ik stelde mijn onderzoek aldus in’ of moet het zijn ‘het onderzoek werd aldus ingesteld’? Er is en er wordt veel gehakt op de geestdodende lijdende vorm. Men moet evenwel oppassen, vooral als het wetenschappelijke taal betreft. Daarin immers moeten de feiten spreken: het is onbelangrijk wie er iets doet als er maar iets gedaan wordt. Meestal kan men de vraag principieel beantwoorden met: onpersoonlijk. Een strikte regel is dit echter niet. In sommige gedeelten van een rapport kunnen ‘ik’ en ‘wij’ en zelfs een aanspreekvorm als ‘U’ goed op hun plaats zijn. De menselijke geest is gelukkig te bewegelijk om zich onvoorwaardelijk over te geven aan een stijlregel. Men moet een overwogen keuze doen. Nooit neerschrijven wat toevallig in het hoofd schiet.
Een keuze dat wil zeggen een juiste greep naar die ene mogelijkheid uit vele. Als men er op bedacht is dat er telkens een ander publiek, een ander doel, een ander onderwerp is, kan er geen sprake zijn van verdorring en verschraling van het wetenschappelijke taalgebruik; integendeel, telkens moeten er nieuwe schakeringen in de taal gelegd worden. Schrijvers van wetenschappelijk proza moeten even goed als journalisten en dichters weten welk woord te veel en welk te weinig is. Zij moeten inzicht hebben in de zinsbouw, een keuze kunnen maken uit de honderden modellen waarin een mededeling onderdak kan vinden. Het is zelfs voor de academicus geen schande te weten hoe hij zich met de korte ei en lange ij, de komma'tjes en deeltekentjes moet redden. De best betaalde onder hen mag dit niet overlaten aan zijn secretaresse, evenmin als hij er aan zal denken de verantwoordelijkheid voor de onmisbare franje van zijn geschrijf als voetnoten, inhoudsopgave, litteratuurlijst op zijn ondergeschikten af te schuiven.
Om 25 procent van de taal goed en doelmatig te gebruiken moet men 100 procent kennen. De grote meesters van onze litteratuur zijn geen privé bezit van een kleine letterlievende elite. Hoe weinigen onder ons zijn er bewust op uit hun actieve woordenschat te vergroten! Wie veel uit hoofde van zijn beroep moet schrijven, loopt het dodelijke gevaar te gaan rondtollen in de spiraal van zijn eigen stijltje. Zo is voor menige schrijver de lijdende vorm onvermijdelijk omdat hij geen andere mogelijkheid kent, en het deftige woord noodzakelijk omdat hij het spontane niet durft.
Taalkennis en taalinzicht zijn onontbeerlijk. De middelbare school geeft het oude cultuurgoed van onze grote schrijvers aan de jeugd door. Een grootse taak. De onmondige knaap die onwillig over een voor hem onbelangrijke en onbegrijpelijke tekst van Coornhert zit gebogen, wordt door een geduldige leraar binnengeleid in een land van verbeelding en schoonheid die hij pas later zal kunnen aanvoelen. Hij heeft dan een maatschappelijke taak gekregen. De H.B.S.'er die in drie magere uurtjes per week heeft moeten leren lezen, luisteren, spreken en schrijven, is ingenieur, architect, econoom, psycholoog, bedrijfsorganisator, socioloog geworden. Hij moet zijn ideeën kunnen verkopen. Hij moet rapporten schrijven. Wij weten dat er op de school gewoekerd wordt met de schandalig geringe tijd die aan de moedertaal wordt gegund. Als het waar is dat wetenschappelijke werken in slecht Nederlands gesteld zijn, moet er iets van waar zijn dat we onvoldoende voorbereid het leven zijn ingestapt.
De Grieken en Romeinen kenden hun leerscholen voor de welsprekendheid: de retorica. De middeleeuwen hadden hun onderwijs in de kunsten voor de vrije mens: de artes liberales. In onze technische tijd is de oude ars waard nieuw onderwezen te worden: de kunst van het rapporteren.