voortgezet worden? Hoe het zij, het reuzenwerk werd volbracht. Palmer bewees er mee, dat men met niet meer dan... 3000 woorden 95% van elke normale tekst kan verstaan! De overige 5% noemde hij ‘outsiders’. In die 3000 woorden maakte hij weer een onderverdeling naar gelang de belangrijkheid en de bruikbaarheid van de woorden. Hetzelfde deed hij voor de spraakkunstregels. Hoewel het voor de hand ligt, dat juist deze ‘outsiders’ in een tekst veel kunnen betekenen, is het gewicht van zijn ontdekking duidelijk. Leert men Engels, dan doet men er goed aan eerst deze 3000 woorden, telkens in een bepaalde dosis, in zich op te nemen, voordat men zich aan de ‘outsiders’ waagt. Bijvoorbeeld, in het eerste jaar 800 woorden en de helft van de zinschema's (verstaanbaar 60%); in het tweede jaar 1200 en alle zinschema's (verstaanbaar 90%); in het derde jaar de overige 1000 woorden (verstaanbaar 95%). Mijn hemel, denkt U nu misschien, ik begrijp niet, dat het leren van een vreemde taal zo lastig is! Dan bent U het uitgangspunt vergeten. Het doel is zo snel en juist mogelijk de actieve taalbeheersing aan te kweken. Wil men evenveel passieve taalbeheersing bezitten als de ‘gemiddelde inlander’ zelf, dan ligt er nog een lange weg voor U. De grondslag echter is gelegd.
Zo goed als niet bekend is het feit, dat het onderzoek naar de frequentie van de woorden in het Nederlands reeds jaren geleden is verricht. Niet in Nederland, maar in het voormalige Nederlands-Indië. Ieder, die in het onderwijs daar thuis was, zal de droevige toestand gekend hebben, dat begaafde inlandse leerlingen, die goede cijfers hadden voor rekenen, geschiedenis enz., herhaaldelijk een onvoldoende haalden voor Nederlands en dus bleven zitten of dus geen diploma kregen. Waren deze leerlingen te dom om Nederlands te leren? Was die taal te moeilijk? Neen, de oorzaak was anders. Bij alle vakken, ook bij andere vreemde talen, wist men, waar men aan toe was: dit moest wèl, dat moest niet gekend worden. De leerling hield er rekening mee, de leraar en de examinator ook. Zekerheid over de leerstof van het Nederlands bestond er niet. De ene examinator vond, dat ‘vieze varkens worden niet vet’ een belangrijke uitdrukking was, de ander niet. In 1934 nu stelde het Departement van Onderwijs en Eredienst een commissie tezamen, die hierin verbetering moest brengen. Aan de toenmalige directeur van de kweekschool te Bandoeng, De la Court, komt de eer toe de eerste te zijn geweest (en voorzover wij weten de enige) die een frequentielijst van het Nederlands heeft vervaardigd. Zijn werk is gedrukt in 1937: ‘De meest voorkomende woorden en woordcombinaties in het Nederlandsch’. Oorlog en Japanse bezetting hebben het werk verloren doen geraken, er zijn nog slechts heel enkele exemplaren van over. De la Court richtte het systeem van telling in, stelde een lijst van uiteenlopende teksten op (kranten, romans enz.), waarvan de woorden geteld moesten worden. In totaal onderzocht hij de frequentie bij meer dan een millioen woorden! Hij haalde hieruit tenslotte 3296 woorden, die in aanmerking kwamen voor de titel ‘meest gebruikt’ en in deze woorden bracht hij weer een onderverdeling in
groepen naar belangrijkheid aan. Zo vindt men in de eerste groep naast ‘ontelbaren’ als ‘daar, dan, dat, deze, die, een, en, er’ zelfstandige naamwoorden als ‘avond, beetje, berg, dag, deel, deur, ding, dokter’ en werkwoorden als ‘worden, zijn, zullen, antwoorden, beginnen, begrijpen, blijven’. Komen ze ook in Uw lijstje voor? U zult merken, dat het werk van die vrije avond sterk persoonlijk gekleurd is: vulpen, papier, boek, sigaar, roken..
De la Court deed meer. In navolging van Palmer maakte hij een zelfde, in groepen verdeelde, lijst van de meest gebruikte collocaties, d.w.z. spreekwijzen, uitdrukkingen en woorden die in een taal altijd in een vaste verbinding voorkomen. Voor ons is ‘op’ in ‘op school, op de fles, op reis, op twee na, enz.’ heel gewoon, voor de buitenlander evenwel niet! Zo vindt men in de lijst het woordje ‘in’ bij de volgende verbindingen (in een afdalende reeks van frequentie): in (elk, dat) geval, in de (eerste) plaats, in beweging, in de richting, in de laatste tijd, in aanraking, in aanmerking. Daaruit volgt, dat de buitenlander eerst ‘in elk geval’ moet kennen en veel later pas ‘in aanmerking’. Men vindt in de lijst geen enkel spreekwoord! Ze worden blijkbaar veel minder gebruikt dan we gedacht hadden.
Een dergelijke frequentielijst heeft grote practische betekenis voor buitenlanders die de bewuste taal willen leren. Voor het Engels, Frans, Duits en Spaans heeft men dit allang ingezien. Tussen taal en politiek is wel enig verband! Met de woorden van zulk een lijst worden leer- en leesboekjes samengesteld. Zo zijn Engelse romans bijv. van Dickens of van Brontë ‘bewerkt’ voor landen als India, Pakistan, Irak, d.w.z. de ‘outsiders’, de buitenwoorden, zijn er uitgehaald en vervangen of ze worden langs de kantlijn verklaard. Met de woorden van de Nederlandse lijst zijn ook boekjes gemaakt. Voor het Indonesisch onderwijs in een Ned. taalmethode ontworpen door De la Court. De levenskans van het Nederlands in Indonesië is echter verkeken. Zijn wij goed ingelicht, dan wordt deze methode thans in N. Guinea gebruikt. Een oppervlakkig beoordelaar zal wellicht van mening zijn, dat het Nederlands-in-3000-woorden wel een saai, gebrekkig kindertaaltje moet zijn. Het tegendeel daarvan is waar. Als proeve geven wij U een halve bladzijde uit het boekje ‘Hoe de mensen de wereld ontdekten’. Er komt geen enkel buitenwoord in voor.
Op een dag kwam een man bij Koningin Isabella van Spanje. Niemand kende hem en niemand wist, waar hij vandaan kwam. Hij sprak goed Spaans, maar hij was geen Spanjaard, en hij zei, dat hij naar het Westen wilde varen om nieuw land te ontdekken. Koningin Isabella, die toen juist oorlog voerde tegen de Arabieren, die in het zuidelijke deel van Spanje woonden, wilde niet naar hem luisteren. Maar telkens kwam de man, die Christophorus Columbus heette en vertelde, dat hij in Genua geboren was, terug.
‘In het Westen ligt de grote zee’, zei Koningin Isabella, ‘er is daar geen land te ontdekken. Daar ligt geen land meer. Er is alleen water en niemand weet, hoe breed dat water is. Als U over dat brede water zou komen, zou U aan de andere kant misschien land vinden, waar de Portugezen ook geweest zijn: Cathay en India’.