Klaplopen
Prof. Dr. J.L. Pauwels uit Leuven geeft op hetgeen vorig jaar over klaplopen gezegd werd, de volgende aanvulling:
De enkelvoudige tijden klaploop(t), klaplopen, klapliep(t), klapliepen kunnen voorzeker gebruikt worden, doch alleen in de bijzin, waar de twee delen van het werkwoord dus niet gescheiden worden. In de hoofdzin gaat het (nog) niet! Probeer maar even: Ik loop klap? of ik klaploop? Jan liep klap? of Jan klapliep? Wel kan ik zeggen: Ik, die bij elke gelegenheid klaploop,... - Jan, die in zijn studententijd zo graag klapliep,... Bij stofzuigen en dergelijke ligt het geval enigszins anders. Hierbij gebruikt men zwakke vormen en men laat de twee delen van het werkw. ongescheiden: stofzuigen, stofzuigt, stofzuigde, gestofzuigd. Een klaploper is iemand, die klaploopt. Het woord komt echter ook in een andere betekenis voor en wel als scheepsterm. Het is dan de naam voor lichte takels, die vooral in het boventuig veel gebruikt worden; zij doen daar dezelfde dienst als de zijtakels in het onderwant, doch zij worden ook wel voor andere doeleinden gebruikt, en men heeft wel gezegd, dat zij daarom klaplopers genoemd worden.