en luna heeft denzelfden stam als lucere (lichten) en lumen (licht). Maar de Germanen houden het liever met de maan: onfr. en ohd. mano, on. mani, got. mena, dts. Mond, eng. moon. Is de afleiding van den wortel mé, dien we in meten hebben, juist, dan betekent maan zoiets als tijdmeter. Zij is hier dan genoemd naar haar kenmerk, dat zij als richtsnoer voor de tijdrekening gebruikt kon worden. Waarschijnlijk staan ook lat. mensis, gr. μγν (mèn), beide met de betekenis van maand, en litaus menu (maan) ermee in verband. Het gotisch had voor zon het woord sunno, dts. Sonne, eng. sun, ned. zon, en ook het woord sauil, lat. sol, gr. ἣλιος (hèlios). Dikwijls raakte een van de twee woorden in onbruik; zo was in 't gotisch atta voor vader (vgl. fries: heit) gebruikelijker dan fadar, ons vader.
Het is dus helemaal niet zo vreemd, dat niet alle Germaanse talen dezelfde of tenminste verwante woorden voor dezelfde begrippen hebben. Waren er oorspronkelijk twee of meer woorden voor een bepaald begrip, dan kan heel goed het ene in de ene, het andere in de andere taal bewaard zijn. Zo zijn sommige Indogermaanse woorden alleen in het Oost- of Noord-, andere alleen in het Westgermaans blijven voortleven. Ook zijn er oeroude woorden, die alleen in onze taal overgebleven zijn, b.v. mooi, koorts, hiel, hollen, mals, pogen, zuinig, schrander, averechts en andere. Vaak leven nog oude woorden voort in dialecten, helemaal verscholen, doordat zij niet in de geschreven taal voorkomen. Daarom zouden wij alle dialectsprekers en -kenners onder onze lezers willen aansporen typische woorden, die zij niet in het gangbare Nederlands kennen, eens op te schrijven. Juist in onze streektalen schuilt vaak een taalrijkdom, waar ons zg. algemene beschaafde Nederlands jaloers op kan zijn!
En hoe staat het nu met onzen woordvoorraad? Zou onze taal rijk of arm aan woorden zijn? Wanneer is een taal eigenlijk rijk? Als zij een groot aantal woorden bezit en over veel middelen beschikt om nieuwe woorden te vormen, als zij fijne betekenisschakeringen door verschillende woorden kan uitdrukken. Hetzelfde woord voor verschillende begrippen betekent altijd armoede! Maar hoe zullen we er nu achter komen, hoe groot de woordenschat van onze taal is? Precies is het nooit na te gaan, wel bij benadering. De taalgeleerde wijlen Prof. Dr. J. Verdam heeft het woordenboek van Van Dale als grondslag genomen en kwam tot een globale som van 110.720 woorden. Terecht heeft hij er ± 10.000 afgetrokken, omdat het eigenlijk vreemde woorden waren. Maar er zijn ook nog heel wat woorden, die de gewone woordenboeken niet vermelden, wij moeten dus ook de vakwoordenboeken raadplegen. En dan hebben we alleen nog maar de schrijftaal! Bovendien zijn er, nadat Prof. Verdam zijn globale schatting gemaakt had, alweer een dertigtal jaren verlopen. En in dien tijd is onze woordvoorraad aanzienlijk uitgebreid, want dagelijks ontstaan nog nieuwe afleidingen en worden nieuwe samenstellingen gevormd naar analogie van de reeds bestaande. Door de ontwikkeling van de wetenschap en de techniek komen we telkens met nieuwe begrippen in aanraking, die weer een naam moeten hebben!
En heus, onze taal biedt mogelijkheden genoeg om de leemten aan te vullen en wij achten het werkelijk een belediging voor onze taal, dat men zo vaak uit gemakzucht vreemde woorden zo maar klakkeloos overneemt. Gelukkig behoeven wij in dit opzicht niet alleen te klagen! Neen, een woord van hulde aan de Centrale Taalcommissie voor de Techniek! Zij heeft al heel wat vreemdelingen verbannen! En 't is zeker geen gemakkelijke taak vreemde technische termen, die door het bestuderen van technische boeken in andere talen al min of meer vertrouwd klinken, door goede, echt Nederlandse woorden te vervangen!
Tenslotte willen wij er nog op wijzen, dat niemand de ganse taalschat beheerst. In de verste verte niet! De taalschat van ons ieder persoonlijk is maar heel klein vergeleken bij den groten rijkdom van onze Nederlandse taal. De woorden, die wij spreken, zijn al weer minder in getal dan die wij schrijven. Natuurlijk hangt onze persoonlijke taalschat ten nauwste samen met onze ontwikkeling, ons beroep, onze plaats in de maatschappij enz.
Shakespaere had aan 15000 woorden genoeg en dat is al heel veel! Sommigen beschikken maar over een woordvoorraad van 300 woorden, anderen van 3000 en misschien brengt een heel enkele het tot 10.000!
De woordvoorraad van onze taal is dus aanzienlijk groter dan die waaraan de doorsnee-Nederlander behoefte heeft. En wij behoeven nog niet bang te zijn, dat onze taal in onze behoeften te kort zal schieten!