Nog een naamgeving
(Van een bijzondere medewerkster).
Niet alleen de stof, waarvan iets gemaakt is, ook andere opvallende eigenschappen kunnen zaken of personen aan hun naam helpen. Zoo noemen we iemand, die zich kenmerkt door zijn dwaze manier van optreden: een dwaas of een gek. Andere voorbeelden zijn: een vlak, het wild. Dat deze woorden allang zoo gebruikt worden, blijkt uit den onverbogen vorm van het oorspronkelijke bijvoegelijke naamwoord. Later bezigde men den verbogen vorm: een zieke, een schoone. Ook de verkleinende vorm komt voor: een jongetje, een halfje, een vuiltje, een bittertje, zelfs verdubbeling als in taai-taai, bon-bon.
Heel dikwijls treedt de kleur op den voorgrond: een blanke, een zwarte; zoo is ook de vriend van de jeugd Bruintje (beer) aan zijn naam gekomen; hij is zelfs een van de oudste voorbeelden, want in het middeleeuwsche dierenepos De Vos Reinaerde kwam hij al voor als die heer Bruun. Ook Grauwtje is langer dan vandaag bekend; we vinden hem al als opschrift van een gedicht van Potgieter.
Ontelbare familienamen zijn op deze wijze ontstaan. Mocht er onder onze lezers iemand zijn, die De Groot heet, dan kan hij, ook al is hij zelf misschien een kleine, er wel zeker van zijn, dat de eerste van zijn voorouders, die met dezen naam genoemd werd, een groote geweest is. Andere voorbeelden zijn: De Wit, De Zwart, Groen, Blauw, De Lange, De Ronde, Klein. Ook de Bakkers, Molenaars, Smitten en Snijders hebben hun naam aan een bepaald kenmerk, en wel het beroep, van eer hunner voorvaderen te danken.
Vervolgens kan de naamgeving berusten op een onderdeel van de voorstelling, een verschijnsel, dat met een geleerd woord pars pro toto (het deel voor het geheel) genoemd wordt. Wanneer we aan tafel zitten, verzoeken we onzen buurman heel beleefd ons de boter of de suiker eens te willen aangeven. Wat zouden we echter vreemd opkijken, als hij met zijn vingers in de boter of suiker ging graaien! Want ofschoon hij dan zonder mankeeren aan ons verzoek zou voldoen, is dat toch onze bedoeling niet! Wij verwachten ons de botervloot of de suikerpot te zien aanreiken, en veronderstellen terecht, dat onze buurman dat wel zal begrijpen. Aan den anderen kant laat de gastheer op een gezellig partijtje de flesch rondgaan, maar de gasten zouden het niet erg waardeeren, als het een leege flesch was! Zij lusten wel een glaasje.
Dan is daar die aardige uitdrukking: een vloot van zooveel zeilen; als wij even nadenken, zien wij haar als het ware ontstaan. Wij zien in Scheveningen de visschersvloot uitzeilen en wij denken: hoeveel schepen zullen het zijn? Wat ligt dan meer voor de hand dan dat wij de zeilen gaan tellen? En vroeger bestonden ook de koopvaardijvloot en de oorlogsvloot uit zeilschepen.
In: vele handen maken licht werk, zijn brood verdienen e.d. hebben we hetzelfde verschijnsel: men verdient niet alleen zijn brood, maar zijn heele levensonderhoud. Zelfs personen moeten aan de pars-pro-toto-benaming gelooven, al is dat gewoonlijk niet erg vleiend voor hen. Heeft iemand een vreemdsoortige neus, bril of hoed, dan kan het hem gemakkelijk overkomen, dat straatjongens hem naroepen: hé, neus! of