[Vragen]
‘Als iemand b.v. een week geleden een telegram verzond en over dat telegram een klacht indient, antwoord ik hem als P.T.T.-ambtenaar: Het telegram werd verzonden enz. - Neen, zegt een ander ambtenaar, het moet zijn: Het telegram is verzonden enz.
Als reden hiervoor noemt hij, dat “is” wordt gebruikt betreffende iets, dat nog niet lang is geleden. In het genoemde geval dus een week. Volgens hem mag “werd” niet worden gebruikt of het moet lang b.v. maanden zijn geleden.
Ik voel dat anders aan. Voor mij is “werd” goed. Zoudt U mij Uw oordeel daarover willen meedeelen, hoe dat zit?’
Sm.
§§ - Wij onderstellen dat de zin: ‘Het telegram werd verzonden enz.’ deel uitmaakte van een heel verhaal, waarin den verzender uitvoerig medegedeeld werd hoe de zaak zich heeft toegedragen; er gebeurde dit, toen gebeurde er dat, enz., enz. Welnu, dan is dit ‘werd’ volkomen op zijn plaats. Iets anders zou het zijn als de zin in kwestie geheel op zichzelf stond, als constateering van een feit, zonder samenhang met andere feiten. Als b.v. de afdeelingschef zou zeggen: Mijnheer S., er is een klacht ingekomen betreffende telegram no. 1642; wilt U even nazien wanneer dat aangeboden is. Mijnheer S. kijkt het na en rapporteert: Telegram no. 1642 is aangeboden te 9.22 voormiddags. Hier is dit ‘is’ op zijn plaats en zou ‘werd’ af te keuren zijn.
Wij zeggen niet: Was je onlangs nog in Amsterdam? Sprak je dezer dagen nog mijn broer? Wat betaalde je voor dat pak? Maar wij zeggen: Ben je onlangs nog in Amsterdam geweest? Heb je dezer dagen mijn broer nog gesproken? Wat heb je voor dat pak betaald?
Daarentegen is het volkomen in den haak te zeggen: Ik moest gisteren even naar Amsterdam. Ik wou voor den eten terug zijn en nam dus een vroegen trein, die omstreeks negen uur aan het C.S. moest aankomen. De trein was even te laat, maar niet veel. Op den Dam kwam ik je broer tegen, die naar zijn kantoor ging. Enz.
Het verschil tusschen deze beide vormen wordt niet altijd in het oog gehouden. Wat jammer is.
‘Moeten wij schrijven: honderden menschen, duizenden huizen, of honderde, duizende? Maakt het verschil of wij zeggen: honderde(n) goede menschen, dus met een bijv. naamw.?’
§§ - Wij dienen te zeggen en schrijven: honderden, duizenden menschen of huizen; en het maakt geen verschil of er een bijv. naamw. bij staat of niet. Wij kunnen de bepalende telwoorden bijvoegelijk bezigen, maar ook als zelfst. naamwoord. Als wij spreken van: ‘hondert gulde jaren’ (Vondel) is ‘honderd’ bijvoegelijk gebezigd; maar in het gegeven voorbeeld, honderden menschen, duizenden huizen, hebben wij met het zelfstandige naamwoord te doen, honderdtallen, duizendtallen. ‘Honderden menschen’ staat dan voor: honderdtallen van menschen.
Er zijn voorbeelden te over van het gebruik van het meervoudige zelfst. naamwoord alsof het een bijv. naamw. in het meervoud was, zooiets als: ettelijke, tallooze en dgl., en dan in attributief gebruik. Bij Loosjes vinden wij: ‘Eenige honderde guldens’; bij Busken Huet: ‘Vele honderde malen’; bij Couperus: ‘Zoo als honderde mannen honderde vrouwen ten huwelijk vragen’. Dit gebruik is niet te verdedigen.
‘Waar vandaan hebben wij het werkwoord “zeemen”, ruiten zeemen, d.i. met een zeemelap, een lap om te zeemen, afwisschen?’
Re.
§§ - ‘Zeemelap’ is niet afgeleid van het ww. zeemen, want dan zou het zijn zeem-lap, maar omgekeerd: het woord zeemen is afgeleid van zeemenlap, lap van zeemleer. Wat dat ‘zeem’ eigenlijk is weten wij niet. Franck-Van Wijk zegt dat wij het, via een Slavische taal, uit het Turksch hebben; wij zouden dus in een Turksch Etymologikon moeten zoeken!
De Franschen noemen zeemleer: chamois, blijkbaar denkende aan leer van den gems, maar zeemleer maakt men van de huid van allerlei dieren.
‘Als het woord ‘gezin’ gevormd is door voorvoeging van ‘ge’, zooals U schreef, wat beteekent dan het ‘zin’?
Te.
§§ - ‘Zinde’, een oud woord voor ‘weg’; in het Gotisch luidde het sinths. Met ‘ge’, in de bet. van ‘mede’ geeft het ‘gezinde’, reisgenoot, gezel. Daaruit ontwikkelde zich de bet.: volgeling, dienaar. ‘Huisgezinde’, huisgenoot, huisbediende, dienstbode. In het oudgermaansch werd de oorspronkelijke beteekenis ‘reisgezelschap’ inzonderheid toegepast op de gezamenlijke personen die een vorst op een krijgstocht vergezelden en zijn gevolg uitmaakten.
Als wij nu spreken van een ‘gezin’, dan bedoelen wij daarmede: man, vrouw en kinderen; maar eertijds behoorde de man niet tot het gezin: de man had een gezin. De fiscus stelt zich nog op dit standpunt; hij vraagt niet: ‘welke personen wonen in bij het gezin, waarvan gij deel uitmaakt?’, maar: ‘welke personen wonen bij u in, buiten uw gezin, uwe dienst- en werkboden?’. Het ‘gezin’ omvat hier alleen de vrouw en de kinderen, maar eertijds behoorden ook de dienstboden tot het ‘gezin’. Als wij lezen dat de boer met zijn heele gezin aan het eten zat, dan zien wij hem zitten met vrouw, kinderen, meiden en knechts.
‘Met mijn leraar en collega's kan ik het er niet over eens worden hoe het woord “industriële” zo afgekort moet worden, dat “ele” op de volgende regel komt.
M.i. moet het zo: industrie-ele; mijn leraar zegt: industri-ele en collega's beweren, dat: industri-ële het enig juiste is. Ik verzoek U beleefd, mij te willen mededelen, wat de juiste schrijfwijze is en ook waarom dit zo is.’
Pe.
§§ - De vraag komt dus hierop neer: is het gebruikelijk wanneer het woord industrie voorzien wordt van het achtervoegsel (e)ele, de e van het woord weg te laten. Het antwoord luidt: Evenals wij schrijven: fabrieken (de lettergreep brie met klemtoon), maar: fabrikant, fabrikaat (bri zonder klemtoon), zoo hebben wij: industrieën (strie met klemtoon), naast industriëelen (stri zonder klemtoon). En of wij het achtervoegsel nu met één of wel met twee e's schrijven, dat maakt in dezen geen verschil.
Aaneengeschreven zou ‘industriele’, zonder deelteeken, inderdaad tot een verkeerde uitspraak kunnen leiden.
‘Er heerscht hier een klein meningsverschil over de vraag, of je moet zeggen: “Zij heeft er behoefte aan haar taak zo nauwkeurig mogelijk te verrichten”; of: “Zij heeft behoefte haar taak enz.”. Is het geoorloofd de laatstgenoemde constructie te gebruiken?’
Ps.
§§ - Heel stellig is het geoorloofd de laatstgenoemde constructie te gebruiken. Wij zouden willen zeggen, dat naar ons gevoelen, de constructie met het vooruitwijzende ‘er’ in de dagelijksche spreektaal de meest gebruikelijke is. Zij heeft er behoefte aan enz. Ik heb er grooten zin in hem eens flink de waarheid te zeggen. Ik heb er nog geen gelegenheid toe gehad hem over de zaak te spreken.
De constructie zonder dit ‘er’ komt ons voor tot de meer verzorgde taal te behooren. Wij lezen in het W.N.T.: ‘Hij had... behoefte nog eens de Alpen te begroeten’ (Kneppelhout). ‘Ik had behoefte hier even mijn devotie te doen’ (Vosmaer).
‘Ik zou gaarne Uw meening hooren over het gebruik van het woordje “niet” in den volgenden zin: Wij moesten er voor waken, dat wij (niet) voor een situatie komen te staan, waarbij enz. De meeningen over het tusschen haakjes geplaatste woordje “niet” zijn verschillend.’
Si.
§§ - Wanneer wij ‘waken’ opvatten in den zin van: wakker, waakzaam zijn, nauwkeurig toezien, dan kunnen wij onderscheiden: waken vóór, en waken tegen iets; nauwkeurig toezien, er voor waken dat iets gebeurt, niet nagelaten wordt, maar ook: er tegen waken dat iets gebeurt, iets gedaan wordt.
Wij kunnen waken voor de belangen van iemand of iets; wij kunnen waken tegen kou vatten, tegen besmetting.
Wij kunnen er voor waken, dat iets geschiedt; dat iets niet nagelaten wordt; dat wij niet voor een situatie komen te staan. Wij kunnen er tegen waken, dat iets nagelaten wordt; dat wij voor een situatie komen te staan.