De arts die controleert
Wat verkiest gij: controleerend arts, - geneesheer, met: aan den controleerend(en) arts, of: controlearts?
Br.
Wij verwerpen ‘controlearts’, en hebben geen voorkeur voor controleerend arts of geneesheer. Wij kennen het grapje: controleerend geneesheer is onzin, want de man ‘geneest’ niet, maar dat is niet meer dan een grapje. Niemand denkt meer aan: heer, die geneest. Trouwens: arts beteekende oorspronkelijk: opperste genezer (gri. archiatros); zou iedere arts dien naam aandurven?
En wat den onverbogen vorm betreft: wij hebben al twee en tachtig maal of daaromtrent gezegd hoe wij er over denken, laat ons het dan maar nu voor den drie en tachtigsten keer doen. Zonder lidwoord of ander bepalend woord: controleerend arts; mèt lidwoord of voornaamwoord: de(n), iedere(n), deze(n) controleerende(n) arts. Zóó behoort het.
Het is ellendig dat de dwaze navolging van Duitsche titelzucht in die enkele jaren achter ons zoo'n opgang heeft gemaakt, dat men al hooren kan: men doet nooit anders!
Behalve in verbinding met oud-, met adjunct-, en mogelijk nog een enkel dergelijk vreemd woord als eerste lid van een samenstelling is het volstrekt on-nederlandsch, en voor elk onbedorven Nederlandsch oor onverdraaglijk: den plaatsvervangend secretaris, den waarnemend burgemeester, den toeziend voogd, den benoemd hoogleeraar, enz. Zoo ook: den controleerend arts.
Barbaarsch taalgeknoei.