[Nummer 10]
Genaturaliseerde vreemdelingen (II)
De oi en ui waren tot de 16de eeuw in het Fransch tweeklanken, met accent op het eerste deel; daarna eerst werd de uitspraak wà en wì. Onze woorden: allooi, fooi, octrooi, plooi, prooi enz. moeten dus reeds vóór de 16de eeuw zijn overgenomen.
Ook de ai was oorspronkelijk een tweeklank; in de 12de eeuw werd de uitspraak èï, later è; voor een klinker of aan het eind bleef de tweeklank langer bewaard, en in het Picardisch heeft hij ook al weer langer stand gehouden. Vandaar in het Mnl. ontleende woorden met aei vóór een klinker of aan het eind (praeyeel, naast proyeel en prieel, baai, kaai, paaien). Kwam de ai voor een medeklinker, dan werd het in het Mnl. ei, in overeenstemming met de toenmalige Fransche uitspraak, of wel om è aan te duiden: plein, grein, trein, fontein, porcelein, pleit, feit enz.
De Fransche uitgang on werd in het Mnl. met oen weergegeven; vandaar nog: citroen, kapoen, legioen, millioen, paviljoen, seizoen, vermiljoen enz.; in het Mnl. ook eigennamen, zooals Ciceroen, Catoen. Woorden met -on: galon, ballon, kanton, postiljon, station, zijn uit lateren tijd.
Mnl. ure, Nnl. uur, herinnert aan de oude fransche uitspraak van eu als e + u; de au, thans in het Fransch als o uitgesproken, luidde vóór de 17de eeuw au; vandaar ons kous, fout, heraut, saus. Onze woorden kwijt, prijs, patrijs, partij, fijn, satijn, azijn, enz.; juist, fruit, kornuit enz. moeten overgenomen zijn voor de diphthongeering van î en u, dus voor het eind van de Middeleeuwen.
Uit de Middeleeuwen dateert ook de overneming van woorden op té (t), ier, esse, el, ie of i, age, ard, met -teit, -ier (ook -enier), -es, -eel, -ie (later -ij, ook -erij, -ernij), -age en -aard, welke uitgangen ook wel achter echt Nederlandsche woorden werden gevoegd, zooals flauwiteit, tuinier, hovenier, houweel, tooneel, maatschappij, kleedij, smederij, slavernij, vrijage, lekkage, lafaard, veinzaard. De uitgang -ment werd eerst na de Middeleeuwen slechts gebruikt bij de ietwat platte woorden kakement, dreigement en dgl.
De uitgang ier werd overgenomen toen de i nog klemtoon had, de e nog stom was en de r nog duidelijk uitgesproken werd, zooals in het Nederlandsch bovendien nog in fier (met ie uit ê), manier, rivier enz. en in het Mnl. in de vreemde woorden op -ien, zooals grammarien en in de werkwoorden op -ier, zooals hantieren, visieren enz. In het latere Nederlandsch gaan alle aan het Fransch ontleende werkwoorden uit op -eeren. Deze uitgang werd zelfs achter eenige Nederlandsche woorden gevoegd, zooals: voeteeren, stoffeeren, trotseeren, waardeeren, halveeren enz.
De Fransche uitgang el, al (Lat. alis) is in het Middel- en Nieuwnederlandsch -eel of -aal; Fransch el (Lat. ellum) is in het Mnl. ook bijna zonder uitzondering -eel: abeel, bordeel, fluweel, juweel, kaneel enz. De vorming met -el, in flanel, morel, hôtel, caroussel, wijst op een latere ontleening.
De invloed van het Fransch heeft zich ook doen gelden in uitdrukkingen en samenstellingen, die letterlijk naar het vreemde voorbeeld vertaald werden. Ook de Nederlandsche spraakkunst heeft dien invloed ondergaan: het toenemend gebruik van de s als meervoudsteeken wijst daarop. Zoo was ook het Fransch de oorzaak dat het pers. vnw. enkelv. ‘du’ moest wijken voor den meervoudsvorm ‘ghi’, eerst slechts in het deftige, later ook in het gewone gesprek. Vooral de zinsbouw in het Nederlandsch heeft den invloed van het Fransch ondergaan; wanneer wij spreken van ‘een man van veel verstand’, ‘een boek van groote waarde’, ‘dat is van het hoogste gewicht’,