| |
Van onze leden.
Boud
- Ons medelid v. E. is het eens met hetgeen wij opmerkten over boud, nl. dat het woord met een d wordt geschreven en dat er geen aanleiding is in den verbogen vorm deze d in een t te laten overgaan. De verwanten van het woord toonen aan dat de d oorspronkelijk is: de eigennaam Boudewijn, het It. baldo, ofr. baud (en eng. bold).
Máár - zegt ons lid - redactie, is Uw gezegde ‘..., boud heeft (in mnl.) een t gehad’ niet wat gevaarlijk? Zouden de lezers daaruit niet de gevolgtrekking kunnen maken dat het mnl. ook ‘boute’ had? Een gevolgtrekking die verkeerd zou zijn, want mnl. had ‘boute’ stellig niet; ‘alse die boude’, d.i. als de bouden, de dapperen...’. En niet alleen de verbogen naamvallen van het bijv. nw. hadden d, maar ook de bijwoorden: boude en boudelike.
Het is waar dat mnl. bout had: die ridder es bout (dapper), maar toch: die boude ridder. Die t in bout was maar verschil in spelling; wij zeggen immers ook evenals onze voorouders: bout, al schrijven wij boud. Stemhebbende medeklinkers worden in onze taal aan het eind van een woord altijd stemloos, nu en vroeger. Wij schrijven dien stemhebbenden medeklinker - in dit geval dus de d -, waar de verbogen vormen of verwante woorden, waarin de medeklinker niet aan het einde staat, ook den stemhebbenden hebben. Dan kunnen wij zien dat het een andere vorm van hetzelfde woord is. Maar in het mnl. deed men dat niet; daar spelde men: broot, paert, goet, kint.
In het mnl. bleef ons ‘boud’ dus zijn afkomst getrouw. Maar nú bestaat er dan toch een neiging tot t. Hoe is die te verklaren? Mij dunkt dat stout er niet geheel onschuldig aan is; het is een synoniem en bovendien nog een rijmwoord. Wekt een stoute bewering niet den lust op tot een boute tegenbewering? Daarbij komt boud dikwijls in verbinding met stout voor. In Zuidnederland is dat nog heel gewoon, zegt het Wb. d. Ned. Taal, bv. stout en boud antwoorden. Misschien heeft boutig = struisch, behoorend bij het subst. bout = voor- of achterpoot van een geslacht dier, later in de platte taal: armen en beenen, ook invloed gehad. Maar de grootste invloed zal toch wel van stout zijn uitgegaan.
| |
*Rhythme
- Den passus over het rhythme kan ik niet overtuigend vinden. Mij is ook geen literatuur bekend waarin deze invloeden voldoende bewezen worden. Ik twijfel niet, of het rhythme heeft zijn rol in de vorming van onze zinnen en denkelijk ook van onze woorden, maar bepaalde regels er voor te vinden, is - meen ik - nog weinig of niet gelukt.
Tegenover Uw bezwaar om het hortende kan ik een lange rij gebruikelijke samenstellingen aanvoeren, die ons geen hinder veroorzaken met haar gemis aan zwakke accenten: inhoudsmaat, aanvangstijd, toegangsprijs, voorraadschuur, uitgangsdag, doorgangshuis, voordeurmat, omloop(s)tijd, inmaakpot, inkoopsprijs.
Het lid van onzen Raad, aan wien wij deze opmerkingen danken, gevoelt dus evenals wij dat het woordrhythme een rol speelt bij de vorming onzer woorden. Hoe sterk deze invloed zich doet gelden zal wel afhangen van het individu.
Toen wij tegenover een van onze leden dit onderwerp eens aanroerden, weerde hij ons af met ‘apekool’. Dat vonden wij toen eenigszins sterk uitgedrukt. De een zal meer gevoelig zijn voor rhythme dan de ander, maar eenig rhythmisch gevoel is ons toch allen gemeen.
De werking van dit gevoel in regels vast te leggen zal inderdaad moeilijk zijn; wij althans zouden het niet gaarne beproeven!
| |
| |
| |
Also sprach PTT...
- Dus U brengt onze afleveringen voor een halven cent bij onze lezers? - Inderdaad; goedkoop, vindt U niet? Een marktkoopman zou zeggen: 't kost me meer ingekocht! Natuurlijk verwachten wij van U dat U ons het werk vergemakkelijkt: U moet de adressen volgens de plaatsen sorteeren en die dan afbundelen... Ja? U wilde wat zeggen? - Pardon; gaat U door, wij dachten even aan iets anders. - Welnu, zooals gezegd, U moet de adressen sorteeren en afbundelen. En dan telt U het aantal van elken bundel en dat vermeldt U dan. Goed tellen, natuurlijk, en niet zoo maar... - Niet zoo maar afschatten, bedoelt U? - Zoo is het. Zorgvuldig tellen en geen fouten maken. - Spreekt van zelf. Als wij fouten maken moeten wij die afanderen. Geeft U elken uitgever het recht dat U ons thans toekent? - Zeker, dat recht verkrijgt ieder, die aan de voorwaarden voldoet. Dacht U dat het Hoofdbestuur voor elke aanvraag ging vergaderen en daarover afstemmen? Dat zou niet gaan. - Inderdaad, dat zou niet gaan. Welnu, laat ik dan een woord van bewondering mogen spreken voor de organisatie van de PTT. Die is waarlijk in elk opzicht af!
| |
Samenstellingen
met een bijv. nw. - ‘U neemt toch, hoop ik, woorden als speciaalzaak, speciaalstudie, speciaalarts, niet in bescherming!’ Wij denken er niet aan; evenmin als wij ‘smalrug-ordners’ onze genegenheid schenken. En evenmin als wij er op uit zijn bijv. nw. aan zelfst. nw. te lijmen. Hoe oordeelt U - vraagt, grimmig, een ander lid - over woorden als groothandel, grootvorst, grootmacht? en hij bedoelt: heb het niet in je hart ze te verdedigen!
Laat ons bedenken dat zulke samenstellingen kunnen voorkomen en dat ze niet tegen ons taaleigen strijden; maar natuurlijk mogen wij er geen misbruik van maken. Trouwens, die samenvoegingen van adjectief en substantief worden feitelijk alleen gebruikt om een nieuw begrip aan te duiden; een blackbird is geen ‘zwarte vogel’ maar een merel, een bluebell is niet maar een willekeurige bloem met een blauw klokje. Elke harde steen is geen hardsteen en een oudoom is geen oom, op wien de last der jaren drukt. In het moderne Afrikaansch kent men ‘oubaas’; die hoeft waarlijk nog niet naar een tehuis voor ouden van dagen!
In de 17de eeuw spraken wij van ‘grootschip’ en dat was dan een driemaster van groot charter, geschikt voor de groote vaart; Piet Heyn was, voordat hij bij de W.I. Comp. in dienst trad, in zijn geboorteplaats gevestigd als grootschipper. Zoo kennen wij ook: grootmeester, grootmajoor. Hiermede willen wij uiteraard niet zeggen dat wij ter beoordeeling van ons tegenwoordig taalgebruik zoo maar naar vroegere eeuwen mogen zien; wat voor toen gold, geldt niet altijd voor thans. En vroeger nam men het niet altijd zoo nauw.
| |
Schoenblink
- Vroeger las men schoensmeer, tot een of andere fabrikant meende, dat zijn product te goed was voor een Nederlandschen naam. De anderen moesten toen wel volgen, want hun producten waren toch zeker even goed. Dezer dagen las ik een boek van Walschap, waarin het woord ‘Schoenblink’ voorkomt. Is dit nu niet een aardig woord? Als een Nederlandsche fabrikant eens hiermede wilde beginnen.
| |
Hr. (O.T. 1936 blz. 16)
- Op de groote bank-, scheepvaart- en handelskantoren te Rotterdam was het jarenlang de gewoonte brieven aan personen in het gebouw, in navolging van het Engelsche gebruik te adresseeren: Mr. Jansen (Mister). Langzamerhand werden op deze kantoren enkele rechtsgeleerden aangesteld, die aan deze betiteling aanstoot namen. Toen werd het Engelsche ‘Mister’ vervangen door het Hollandsche Heer (Hr.).
Een der leden van O.T. vindt Heer (Hr.) weer on-Nederlandsch en adviseert M. te schrijven. Maar dit is de Fransche manier van adresseeren! Aangezien bij volledig adresseeren in het Nederlandsch ‘den Heer’ wordt geschreven, verdient het mijns inziens aanbeveling om bij verkorte adresseering te schrijven: dHr. Dat doet aan geen Fransch, Duitsch of Engelsch meer denken, maar alleen aan het Nederlandsche ‘den Heer’.
| |
Naast
- Het woord naast wordt dikwijls misbruikt. Zoo las ik dezer dagen in een krantenverslag den volgenden zin: ‘Het was een komen en gaan, terwijl aan iederen bezoeker, naast een kop thee en een bonbon, nog een kleine verrassing werd meegegeven.’
Naast naast zit er nog meer grappigs in deze zinsconstructie.
(H-s)
| |
Technische termen
- ‘Bij de bereiding van kersenmost moet men oppassen voor luchttoetreding; deze kan smaakomlaag veroorzaken.’
De bereiding van melkpoeder kan geschieden volgens het z.g.n. verstuivingssysteem, waarbij men de melk zeer fijn verstuift en droogt in een heeteluchtstroom. Het technische woord voor dit procedé is: verstuivingsdroogdamping.
De Nederlandsche Siemens Maatschappij levert ‘laschomvormers’. Wat dat precies voor dingen zijn, weten wij niet, maar wel weten wij dat zij een zeer groot regelbereik hebben. Dat staat namelijk in de advertentie.
Is - vraagt het Ned. Clearinginstituut - het geld dat wij voor U hebben liggen, voor U zelf bestemd, of voor een derde en moet U het dus doorvergoeden?
| |
Zoo leeren het onze kinderen!
- ‘De kat vond het een pracht idee.’ De toovenaar was een macht man. De koning sprak een kracht woord.
| |
| |
| |
Het meisje, haar...
- Men vraagt ons, wat correcter is: het meisje speelt met haar pop, of met zijn pop. Een geheel bevredigend antwoord op deze vraag is moeilijk te geven: moeten wij ons in het taalgebruik richten naar het grammaticale (woord)geslacht, of naar het biologische geslacht (van den aangeduiden persoon)? Moeilijk is het bijzonder voor ons, die ons verre houden van al wat maar eenigszins betrekking heeft op den spellingsstrijd (de ‘ennetjes’-kwestie). De geleerden zijn het er volstrekt nog niet over eens; het beste is maar dat ieder het doet zooals hem het beste dunkt. ‘Hem’ het beste dunkt; wij zouden ook kunnen zeggen: ‘hem of haar’, want de steller van de vraag is een vrouw. De ‘stelster’ dus eigenlijk. Dat is volstrekt niet om te lachen: een Duitsche correspondent noemde onlangs een firma, die een vraag gesteld had: die Fragestellerin. Huizinga noemt echter zulk een vorm ‘overcorrect’: de aanduiding ‘Uitgeefster’ (-ster ook hier, omdat het woord firma vrouwelijk is) doet hem altijd aan de Weduwe Van Nelle denken!
Ons dunkt: het geheele complex van voorstellingen, dat de aangehaalde zin oproept - het kindje, de fladderende rokjes, de dansende haarstrik, het popje in den arm - vertoont zulk een bij uitstek vrouwelijk karakter, dat de aanduiding ‘haar pop’ als vanzelf naar voren treedt.
Maar laat ons hier nu maar verder over zwijgen en liever wat lichten kost opdienen. Het Duitsch - zegt Prof. Gerlach Royen - spreekt geheel normaal van: eine männliche Maus, en: ein weiblicher Hase; en De Maasbode voerde eens een ‘vraagbakin’ ten tooneele. Jespersen, in zijn ‘Philosophy of Grammar’, geeft ons de volgende aardigheid in het Zweedsch: Hvad heter den här apan? (Hoe heet die aap? - apa is vrouwelijk). Hon heter Kalle, för det är en hanne (Zij heet Karel, want het is een hij).
| |
De algespraver van de nitovaba
- ‘De werkput had een diepte van 12.5 m beneden A.N.P.’ - Dat is diep, stellig! Maar toch vragen wij: laat men duidelijke taal spreken. Wat is, zonder omwegen, de verhouding van A.N.P. tot N.A.P.? Neen, niet P.N.A.; die is in Arnhem; en ook niet A.P.N. - Of N.P.A. hieraan annex is? Wij weten het niet; het wordt een P.A.N.!
| |
Regelmatig
- ‘Onze vouwmachines zijn niet duur, en onmisbaar als U regelmatig vouwwerk heeft’. Natuurlijk, als U onregelmatig vouwt, schots en scheef, dan hebt U onze machine niet noodig; die is alleen voor nette werkers!
| |
Getoonzet
- Is, vraagt een lid, getoonzet een toelaatbare verl. deelwoordvorming van ‘toonzetten’?
Het woord lijkt ons lid gemaakt, uiting van een misplaatst puristisch streven.
| |
Onbestemd
- ‘Neen, vaderlandsliefde is geen loos woord, geen onbestemd, onomschrijfbaar begrip.’ Mogen wij voorstellen hiervoor het woord ‘vaag’ te gebruiken?
Het Wb. d. Ndl. Taal (X, 1074/5) geeft een reeks voorbeelden van het gebruik van onbestemd i.d. zin van ‘onbepaald, niet juist bepaald, onzeker, twijfelachtig’, maar zegt er bij: ‘Het woord is intusschen, ondanks een zoo algemeen gebruik, zeer stellig als een germanisme te beschouwen. Ons “bestemmen” heeft een geheel andere beteekenis dan hd. “bestimmen”; het laatste wordt bij ons door “bepalen” teruggegeven (Een lapsus van den geleerden schrijver: hij bedoelt: weergegeven); slechts in enkele gevallen beantwoordt het aan ons “bestemmen”. Onbestemd, in den hier vermelden zin, is dus eene onjuiste uitdrukking, die slechts verwarring veroorzaken kan.’
| |
Floodlight
- Een van onze leden weet niet precies wat wij willen aanduiden met dit woord. Het wordt, gelooven wij, gebezigd voor het belichten van een gebouw, een monument, door straallampen, bundellichten (oneigenlijk genoemd ‘zoek’lichten), zoo opgesteld, dat het gebouw ‘baadt’ in een ‘zee’ van licht. De lichtbundels van de voor deze verlichting gebezigde lampen divergeeren, dunkt ons, meer dan die van de zoeklichten, dus ‘spreilicht’ is nog zoo slecht niet gevonden.
Een ander lid heeft floodlight vertaald gezien met slaglicht (vgl. ‘slagschaduw’).
| |
-Klaar
- B. en W. van Amsterdam stellen den Raad voor het plan voor een tunnel onder het IJ goed te keuren en bestedingsklaar te maken. Die verbindings-s hoort er niet bij, dat weten wij nu, en ‘besteding(s)klaar’ is niet bepaald een fraai woord - maar dat nu daargelaten. Bestedingklaar: klaar om aan te besteden, zooals pasklaar: klaar om te passen. Dat spreekt. Maar waarom spreekt Amsterdam dan, als men grond klaar maakt voor bebouwing - door het aanleggen van rioleering, van wegen enz. - steevast van bouwrijp? Laat ons daarvoor in vredesnaam toch ook zeggen bouwklaar!
| |
Koppelteeken
- Een lid pleit voor zuinigheid bij het gebruik van het koppelteeken. In het Engelsch, en vooral in het Amerikaansch, zegt hij, heeft het al lang afgedaan in samengestelde plaatsnamen; men schrijft thans: New York, New Orleans, New Jersey, West Indies.
Onze grondwet spreekt van Nederlandsch-Indië en velen schrijven nog Zuid-Amerika, Noord-Holland. Zouden wij dat overbodige koppelteeken ook niet eens afschaffen?
(Het Bestuur van de provincie, waarvan Haarlem de hoofdstad is, noemt zich Provinciaal Bestuur van Noordholland.)
| |
| |
- In een artikel over windmolens lezen wij dat in het Land der Zes Molens bij Hornaar, waar twee wipmolens jarenlang stil hebben gestaan (hebben stilgestaan), weder-inbedrijfsstelling wordt overwogen. Oefenen windmolens dan een ‘bedrijf’ uit? Of is de bedoeling dat deze wipmolens weer in werking zullen worden gesteld? In hetzelfde artikel lezen wij dat het ‘kleinmengbedrijf’ weer meer kansen zal krijgen. Ja, die ellendige woorden hebben den wind mee, tegenwoordig.
‘Molenaars en houtzagerijen moeten, “waar mogelijk” windkracht gebruiken.’ Wij zijn geen principieele tegenstanders van den korten taalvorm, maar daar, waar het mogelijk is zouden wij de taal toch de volle eer willen geven. Zijn er onder onze leden die wat schraal in hun brandstoffenbons zitten? dan weten wij er misschien wat op te vinden. ‘De vraag doet zich voor of de electrisch gedreven motoren via de centrales altijd voldoende over kolen kunnen beschikken.’
Als die electrisch gedreven motoren - men kan nooit weten! - nu toch eens, via de centrales, de beschikking zouden krijgen over voldoende kolen - kolen die zij, electrisch gedreven als zij zijn, natuurlijk niet zelf noodig hebben - dan zouden wij daar misschien een extra mudje kunnen oppikken. Men houde ze in het oog!
| |
-Ens
- Een van onze leden zendt ons een krantenknipsel, waarin hij de woorden ‘eerstens’ en ‘tweedens’ onderstreept. Bedoelt ons lid dat hij deze woorden afkeurt? Er is natuurlijk niets tegen te zeggen: ten eerste, in (op) de eerste plaats, maar, zoo oordeelde eens een lid van onzen Raad, een enkele keer ‘eerstens’ of ‘tweedens’ is zoo erg niet. Als het ten minste bij eerstens en tweedens blijft!
Er wordt nogal eens aanmerking gemaakt op het woord ‘overigens’. Als wij minstens aanvaarden naast ten minste of op zijn minst, kunnen wij geen bezwaar maken tegen overigens, naast ‘voor het overige’. Wèl tegen overigens in de bet. ‘trouwens’; dat is een germanisme, zegt Stil. Gramm.
| |
Gestalte
- ‘Op zulk een grondslag zal de “nieuwe tijd” ook in Nederland zijn rechtvaardige gestalte kunnen vinden’. Hier is ‘gestalte’ niet het juiste woord. Vroeger konden wij ‘gestalte’ ook wel toepassen op ‘uitingen van den geest: de vorm daarvan’ (Wb. d. Ned. Taal), maar naar de thans gewone opvatting dient het woord alleen ter kenschetsing van iemands lichaamsgedaante, inzonderheid met betrekking tot zijn lengte: zijn rijzige, ranke gestalte. In het gegeven voorbeeld heeft blijkbaar Hd. Gestalt den schrijver parten gespeeld. ‘(festere) Gestalt gewinnen, annehmen’; ‘eine Gestalt geben’. ‘Die Umstände haben sich ungünstig gestaltet.’ Vorm was hier het juiste woord geweest.
| |
Paal en perk
- ‘Paal’ en ‘perk’ zijn dikwijls synoniemen, maar ‘bepalen’ en ‘beperken’ gaan reeds iets uiteen loopen. Bepalen wordt in het dagelijksche taalgebruik gebezigd voor: het aanwijzen van grenzen: ‘kunnen vaste regelen bepalen, welke voorwerpen geheel buiten het bereik der kunst liggen?’ Bij beperken krijgen wij alreeds het begrip van: binnen zekere perken houden of dringen. ‘Gedurig naauwer beperkt, omsingeld, ingesloten...’. Een zaak geringer maken, zonder dat daarbij juist aan een bepaalde grens wordt gedacht: ‘ik zal mijn uitgaven moeten beperken, want mijn ontvangsten worden steeds minder’.
‘Onbepaald’ en ‘onbeperkt’ liggen nog verder uiteen. ‘Onbepaald’ wil, in het tegenwoordig taalgebruik, eenvoudig zeggen, dat er geen grenzen worden aangegeven; onbepaald, vaag (neen, niet ‘onbestemd’, dat is geen woord). Onbeperkt daarentegen: niet beperkt, niet binnen zekere vastgestelde perken of grenzen besloten; onbegrensd, onmetelijk.
Wanneer wij lezen dat een bouwwerk zoo solide zal worden uitgevoerd ‘dat het geacht mag worden een onbepaalden levensduur te hebben’, dan gevoelen wij dat hier het woord onbeperkt ter plaatse zou zijn geweest.
| |
Heeft te...
- Een dagblad heeft aanmerking gemaakt op een uitdrukking, voorkomende in een artikel in ons orgaan: ‘Een schilder heeft op een schutting een opschrift te schilderen’. ‘Heeft te schilderen’; dat is een ongerechtigheid, oordeelt het blad.
Ten onrechte, naar het ons voorkomt; ‘hebben’, vergezeld van een infinitief met ‘te’ is heel gebruikelijk ter aanduiding van een verplichting, een noodzaak. Het wil uitdrukken, dat de handeling, door de infinitief genoemd, moet (behoort te) worden verricht.
De scholier heeft strafwerk te maken. De schilder heeft een schutting te verven. Hij heeft een goeden naam op te houden. De rechter heeft recht te spreken naar bepaalde regels. ‘Den streek vergetende waarnaar gy hebt te stieren.’ (Bilderdijk)
| |
Misoogst
- Wb. d. Ndl. Taal (Dl. IX, 848, van 1913). ‘Misoogst; eerst sedert kort in onze taal in gebruik, en eene nabootsing van hd. miszernte. Mislukte oogst, miswas’. Een misoogst is dus een ‘oogst’, daar gaat niets van af, maar een kleine oogst, van geringen omvang. Hoe ‘misser’ de oogst, hoe geringer de omvang. Is de omvang groot, dan is er geen ‘mis’oogst. In Zweden zullen binnenkort alle soorten brood en gebak onder de distributie moeten vallen, ‘daar de misoogst een veel grooteren omvang heeft aangenomen dan men oorspronkelijk had verwacht’. Dit is onbegrijpelijk!
(‘Ik geloof...., dat gij mij met muggenzifterijen zoekt te vangen. Naar den letter moogt gij gelijk hebben, maar....’ Wb. d. Ndl. Taal, IX, 1195).
| |
| |
| |
Welkarton
- Een bericht uit Helsinki vermeldt dat daar een fabriek wordt gebouwd die per jaar 8000 ton welkarton aan de markt zal brengen. Wat ‘welkarton’ eigenlijk is, weten wij niet; blijkbaar iets nieuws.
Welstaal, zegt Van Dale, is zacht staal, dat zich wellen laat; en wellen is: doen koken, licht opkoken. Versche metworst in de pan laten wellen; ook: gloeiende metalen aaneenhameren, inz. ijzer. Om ijzer en staal aan elkander te wellen, moet men ze snel tot welhitte brengen, de aaneen te wellen plaatsen zooveel doenlijk van de lucht afsluiten door er welpoeder op te strooien en dan krachtig aaneenhameren of samenpersen.
Dit nieuwe karton zal dus, als versche metworst, op een laag pitje dienen te worden opgezet; of anders ‘gloeiend aaneengesmeed’. Begrijpe wie 't kan!
| |
Kogellager
- Het zou al heel zonderling zijn, wanneer wij voor het Eng. ‘ball bearing’ geen goed Nederlandsch woord zouden kunnen vinden, aangenomen dat ‘kogellager’ een germanisme is. Het Ndl. woord voor ‘bearing’ is ‘kussenblok’, doch dit laatste woord kan alleen gebruikt worden met betrekking tot platte vlakken; een schijf of een wiel heeft een ‘bus’ als voering. Reeds een halve eeuw geleden bestonden er scheepsblokken met schijven, waarin bussen met rolletjes. Dus kogelbussen? (M-n)
| |
Vakbekwaam. vakverantwoordelijk
- ‘Het bestuur, overtuigd van de groote belangen, die land en volk hebben bij het bouwen door vakbekwame en vakverantwoordelijke deskundigen,....’
Wat zou er gebeuren als wij bij deze fraai samengestelde woorden het eerste lid eens weglieten? Zouden wij dan op de gedachte gebracht worden dat de bekwaamheid en de verantwoordelijkheid van deze deskundigen zich op een ander gebied zou demonstreeren dan dat van hun vak?
| |
Leerwerk
- wordt evenals breiwerk en haakwerk gebezigd ter aanduiding ook van het vervaardigde werkstuk; een taschje, pantoffels, een omslag voor een boek enz. Er is een winkel in Amsterdam waar men het leer voor zulke werkjes kan koopen, en ook de benoodigdheden voor het bewerken daarvan. Jammer dat die winkel dit werk nu weer met zoo'n gekken naam aanduidt: ‘leerarbeid’. Waarom toch?
| |
Uitzonderlijk
- ‘Wat zegt U van uitzonderlijke’ voor exceptioneele (hier wellicht bedoeld ‘bijzondere’)?
Neen, niet bijzondere, maar ‘uitzonderlijke’, een uitzondering makende, dat wat in het Fransch inderdaad heet: exceptionnel. Waarom wij het Nederlandsche woord bezigden en niet het Fransche? Omdat wij schreven in Onze Taal!
| |
Dan wel
- ‘Men bestelle deze uitgaven in den Boekhandel, welke ze voorhanden heeft, dan wel in korten tijd kan leveren.’ Moet hier, vraagt een lid, niet ‘of ze’ staan. ‘Dan wel’ voor ‘of’ schijnt veel gebruikt te worden; ten minste Charivarius zegt dat deze ‘deftigdoenerij’ tegenwoordig erg in den smaak valt. ‘De puddingvorm moet ingesmeerd worden met boter dan wel olie’ (blijkbaar een oud citaat!).
Men kan ‘dan wel’ i.p.v. ‘of’ gebruiken, om een herhaling van dit laatste woord te voorkomen. Of...., dan wel.... Of het persoonlijk voornaamwoord hier herhaald moet worden? Wij zouden het doen!
| |
Doorkruisen
- ‘Maatregelen doorkruisen’; i.d. bet. v. ‘storen’ niet in dl. III Wb. d. Ndl. Taal (bewerkt door Dr. J.A.N. Knuttel 1916), blijkbaar van jongen datum. De groote Duden heeft: durchkreuzen = stören. Seine Pläne wurden von seinen Feinden durchkreuzt. Haje: Een weinig opgemerkt, maar zeer onaangenaam germanisme. Ned.: voornemens, plannen, maatregelen, tegenwerken, dwarsboomen, verijdelen.
| |
Stijlbloempje
- ‘Voor het behoud van het getroffen oog wordt gevreesd’ (contaminatie; voor zijn leven wordt gevreesd).
(Wat bedoelt ons lid met deze opmerking? ‘Ik vrees voor den zieke’, ‘ik vrees voor zijn leven’; ik vrees dat de zieke er het leven niet zal afbrengen. ‘Ik vrees voor het behoud van het getroffen oog’; ik vrees dat het oog niet behouden zal blijven. Wat is daar voor kwaads aan!)
| |
Meervoudsvorm
- Wat dienen wij te zeggen: distributiebonnen of -bons? Wij zeggen wat wij willen; bons, bonnen; kanons, kanonnen; mortiers, mortieren; bloks, blokken. Het Wb. d. Ndl. taal zegt bonnen en dat is een duidelijke vorm. Als een mijnheer tot zijn aanstaande vrouw zegt: je moet zien dat je me vandaag een paar pond niervet bezorgt; morgen krijg je de bons - dan zou zij kunnen schrikken.
Vraag aan schakers: wat zegt gij, pions of pionnen? En de of het gambiet?
| |
Negen jaar ‘onze taal’
- Zetter, kunt gij niet wat dunnere spaties nemen voor de gespatieerde woorden? - Neen redactie, dat gaat niet; de zetmachine is nu eenmaal gebonden aan haar matrijzen. Toch - zooals U wel zal bemerkt hebben - volgen wij zooveel mogelijk de goede zetwijze; verschillende woorden worden, als dit beter uitkomt, met dunnere spaties uitgevuld.
(En dat is nu een zetter, die negen jaar lang Onze Taal heeft gezet!)
Wat zegt me daar die zetter? ‘Dit is een vakterm, redactie’ - en daarmee ‘heeft’ hij ons. Want ‘vaktermen’ vallen buiten onze beoordeeling!
| |
| |
| |
Fachwerkhaus
- De krant vertelt ons van een oud Duitsch gebouw, dat zij aanduidt als ‘gildehuis’ met - ter verduidelijking? - ‘Fachwerkhaus’ er bij. Men wil ons toch niet wijs maken dat een ‘Fachwerkhaus’ een gildehuis is? Het is gewoon maar een vakwerkhuis, dat is een huis waarvan de gevel uit houten vakwerk bestaat!
| |
Zwakke taal
- Een winkelier in Amsterdam biedt zijn lampen, die ‘afgeschermd’ zijn en door het Rijk zijn goedgekeurd, aan als: Rijksgekeurde afschermlampen; en een candidaat bij zijn middenstandsexamen, hield een verhandeling over: de schuldijzers in een verliezement. (Mijn telefoon is de fek geraakt en nog niet in tak!)
| |
Op de hoogte met
- Contaminatie van: op de hoogte van (zeemansuitdrukking) en: vertrouwd met. Er zijn veel van die uitdrukkingen. Dat kan ik mij indenken (dat kan ik me denken en daar kan ik mij indenken); dat hoort van hem (dat hoort aan hem en dat is van hem); enz.
| |
Synoniem
- ‘Nederlands en Hollands zijn synoniem’; moet dit niet zijn ‘synoniemen’? Kan men zeggen zooals men wil; synoniem is zoowel zelfst. naamw. als bijv. nw. Aandacht en opmerkzaamheid zijn synoniem (zijn zinsverwant); - zijn synoniemen (zijn zinsverwante woorden).
| |
Regelmatig
- ‘Het is nooit onze gewoonte geweest daar regelmatig gewag van te maken.’ Neen, maar het is wel onze gewoonte geweest - en daar hopen wij trouw aan te blijven - voor geregeld ‘regelmatig’ te zeggen.
| |
De man, welke...
- Uit een sportblad: ‘Het was de heer T., welke den beker in bezit kreeg.’
Uit een wetenschappelijk blad: ‘Candidaten, welke dat hebben zien uitvoeren.’
| |
Vergoeden
- ‘De uitgevers zijn bereid een honorarium van f 1.50 per pagina te vergoeden.’ Wie heeft er dan schade geleden, o uitgevers, dat gij over vergoeding spreekt?
| |
Afnemen
- ‘Foto's, afgenomen onder allerlei omstandigheden’. Een germanisme; wij kennen afnemen niet in deze beteekenis.
| |
Onze opbouwdienst
- ‘.... op welke wijze men meent haar te kunnen helpen in den opbouw van deze verzameling.’
|
|