Aanloopen
- Een van onze leden merkt, naar aanleiding van hetgeen de heer Donker met betrekking tot dit woord heeft gezegd, het volgende op:
‘“Onze Taal” van September 1936 bevat op blz. 39 een toelichting tot de wijze, waarop “aanloopen” wordt gebezigd in de zeevaart, besluitende met de zinsnede: “Daar aanloopen ook niet van vreemden oorsprong is, begrijp ik niet welk bezwaar het bedoelde lid van ons Genootschap er tegen heeft”.
Het groote Nederlandsche Woordenboek geeft slechts twee beteekenissen van “aanloopen”, die iets hebben te maken met de zeevaart, t.w.:
“wij liepen op Terschelling aan” en
“wij hebben een Noorsch schip aangeloopen”,
achtereenvolgens in den zin van: “wij voeren den kant uit van T.” en: “wij zijn in botsing gekomen met een N.s.”
De term “wij liepen Terschelling aan” is blijkbaar in het Woordenboek niet aanvaard als onberispelijk Nederlandsch.
Aangezien “anlaufen” het gewone Duitsche woord is voor “aandoen” in de beteekenis, waar het hier om is te doen, ligt de veronderstelling voor de hand dat “aanloopen” in die beteekenis is ontleend aan het Duitsch.
Het denkbeeld, dat men wil vertolken met het woord “aanloophaven”, blijkt meestal voldoende uit “haven” alleen, in het verband van den volzin. Indien het volstrekt noodzakelijk is een nauwkeurige bepaling te geven van het soort haven, dat men bedoelt, kan men zeggen: “haven, die het schip aandoet”’.
Naar aanleiding van bovenstaande uiteenzetting schrijft ons lid, de heer Donker, ons het volgende: ‘“Het lijkt mij wel een wat al te doctrinair standpunt om een levende taal zoo onvoorwaardelijk vast te binden aan een dood boek, dat men alles wat niet in het groote Nederlandsche Woordenboek staat zou moeten verwerpen. Met allen eerbied voor het groote Ned. Woordenboek en zijn samenstellers, ook dit is tenslotte maar menschenwerk en daardoor niet onfeilbaar. Als bewijs hiervoor veroorloof ik mij op te merken, dat ik de uitdrukking “aanloopen” in den zin van “in botsing komen” in mijn ruim 50-jarige praktijk nog nooit tegengekomen ben, terwijl een paar door mij geraadpleegde oud-zeelieden met beslistheid verklaarden, dat men in de zeevaart “aanloopen” nooit gebruikt in de beteekenis van in botsing komen, maar dan altijd spreekt van “aanvaren”.
Op grond hiervan zou ik geneigd zijn te zeggen, dat de samenstellers van het Ned. Woordenboek zich hier waarschijnlijk hebben vergist.
Daarentegen wordt het werkwoord “loopen” in de scheepvaart-taal in zoovele samenstellingen gebruikt (binnenloopen, uitloopen, inloopen, oploopen, vastloopen, enz.) dat ik tegen “aanloopen” in den zin van “aandoen” geen enkel bezwaar heb, evenmin als tegen “aanloop-haven” en ik geloof ook niet, dat de scheepvaart die beide woorden zou willen missen.
Aanloop-havens zijn alle havens, die een stoomvaartlijn tusschen de beide eindpunten pleegt aan te doen en het is nuttig die soort havens door een bijzonder en voor ieder verstaanbaar woord te kunnen onderscheiden.”’