[Nummer 4]
De maatstaf van het woordenboek.
Zooals wij in het vorige nummer hebben doen zien, kan er, bij het beoordeelen van de toelaatbaarheid van een woord, meer dan één maatstaf worden aangelegd gelijk o.a. blijkt uit de beoordeelingen der leden van onzen Raad van Deskundigen. Wij hebben nu aan Dr. A. Beets, een van die leden en tevens leider der redactie van het Woordenboek, eens gevraagd, welke de maatstaf van die redactie is en wij hebben, door zijn vriendelijke bemiddeling, twee antwoorden van ongeveer gelijke strekking ontvangen welke wij hieronder afdrukken. Aangezien het antwoord van Dr. Beets min of meer een verbreeding is van dat van Dr. Heinsius, plaatsen wij het laatstgenoemde het eerst.
Dr. Heinsius dan, geeft de volgende ‘richtlijnen’ aan welke de redactie van het Woordenboek bezigt bij het beoordeelen der toelaatbaarheid van woorden, in het bijzonder ten aanzien van germanismen:
1. Alle woorden of beteekenissen van overigens goed-nederlandsche woorden, waaromtrent zekerheid bestaat, dat zij aan het Duitsch zijn ontleend, moeten als zoodanig worden aangewezen, al ware het alleen maar om het belang er van als taalhistorisch feit.
2. Bij woordgebruik of woordvormingen waartegen uit een nederlandsch oogpunt niets valt in te brengen, maar waarvan het vaststaat (b.v. doordat men met een vertaald geschrift te doen heeft) of vermoed wordt, dat men er navolgingen van het Hd. in moet zien, is aanwijzing van den oorsprong wenschelijk maar niet noodzakelijk; in ieder geval moeten zij niet worden afgekeurd.
3. Sedert lang gangbare duitsche woorden voor begrippen waarvoor het Nederlandsch geen eigen term of althans geen gebruikelijken term heeft (b.v. gestalte, gehalte, loopgraaf), moeten als ingeburgerd beschouwd en zonder afkeuring opgenomen worden.
4. Woorden, meest vaktermen, die in later tijd met de daardoor aangeduide zaak uit het Hd. zijn overgenomen en algemeen bekend en in gebruik zijn (b.v. privaat-docent, stekker bij een electrische leiding) moeten opgenomen worden. Het ligt niet op den weg van het Woordenboek er op te wijzen dat men beter b.v. steker zou kunnen zeggen; dat woord is, in dezen zin, onbekend. Is van andere zijde getracht een Nederl. woord er voor in de plaats te geven, dan kan dit met goedkeuring vermeld worden, althans wanneer dit kans heeft in gebruik te komen (blijkens 't feit dat het hier en daar gebezigd wordt): wij behoeven niet te probeeren een doodgeboren kind tot leven te wekken.
5. Tegen woorden en formaties die volkomen overbodig zijn omdat wij voor 't begrip al een goeden en gebruikelijken term hebben, (b.v. meerdere pro verscheidene, ettelijke, verhoudingen pro toestanden, als in: de verhoudingen in het landbouwbedrijf zijn tegenwoordig zeer slechtGa naar voetnoot1), beteekenen pro zijn, eerstens, tweedens pro ten eerste, ten tweede enz., techniker pro technicus, keelkop pro strottenhoofd) moet ook in het Woordenboek met kracht worden opgetreden. Zij zijn meestal een gevolg van slordigheid en gemakzucht of van gebrekkige kennis van eigen taal; veelal zijn zij door journalisten klakkeloos uit duitsche bladen overgenomen.
En Dr. Beets vult dit op de volgende wijze aan:
Een bepaalden, nauwkeurig gestelden, voor alle leden der redactie geldenden of bindenden regel, naar welken wordt beoordeeld en beslist of een vreemd woord (of een woord van vreemde herkomst) in het Woordenboek zal worden opgenomen en of het dus als een geoorloofd bestanddeel van de Nederlandsche taal (d.w.z. de taal der Nederlanders) zal mogen worden beschouwd, heeft de redactie van het Woordenboek niet.
Haar leden, ieder zelfstandig aan een bepaald onderdeel (een eigen letter) werkende, beslissen, onafhankelijk van elkaar, over de aan elk hunner in hun werk ter behandeling zich voordoende gevallen, doorgaans alleen volgens eigen opvatting en oordeel, doch allen natuurlijk geleid door het gemeenschappelijk beginsel, dat wat, in het een of ander opzicht (door vorm, of wijze van vorming; om de beteekenis;
| |
wegens 't gebruik; als wending enz.) in strijd is met het eigene en eigenaardige van het Nederlandsch, niet - door opneming in het Woordenboek, als een verworven, rechtmatig-gangbaar bestanddeel van onze taal (als 't ware als een aangenomen kind) - behoort te worden bekrachtigd en in haar ingelijfd.
Is een woord of een uitdrukking uit een vreemde taal (of naar een vreemde taal gevormd) - voor het allergrootste deel zijn het woorden en uitdrukkingen uit het Hoogduitsch, welke de redactie beoordeelen moet: laat ons dus maar zeggen: is een germanisme - sedert langer of korter tijd in onze schrijf- of spreektaal of in een vaktaal, meer of minder algemeen in gebruik en gangbaar, en zijn er geen redenen van etymologischen, grammatischen of syntactischen aard die dat woord of die uitdrukking als in strijd met het Nederlandsch, of met het Nederlandsch onbestaanbaar moeten doen kenmerken en aanwijzen, dan neemt de redactie het (of haar) op met de eenvoudige vermelding: Naar het Hoogduitsch, of: Uit het Hoogduitsch, of: Aan het Hoogduitsch ontleend. Zij beschouwt zulk een woord of uitdrukking als een eenvoudige, natuurlijke en - ten opzichte van het behoud van de zuiverheid der Nederlandsche taal -, onschadelijke (ongevaarlijke) ontleening.
Is een ontleend woord of een ontleende uitdrukking onmiskenbaar in strijd met het eigene en eigenaardige van het Nederlandsch, maar meent (oordeelt) de redactie dat woord of die uitdrukking, als alreeds oud of alreeds zeer algemeen, in het Woordenboek te moeten opnemen, of althans er in een Aanmerking bij het zuiver Nederlandsche woord als een gebruikelijke afwijking melding van te moeten maken, dan stempelt zij dat woord of die uitdrukking, met aanwijzing van woord of uitdrukking in de vreemde taal waaruit is ontleend, eenvoudig als een angli-, galli- of germanisme, zonder zich uit te laten over het meer of minder wenschelijke (ten hoogste over het onnoodige) van het gebruik.
Slechts wanneer de redactie, in de literatuur of in vaktalen, gevallen tegenkomt van grove, smakelooze, soms moedwillige, overneming, zonder eenige noodzaak of behoefte, en met verdringing en verwerping van een volkomen hetzelfde uitdrukkenden goed-Nederlandschen term, dan voegt de redactie, indien de vermelding van zulk een geval haar hetzij wenschelijk of onvermijdelijk voorkomt, aan deze vermelding een afkeurende qualificatie toe, als bijvoorbeeld: een grof, een hinderlijk, een kras, een verwerpelijk germanisme (galli-, anglicisme enz.)
Uit het voorafgaande blijkt dat in het Woordenboek de aanduiding van een woord of uitdrukking als: (een) -isme volstrekt niet altijd beteekent: dit woord, deze uitdrukking moet worden vermeden (daargelaten of vermijding niet misschien mogelijk is). -Ismen kunnen niet alleen onontbeerlijk, maar soms zelfs gewenscht zijn. Zij kunnen het uitdrukkingsvermogen der taal (dat wil zeggen, van haar gebruikers) beide aanvullen en verrijken. Slechts van de grove, de slordige, de opzettelijke (gewilde, moedwillige) -ismen geldt dit niet; die dan ook door de redactie met afkeuring aangewezen worden.
Leidend bij het onderkennen en beoordeelen van -ismen was en is, voor de redactie, natuurlijk in de eerste plaats, in 't groot, een gemeenschappelijk, aanstonds beslissend gevoel voor zuiver Nederlandsch bij allen; dan het persoonlijk, strenger of rekkelijker standpunt ten opzichte van (de) -ismen van elk der (vroegere, latere en tegenwoordige) redacteurs. Alles afdoende regels hebben zij zich nooit gesteld en zijn er niet te stellen; de goede smaak is - ook hier - ten slotte de eenige rechter.Ga naar voetnoot1)
Zooals men ziet, is ook de maatstaf van het Woordenboek, gelijk die van de meerderheid van den Raad van Deskundigen, niet zoo streng als die van menigeen onder onze leden. En al zouden wijzelven verder willen gaan, wij mogen niet vergeten dat matiging ook haar practische voordeel meebrengt: Men schrikt de menschen niet zoo gauw van taalzuiverheid af.
En we hebben nog véél ‘zieltjes’ te winnen!
|
-
voetnoot1)
- Natuurlijk niet verhoudingen in den zin van: onderlinge betrekkingen (a:b) wat goed Nederlandsch is. Hd. Verhältnisse heeft beide beteekenissen.
-
voetnoot1)
- Verg. A. Kluyver, Proeve eener critiek op het Woordenboek van Kiliaan. Acad. proefschrift, Leiden 1884. Stellingen, nr. XVIII:
‘Voor het onderkennen van Germanismen en andere verwerpelijke uitdrukkingen zijn geen alles afdoende regels te stellen: de goede smaak is tenslotte de eenige rechter’.
|