zodat hij als steeds verder verschrompelende oeroude man eindeloos moest voortleven naast zijn stralende, eeuwig jeugdige, vrouw. In het Engelse gedicht zegt Tithonus:
Man comes and tills the fields and lies beneath,
And after many a summer dies the swan.
En tegen het einde spreekt de ongelukkige onsterfelijke zuchtend over
those dim fields abouth the homes
Of happy men that have the power to die,
And grassy barrows of the happier dead.
Het ligt voor de hand te denken dat Bloems ‘vege zwaan’ in de context van ‘het enkelvuldig leven’ der landlieden het een en ander met dit beroemde vers van ‘de zeer grote dichter’ die in zijn ogen de Victoriaanse poet laureate was, te maken heeft.
Onbetwistbaar lijkt het mij dat de slotregels van Bloems gedicht een eerbewijs vormen aan de dichter die hij ‘de meest volmaakte’ van de pre-raphaelieten noemde, Dante Gabriel Rossetti. Immers, in het derde sonnet van de cyclus ‘The House of Life’, ‘Lovesight’ geheten, beschrijft deze hoe de wereld hem zou voorkomen als de geliefde er niet meer zou zijn:
How then should sound upon Life's darkening slope
The ground-whirl of the perished leaves of Hope,
The wind of Death's imperishable wing?
Als men bij Bloem leest over ‘de voorjaarswind’ die de nog bladerloze bomen doet beven, en waarin ‘de onsterfelijke dood’ suizelt, boven de woekerende ‘puinen’, valt er meen ik niet te twijfelen aan de relatie. Ik zie in deze regels dan ook een hommage aan de Engelse Italiaan. Maar tegelijkertijd voegt de Nederlandse dichter aan Rossetti's schitterende oxymoron een dimensie toe, als hij de dood binnen het ontbottende leven aanwezig stelt en tegelijkertijd het leven laat ontspruiten aan de dood. Zó pregnant, in zó weinig woorden, is de eeuwige kringloop zelden gevangen.
Men dient daarbij te bedenken dat in elk geval Bloems collega's en vrienden, die even geverseerd waren in de Engelse poëzie als hijzelf - Holst, Van Vriesland, Van Eyck - deze reminiscenties zonder twijfel zullen hebben herkend en geapprecieerd.
Van andere aard is Bloems houding jegens Goethe. Hij zou er, zoals hij zegt, natuurlijk niet aan denken iets te willen afdoen aan diens grootheid, maar, zoals hij in Persoonlijke voorkeur stelt, hij gelooft toch ‘dat de universaliteit van zijn geest daarvan het meest wezenlijke kenmerk is’, al beschouwt hij ‘Selige Sehnsucht’ als ‘een van de grootste gedichten der wereldliteratuur’. Driemaal heeft Bloem naar ik meen in zijn eigen gedichten aan Goethe gerefereerd, en in ten minste twee daarvan houdt zijn vers een soort emulatie in van de grote Duitse voorganger. Het eerste geval lijkt me duidelijk genoeg. Goethe heeft in de West-östlicher Divan een versje opgenomen: