Het Wilhelmus en de Catechismus van Heidelberg
Het woordmateriaal van het Wilhelmus is reeds zodanig onderzocht - men denke aan de studie van Gerard Brom (Amsterdam 1946) en de proefschriften van J.B. Drewes (1946) en Ad den Besten (1983) - dat op dit terrein weinig nieuws meer te ontdekken lijkt. Toch vraag ik alsnog enige aandacht voor r. 94 en r. 118 van dit lied.
Allereerst r. 94:
Die alle dinck regeert/
Brom en Den Besten noemen wel enige bijbelteksten die de achtergrond (kunnen) vormen van deze regel - vooral 1 Cor. 15:27-28 en Hebr. 2:8 -, maar daarin komt ‘al’ of ‘alle dingen’ niet voor in combinatie met ‘regeren’. Drewes geeft één vindplaats, en dan nog in het Duits, namelijk een brief uit 1566 aan Oranje:
‘Got der Herr,... der alle disze dinge regiert’.
Er is echter een mogelijke bron die geen van de genoemde onderzoekers in dit verband ter sprake brengt. Het betreft de Heidelbergse Catechismus, in 1563 voor het eerst verschenen, waarin we in het antwoord op vraag 50 de volgende formulering aantreffen:
‘[...] Christus [...], door welcken de Vader alle dinghen regiert’.
Een vroege en veel gebruikte vertaling van dit oorspronkelijk Duitse belijdenisgeschrift, die van Dathenus (Heidelberg 1563), bevat zelfs de formulering:
‘alle dinck regiert’
(curs. door mij; geciteerd naar: J.N. Bakhuizen van den Brink, De Nederlandse belijdenisgeschriften [...]. Amsterdam 19762, p. 177). Vervolgens r. 118:
Der hoochster Maiesteyt/
De bijbelteksten die Brom en Den Besten als mogeljke achtergrond noemen -onder andere Hebr. 1:3 en 8:1 - bevatten geen van alle de combinatie ‘hoogste’ en ‘Majesteit’. Van een letterlijk bijbelcitaat is dus geen sprake. Drewes komt ter verklaring dan ook terecht bij Calvijns ‘summa maiestas’ als aanduiding van God, en Den Besten volgt hem hierin. Opnieuw levert de Heidelbergse Catechismus ons een vindplaats, namelijk het antwoord op vraag 11. Daarin treffen we de formulering aan:
‘de alderhoochste Maiesteyt Gods’
(nog wel gecombineerd met ‘gherechticheyt’, een frappante overeenkomst met het slot van het Wilhelmus).
Er zijn uiteraard hardere feiten nodig om te mogen spreken van een relatie tussen het Wilhelmus en de Catechismus van Heidelberg. Drewes en Den Besten raadpleegden voor het Wilhelmus de Confession de Foy of Belydenisse des gheloofs van Guido de Brès uit 1562, maar er lijkt toch minstens zoveel reden aanwezig om dat ook te doen met de Heidelbergse Catechismus (met name de zondagen X en XIX over de voorzienigheid Gods en de goddelijke regering).
Een vraag die mij intrigeert, is: welke andere theologische geschriften uit het derde kwart van de 16e eeuw bevatten de hierboven vermelde formuleringen?
J. de Gier