De Nieuwe Taalgids. Jaargang 78
(1985)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handschriften en oude drukken in het bezit van Peeter Oris
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuwen en Vroege Renaissance, via publikaties beschikbaar. Een probleem is echter dat deze publikaties langs systematische weg vaak niet of nauwelijks te vinden zijn. Ze zijn verspreid over een lange reeks van jaren en gaan schuil in monografieën, tijdschriften, seriewerken en gelegenheidspublikaties zoals feest- en afscheidsbundels. Bovendien gaat het meestal om de boekenverzameling van één persoon.
Bij mijn werk aan de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM), het documentatie-apparaat dat werd opgezet door Prof. Dr. W.L. de Vreese (1869-1938) en dat na zijn dood is ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, stuit ik regelmatig op namen van veertiende-, vijftiende-eeuwse en latere bezitters van Middelnederlandse handschriften.Ga naar voetnoot3 Van een niet onaanzienlijk aantal handschriften - merendeels met didactische en devote inhoud, hun aantal is echter moeilijk te schatten - kunnen we dank zij deze eigendomsnotities vaststellen dat ze in bezit geweest zijn van deze of gene particulier. Maar daarmee valt nog niets te zeggen over de omvang en de aard van de verzameling boeken die iemand in huis had.Ga naar voetnoot4 In veel gevallen is de naam van de eigenaar het enige gegeven dat bekend is, naast informatie over de inhoud van het boek waarin die naam voorkomt. Soms zijn we gelukkiger en valt er over de persoon meer te weten te komen of zijn we in staat diens boekenverzameling enigszins te reconstrueren. In de BNM wordt van enkele Middelnederlandse handschriften vermeld dat zij eigendom geweest zijn van Peeter Oris, een Antwerpse burger uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Ook in de correspondentie-De Vreese, die in 1981 door de Leidse Universiteitsbibliotheek werd aangekocht, wordt gehandeld over Oris' boeken, voornamelijk over zijn handschriften.Ga naar voetnoot5 Elders heb ik getracht het boekenbezit van deze zeventiende-eeuwer te reconstrueren, waarbij de contouren van een interessante verzameling zichtbaar werden.Ga naar voetnoot6 In deze bijdrage wil ik proberen wat dieper in te gaan op de onderlinge relatie van enkele handschriften en oude drukken in zijn collectie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Peeter Oris en zijn boekenOver de man is - kort samengevat - het volgende bekend.Ga naar voetnoot7 Zijn geboorte kan op ca. 1582 gesteld worden, maar waar zijn wieg gestaan heeft weten we niet. Omstreeks 1593 kwam hij met zijn ouders naar Antwerpen. Zijn vader, Jan Oris, was handelaar in beeldjes van aardewerk of porselein die met name aan kerken geleverd werden. Misschien heeft zoon Peeter de nering van zijn vader overgenomen; zeker is dat hij in 1617 werd ingeschreven in de liggeren [= de staat van inkomsten] van het Antwerpse St. Lucasgilde als kunsthandelaar, gevestigd aan de [Oude] Beurs (thans Hofstraat). Vanaf 1640 vinden we Oris terug in de archieven als ‘bode op Hulst’. Wat die functie precies inhield, is niet duidelijk. Na 1647 vernemen we niets meer over hem. Zo op het eerste gezicht is Oris' leven niet opmerkelijk geweest. Wat hem bijzonder maakt is dat hij oude boeken verzamelde, handschriften en incunabelen. Hoe groot zijn verzameling was, weten we niet, maar buitengewoon omvangrijk zal zij niet geweest zijn. Voor zover bekend, is zijn collectie niet op een zelfstandige veiling onder de hamer gebracht; berichten over een auctie-catalogus zijn althans niet aangetroffen. Dank zij het feit dat Oris eigenhandig talloze aantekeningen in zijn boeken maakte, die hij in een aantal gevallen met zijn naam ondertekende, kunnen we die exemplaren ook nu nog herkennen als afkomstig uit zijn bezit. De reconstructie van Oris' bibliotheek resulteerde in een lijstje van ten minste dertien boeken. Het gaat om acht handschriften en vijf incunabelen. Elf van deze boeken zijn bewaard gebleven en berusten thans in verscheidene bibliotheken. Onder de handschriften telt men drie middeleeuwse bijbels: een zogenaamde ‘Utrechtse bijbel’, alsmede - samen in één band - de Eerste en de Tweede Middelnederlandse historiebijbel.Ga naar voetnoot8 Men zou zelfs van vier bijbels kunnen spreken, want ook van Jacob van Maerlants Rijmbijbel bezat hij een exemplaar. Nog twee andere werken van Maerlant moeten hier genoemd worden: Der naturen bloeme en de strofische gedichten die als de Drie Martijns bekend staan. In hetzelfde handschrift als de Martijns komt bovendien de Dietse doctrinael voor, een anonieme, uit het Latijn vertaalde zedenleer. Tot het genre van de didactiek behoren ook een handschrift met de Lekenspiegel van Jan van Boendale en een codex met de Middelnederlandse vertaling van Le livre de Sidrac, een catechetisch werk waarin de ‘filosoof’ Sidrac het antwoord geeft op een groot aantal vragen omtrent allerlei geestelijke en wereldlijke zaken; wie de oorspronkelijke auteur van de Sidrac is geweest en van wiens hand de vertaling in het Nederlands is, valt niet te zeggen. Onder de drukken uit Oris' bezit vindt men de Middelnederlandse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertaling van de Historia destructionis TroiaeGa naar voetnoot9 door Guido delle Colonne (Gouda, Gheraert Leeu, 1479) en een exemplaar van Der zielentroost (Haarlem, Jacob Bellaert, 1484); de auteur van dit laatste werk, een catechetische tekst over de tien geboden, is niet bekend. Voorts was Peeter Oris eigenaar van een gedrukte uitgave van de Middelnederlandse Sidrac en ten slotte moet hij nog in het bezit geweest zijn van twee drukken met Maerlants Drie Martijns, een in quarto en de ander in octavo. Vermeldenswaard is verder dat sommige handschriften of drukken bij elkaar ingebonden waren tot convoluten. Al deze verzamelbanden zijn echter in latere eeuwen weer uit elkaar genomen. De belangrijkste gegevens over Oris' boeken zijn bijeengeplaatst in het onderstaande overzicht.
Vermoedelijk is de boekerij van Peeter Oris uitgebreider geweest dan uit het overzichtje blijkt.Ga naar voetnoot10 Misschien is het toeval dat we alleen deze exemplaren nog kennen. Er kunnen boeken zijn waarvan niet (meer) valt te zien dat; ze eigendom van Oris zijn geweest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld omdat daarin de voor hem zo karakteristieke aantekeningen in het gemakkelijk herkenbare handschrift ontbreken (zie afbeelding 2). Men kan zich ook afvragen of wellicht alleen enkele rariora uit zijn verzameling tot ons zijn gekomen. Prozaromans en liedbundels, almanakken, kookboekjes en astrologische werkjes waren zeer populair in de zeventiende eeuw en het zou een normale zaak zijn indien Oris dergelijke boeken in de kast had. Hoewel zijn vader waarschijnlijk van huis uit duitstalig was opgegroeid, was voor Peeter Oris het Nederlands dat in het zeventiende-eeuwse Antwerpen gesproken en geschreven werd, de normale omgangstaal.Ga naar voetnoot11 Alle notities in zijn boeken, alsmede zijn testament, zijn in het zeventiende-eeuwse Nederlands gesteld. Maar ook met het Nederlands der Middeleeuwen moet hij zich enige vertrouwdheid eigen hebben gemaakt, want - misschien op één uitzondering na - al zijn bewaard gebleven boeken bevatten Middelnederlandse teksten. Alleen met betrekking tot de quarto-editie van de Drie Martijns is ooit het vermoeden geuit dat deze de Middelfranse vertaling van Maerlants Martijns als inhoud had.Ga naar voetnoot12 Waarschijnlijk kon Oris ook met het Frans uit de voeten, als kunsthandelaar in de handelsstad Antwerpen zal hem dat zeker van pas zijn gekomen.
Oris verwierf zijn schatten niet alleen omdat het voor hem begerenswaardige oude boeken waren, maar ook om er in te lezen: dat bewijzen de vele gebruikssporen die hij er door de jaren heen zelf in achterliet. Uit de opsomming van zijn boeken - en uit het overzicht daarvan op p. 37 - kan men opmaken dat hij van twee titels zowel een handschrift als een druk rijk was. Het gaat om de Drie Martijns en de Sidrac. Kunnen deze ‘doublures’ ons iets vertellen over hun eigenaar? Waarschijnlijk hebben die teksten hem sterk geboeid. Maar er is meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacob van Maerlants Drie MartijnsEerst de Drie Martijns, de bekendste van Maerlants strofische gedichten. In deze drie samenspraken discussiëren twee mannen, Jacob en Martijn, over achtereenvolgens een tiental maatschappelijke kwesties (de Eerste Martijn), over amoureuze zaken (Dander Martijn) en over het theologische vraagstuk van de goddelijke Drieëenheid (de Derde Martijn of Van der Drievoudichede). In het handschrift met de Drie Martijns dat in het bezit van Peeter Oris is geweest (thans 's-Gravenhage, KB, 73 F 19) heeft hij eigenhandig op fol. 13 verso na het slot van het derde strofische gedicht een ‘concluzie’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegevoegd.Ga naar voetnoot13 Deze toevoeging behelst o.m. de mededeling dat hij eigenaar geweest is van twee drukken met de Martijns, ‘in quarto ende oock in octauo’. De ‘concluzie’ opent echter met een toelichting op de Martijns en hun auteur, Jacob van Maerlant. Th. Mertens heeft in zijn ‘synoptische archiefeditie’ van Den anderen merten de handschriften en drukken met de Martijns uitvoerig beschreven. Hij heeft daarbij kunnen vaststellen dat de toelichting in het Haagse handschrift ontleend is aan de Martijn-uitgave in 8o waarvan verderop in de ‘concluzie’ sprake is.Ga naar voetnoot14 Het is de incunabel die blijkens het colofon werd ‘Gheprendt in die stadt van Hantwerpen. In die camerstraet. naest den gulden eenhoren By mi Henrick die letter snider Anno M.CCCC.Xcvi. den xxviij. dach in augusto.’Ga naar voetnoot15 Voor zover bekend, is dit de enige wiegedruk van de Middelnederlandse Drie Martijns (zie afbeelding 1). Ter vergelijking volgt hier de tekst van het handschrift naast die van de druk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1: Jacob van Maerlant, de Drie Martijns (Antwerpen, Henric die Lettersnider, 1496); exemplaar 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 150 F 40, fol. 1 recto (ware grootte).
Het nawoord van de editie-1496 bevat in regel 8 een corruptie, ironisch genoeg precies daar, waar gezegd wordt dat de materie of de inhoud van de Drie Martijns ‘correct geworden is’. Hier blijkt dat Peeter Oris deze regels niet klakkeloos uit de druk heeft overgeschreven in zijn handschrift. Op grond van het vervolg van de tekst heeft hij de juiste lezing vastgesteld, nl. dat door toedoen van ‘scriuers [= kopiisten] simpel van vermoghe’ fouten in het werk zijn geslopen. In plaats van correct is de tekst incorrect geworden! Oris' verbetering verschilt in wezen niet van de emendatie die eeuwen later door geleerden als Joh. Franck, J. Verdam en P. Leendertz Jr. in hun uitgaven van Jacob van Maerlant's Strophische gedichten is aangebracht.Ga naar voetnoot17 Ook de spelling en soms | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de woordkeus en woordvolgorde van het Middelnederlands zijn door Oris enigszins aangepast aan het Nederlands (Antwerps) uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Anderzijds lijkt het er sterk op dat hij bij de spelling van sommige woorden bewust archaïserend te werk is gegaan: -dt voor -t en -ckk- voor -ck-. Voor zover ik heb kunnen nagaan, heeft Oris deze eigenaardige spelling alleen in het hier geciteerde handschrift toegepast. Begrijpelijk is zijn wijziging van het woord ‘boecxken’ (colofon van de editie-1496) in ‘boeck’ (hs.): het drukje meet slechts 128 × 95 mm., terwijl de Haagse codex 261 mm. hoog is en 186 mm. breed. Ten slotte wijs ik erop dat Oris door de zinsnede ‘ghestelt in printe’ over te nemen, laat blijken dat hij zijn wijsheid aan een druk heeft ontleend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marcus van Vaernewijck, De historie van BelgisVervolgens verwijst Peeter Oris in zijn ‘concluzie’ naar de ‘belghica Historia’, dat is De historie van Belgis door Marcus van Vaernewijck (1518-1569). Deze ontwikkelde en bereisde Vlaming, die o.m. enkele voorname posten heeft bekleed in het bestuur van zijn vaderstad Gent en die in zijn letterkundige werken van een grote belangstelling voor (vaderlandse) geschiedenis blijk geeft, besteedt in Boek III, cap. 36 van zijn historie ook aandacht aan de stad Damme. Terloops brengt hij daarbij de dichter Jacob van Maerlant ter sprake. Die passage heeft Peeter Oris overgenomen in zijn handschrift met de Drie Martijns: Marcus van vaernewijck In zijn boeck ghenaemt belghica Historia/ In zijn derde boeck int xxvj cappittel schrijft aldus van dezen merlant Of Oris zelf in het bezit was van een exemplaar van Van Vaernewijcks kroniek, is niet bekend. Men zou kunnen proberen de editie aan te wijzen waarvan hij zich wellicht bediend heeft. Peeter Oris heeft lange tijd gewoond in het huis op de hoek van de Kammenstraat en de Lombardenvest, dat zijn vader in 1600 had gekocht. In de Kammenstraat waren veel drukkers en boekhandelaren gevestigd en het lijdt geen twijfel dat Oris hun werkplaatsen en winkels niet alleen van buiten maar ook van binnen kende. Zo kocht hij in 1611 een forse bijbelcodex bij Gheleijn Janssens, ‘boeckdrucker ende librarier jnde cammerstrate jnden wakende haen’.Ga naar voetnoot19 Een andere drukker die hij goed gekend moet hebben is Jeronimus Verdussen (ca. 1553-1635), de grondlegger van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het fameuze Antwerpse geslacht van drukkers en boekhandelaren.Ga naar voetnoot20 Het staat vast dat Verdussen doopvader geweest is van een der jongere broeders of zusters van Peeter Oris. Aangezien vader Jan Oris zich vermoedelijk pas in 1593 in Antwerpen vestigde en omdat zijn jongste kind waarschijnlijk in 1599 geboren werd, dateert het kontakt tussen de familie en de drukker kennelijk al uit het laatste decennium van de zestiende eeuw. Is het gewaagd te veronderstellen dat Peeter Oris van jongs af aan regelmatig in het bedrijf van Verdussen over de vloer kwam? Toen in 1619 De historie van Belgis diemen anders noemen mach: den Spieghel der Nederlantscher oudtheyt [...], ‘Ghemaeckt deur Marcvs van Vaernewiick: excellent Poët ende Historiographe Moderne’, van de persen kwam ‘t' Hantwerpen, By Hieronymus Verdussen / inde Camerstraete / inden Rooden Leeu’, is hem dat vast niet ontgaan. De Maerlant-passage bevindt zich op Fol. lxxi van deze editie en luidt als volgt: [...] te Damme [...] daer die constige Vlaemsche Poete Rhetorisien Jacob van Meerlant onder die cloecke begrauen licht / wiens handen beyde euen dapper int schrijuen waren: hy heeft ons onder ander sublile wercken na gelaten een boec / genoemt der natueren blomme / daer in hy veel wonderlycheden der naturen verhaelt.Ga naar voetnoot21 Van Vaernewijcks tekst is hier vrijwel woordelijk overgenomen en met een kleine toevoeging door Oris ingepast in de ‘concluzie’: de trotse inwoner van de Brabantse wereldstad vult aan dat Damme een klein stadje is in Vlaanderen. De verleiding is groot om te veronderstellen dat Peeter Oris uit Verdussens editie heeft geciteerd, maar daarvoor ontbreken de bewijzen. In principe stonden hem namelijk ook de twee oudere drukken van De historie van Belgis ter beschikking die respektievelijk in 1568 en 1574 verschenen waren, beide te Gent.Ga naar voetnoot22 Het moet in het begin van de zeventiende eeuw geen onoverkomelijke problemen hebben opgeleverd om in de Antwerpse boekwinkels een exemplaar van deze oudere drukken van Van Vaernewijcks geschiedenis te bemachtigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boek van SidracBehalve van de Drie Martijns, bezat Peeter Oris ook van de Middelnederlandse Sidrac zowel een handschrift als een druk. De Sidrac bevat, na een inleidend gedeelte, een reeks van meer dan 400 vragen die een legendarische koning, Boctus genaamd (in de Mnl. vertaling ook wel Bottus), liet beantwoorden door de wijsgeer Sidrac, een afstammeling van Japhet (een van de drie zonen van de laatste Joodse oudvader Noach of Noë).Ga naar voetnoot23 Sidrac bezat de gave verleden, heden en toekomst te kennen en was daardoor in staat om op alle vragen van Boctus het antwoord te geven. De koning vraagt Sidrac | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zowat het hemd van het lijf over God en diens schepping. Allerlei gewone en alledaagse zaken worden behandeld, zoals hoe lang en breed de aarde is, waar regen en hagel vandaan komen, hoe vogels door de lucht vliegen en hoe man en vrouw elkaar kunnen beminnen zonder dat er schande van komt. Maar ook de meest wonderlijke en fantastische vragen - althans naar onze moderne opvattingen, wie weet waren zulke kwesties voor middeleeuwers even serieus als ze voor ons curieus zijn - krijgen ruime aandacht: waarom God de mens niet zodanig heeft geschapen dat hij lang leeft, altijd jong, gezond en rijk is en uiteindelijk na zijn dood in de hemel en niet in de hel zal belanden; wat voor taal doofstommen in hun hart spreken; toen God Adam maakte, welke leeftijd gaf hij hem toen; is de ziel licht of zwaar, wit of zwart? De Sidrac is een prozatekst die vermoedelijk teruggaat op een dertiende-eeuws Frans origineel, Le livre de Sidrac, met als ondertitel ‘La fontaine des sciences’. Het werd in verscheidene Westeuropese talen vertaald en verwierf in de Middeleeuwen grote populariteit. Als we kijken naar het aantal handschriften dat van de Middelnederlandse vertaling bewaard bleef en naar het aantal drukken daarvan, dan vond Het boek van Sidrac in de Nederlanden de meeste aftrek gedurende de vijftiende en de eerste helft der zestiende eeuw.Ga naar voetnoot24 Een van de Middelnederlandse handschriften met de Sidrac was in het begin van de zeventiende eeuw eigendom van Peeter Oris, thans hs. Oxford, Bodleian Library, Marshall 28. Het is een eenvoudig, papieren handschrift van 115 beschreven folia, dat tegen het einde van de vijftiende eeuw gemaakt moet zijn. Op tal van plaatsen heeft Oris er zijn sporen in nagelaten.Ga naar voetnoot25 Direct aan het begin, op fol. 1r, bracht hij een korte inhoudsomschrijving van het boek aan, die hij besluit met de mededeling dat het handschrift ‘hoert toe den Lieffhebber der boecken Peeter oris’. Boven de berijmde proloog van de Sidrac noteerde hij ‘Prologhe’ (fol. 1v en 2r). In de bovenmarge van fol. 2v-10r schreef hij steeds het woordje ‘tafel’, om aan te geven dat deze bladen een overzicht geven van alle vragen die in het werk aan de orde komen. Fol. 10r bevat ook nog een door hem toegevoegd gedicht, waarover later meer. Dan begint het eigenlijke werk, fol. 11r-114v. Aanvankelijk vermeldde Oris in het midden van de bovenmarge op zowel het recto als het verso der bladen het opschrift ‘Sijdrack’ (fol. 11r-19r), verderop in het handschrift voegde hij daaraan toe de nummers van de vragen die op de bewuste bladzijde worden aangetroffen (fol. 19v-42r). Na vraag 84 staakte hij zijn opgaven. Behalve deze toevoegingen, die kennelijk moeten dienen om het handschrift wat beter toegankelijk te maken, heeft Oris ook in de tekst zelf ingegrepen. Zo voegt hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het slot van de vragen 114 en 218 een woord toe.Ga naar voetnoot26 In vraag 210 corrigeerde hij waar sprake is van ‘die natuere’ het daarnaar terugverwijzende persoonlijk voornaamwoord ‘Hij’ in ‘Sij’Ga naar voetnoot27 Als de vraag gesteld wordt ‘Dwelke vleesch es best tetene’ (219), noemt Sidrac ‘Dat vlesch vanden osse ende vanden bugel [= buffel]’ zeer gezond en krachtig. Ten onrechte veranderde Oris het woord ‘bugel’, dat hij blijkbaar niet kende, in ‘vogel’.Ga naar voetnoot28 Vanaf vraag 259 heeft hij méér aanvullingen en correcties in zijn handschrift genoteerd. Veelal betreffen die de formulering van de vragen (vraag 259, 286, 297, 319 enz.). Bij wijze van voorbeeld volgt hier vraag 345 waarin ik Oris' nadere verduidelijking heb gecursiveerd: ‘Die coninc vraecht welc es van cleedinge die beste verwe [= kleur] die es [= bestaat]’. Uit deze kleine ingrepen kan men opmaken dat Oris de dialoog tussen Boctus en Sidrac met grote aandacht heeft gelezen. De meest uitvoerige toevoeging van zijn hand bevindt zich na de slotpassage. Op fol. 114v-115r schreef Oris de tekst van vijf vragen met de bijbehorende antwoorden, omdat die naar zijn zeggen niet voorkomen in het handschrift: ‘Hier na volgen noch V vragen die inden ghedruckten sidrack gheuonden worden / meer als hier’. Onder verwijzing naar het nummer ‘inden ghedruckten sidrack’ treft men dan de vijf vragen plus antwoorden aan. J.F.J. van Tol, die in 1936 Het boek van Sidrac in de Nederlanden heeft uitgegeven naar het Oxfordse handschrift, heeft vastgesteld dat in feite slechts één van de vijf kwesties inderdaad ontbreekt, nr. 285: ‘die koninc vraecht / wat stede ist / diemen heet het vagheuier / oft purghatorie’.Ga naar voetnoot29 Twee andere vragen geeft hij weer in een kortere versie (nrs. 28 en 80; de laatste vraag draagt in het handschrift het nr. 94), terwijl hij van de twee overige juist een uitgebreidere versie laat zien (nrs. 411 en 413). Ten slotte leest men op fol. 115r: ‘geschreuen door mij peeter oris tot Antwerpen Inde sleustelstrate [sic]Ga naar voetnoot30 Int Iaer ons heeren m d c xxi den xxvj aprille / zonder geschille al heusch en stille / twas mijnen wille’. Het meest intrigerende element in de eerder geciteerde aanhef is natuurlijk de expliciete mededeling dat Oris zijn handschrift heeft aangevuld naar een druk, de vragen kunnen immers gevonden worden ‘inden ghedruckten sidrack’! Om welke editie gaat het? Nu kom ik terug op het gedicht dat Oris op fol. 10r geschreven heeft en dat ik al terloops genoemd heb (p. 43). Het draagt als opschrift ‘ghebet des auteurs oft schrijuer van dezen boeck / tot godt / ende alle goede menschen’ en telt dertig gepaard rijmende versregels (afbeelding 2). Over de herkomst van deze tekst zegt Oris: ‘Inden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sijdrack ghedruckt te leijden in hollant bij huijghen Ianssoon / int Iaer 1496 staet dit ghedicht meer in’. Wat wil men nog meer, mooier kan het haast niet: plaats en jaar van uitgave, alsmede de naam van de drukker, Hugo Janszoon van Woerden, van wie bekend is dat hij in 1495 en in 1496 een uitgave van de Sidrac het licht heeft doen zien!Ga naar voetnoot31 De enige tekst die sterke overeenkomsten vertoont met het gedicht of gebed dat Peeter Oris voorin zijn handschrift schreef, is de passage die achterin de editie-1496 staat afgedrukt, na de slotwoorden van de Sidrac (afbeelding 3). Behalve overeenkomsten zijn er echter ook heel wat verschillen aan te wijzen. Voor Van Tol blijft dan ook de hamvraag: ‘Waar had Oris deze tekst vandaan? Het is niet de epiloog van de Leidse druk van 1496 [...]’.Ga naar voetnoot32 Voordat ik dieper inga op het probleem dat Van Tol hier stelt, moet nog één handgeschreven toevoeging van Peeter Oris ter sprake komen: zijn korte omschrijving van de inhoud van het Sidrac-handschrift op fol. 1r, voorafgaande aan de al geciteerde eigendomsnotitie (p. 43). Deze omschrijving bevat bestanddelen die men ook aantreft in de incipitformule van de in 1496 gedrukte Sidrac.Ga naar voetnoot33 Ik plaats beide passages naast elkaar (abbreviaturen zijn stilzwijgend opgelost):
Wanneer hij dan ook zelf vermeldt dat hij het gedicht of gebed op fol. 10r van zijn handschrift met de Sydrac heeft overgenomen uit de Syrdrac-editie die in 1496 te Leiden werd gedrukt door Hugo Janszoon van Woerden, waarom zouden we hem dan niet op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2: Sidrac, Oxford, Bodleian Library, ms. Marshall 28, gedeelte van fol. 10 recto, aanvulling van Peeter Oris (ware grootte).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3: Een scone historie van den wisen philosooph Sydrac (Leiden, Hugo Janszoon van Woerden, 1496); exemplaar Parijs, Bibliothèque Mazarine, Inc. 903, gedeelte van fol. 64 recto (ware grootte).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn woord geloven? We moeten ons dan wel realiseren dat Peeter Oris zijn voorbeelden nooit letterlijk overneemt. Zoals gezegd heeft ook Van Tol de twee teksten (hier gereproduceerd als afbeelding 2 en 3) met elkaar vergeleken. Hij is daarbij vrijwel zeker uitgegaan van de twintigste-eeuwse manier van citeren door middel van de letterlijke aanhaling. Dat moet de reden zijn waarom hij bij het zien van de onderlinge verschillen zonder enige aarzeling concludeerde: ‘Het is niet de epiloog van de Leidse druk van 1496’! Laten we de verschillen tussen de twee gedichten eens nader bekijken. In de eerste plaats is er een verschil in presentatie. In de editie-1496 zijn de verzen van de epiloog afgedrukt als proza, het berijmde karakter ervan is vrijwel onzichtbaar. Peeter Oris daarentegen spreekt in zijn korte toelichting die aan de tekst in het handschrift voorafgaat uitdrukkelijk van een ‘ghedicht’. Naar algemeen gebruik begint hij elk vers daarvan op een nieuwe regel. In de tweede plaats de kleine verschillen in spelling en woordkeus, daarover zal niemand zich nog verbazen na kennisneming van de eerder afgedrukte passages over de Drie Martijns en over Jacob van Maerlant. In de derde plaats zijn er wijzigingen die Oris heeft aangebracht omdat hij duidelijk moeite had om het gedicht zoals dat in de incunabel is afgedrukt goed te verstaan. En dat is niet zo vreemd want de gedrukte versie geeft op sommige plaatsen een zeer verwrongen lezing van wat de originele tekst geweest moet zijn. De berijmde epiloog ontbreekt in het handschrift dat Peeter Oris in zijn bezit had, maar is bewaard gebleven in enkele andere handschriften met de Middelnederlandse Sydrac. Ik neem de tekst over van Van Tol, die de epiloog heeft uitgegeven naar hs. Kaliningrad (Königsberg), UB, 903.Ga naar voetnoot34 1[regelnummer]
Ghelooft zi God van hemelrike
In sine glorie ewelike
Dat hi mi so langhe spaerde
Ende minen zin also verclaerde
5[regelnummer]
Dat ic dit werc met minen arbeide
Uten Walsce in Dietsce leide.
Want ict nieuw[er] omme dede
Dan omme gemene zalichede
Al der goonre dieze lezen.
10[regelnummer]
Ic hope God mijn loon sal wezen
Ende ic bidde hem allen met trauwen
Die desen bouc selen scauwen
Dat si Gode bidden vor mi
Dat hi mijns genadich sij
15[regelnummer]
Alst comt te minen laetsten stonden
Dat hi mi dan al mine zonden
Verre van mi wille werpen.
Al in die stat tAntwerpen
Wast dat ic dit translateerde,
20[regelnummer]
Doe men Gods iare noteerde
XIIIC XV ende drie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bidden wi der maget Marien
Die den vrayen Gods zone drouch
Die vriendelijc up hare louch
25[regelnummer]
Doe zoene met haren borsten zogede
Daer hi sinen omoet in togede
Dat hi ons geve sine vrede
Ende sine heiige minne mede
Ende na dit leven hemelrike.
30[regelnummer]
Amen segt gemeenlike.
Amen.
In deze versie is de vertaling van de Sydrac uit het Frans in het Nederlands reeds een feit, waarvoor God geprezen zij. De werkwoordsvormen staan immers in de onvoltooid verleden tijd. Degene die verantwoordelijk is geweest voor het afdrukken van de epiloog in de editie-1496 is gaan knoeien met de tekst. In zijn versie lijkt het begin van deze epiloog meer op een proloog waarin de vertaler, alvorens zijn werk aan te vangen, bidt dat hij zijn vertaalarbeid tot een goed einde mag brengen. In de editie-1496 wordt als het jaar waarin de vertaling van de Sydrac haar beslag heeft gekregen het jaar 1326 genoemd (Oris heeft dit overgenomen). Deze datering wijkt af van die in het geciteerde handschrift te Kaliningrad. Waarschijnlijk heeft de anonieme tekstbezorger van de editie uit 1496 - was het misschien drukker Hugo Janszoon van Woerden zelf? - gebruik gemaakt van een der codices waarin sprake is van ‘Derthien hondert sessentwintich ende drie’.Ga naar voetnoot35 Helaas is in de druk het laatste bestanddeel van die datering (‘ende drie’) weggevallen, met als gevolg dat het rijm met het volgende vers (drie/Marie) ook verloren is gegaan. Even verderop is zelfs een hele versregel verdwenen (vs. 26), zodat opnieuw een rijmpaar werd verminkt. Het zijn juist deze plaatsen waar Oris op zijn beurt afgeweken is van de versie in de editie-1496. Van het begin van de epiloog, of in zijn eigen woorden: het gedicht, heeft hij een goed lopend geheel gemaakt. Hij is echter niet zo ver gegaan dat hij de werkwoordstijden in deze beginregels weer naar de onvoltooid verleden tijd heeft overgebracht, zodat de passage meer in overeenstemming zou zijn met het karakter van een epiloog en minder zou lijken op een proloog. In dit verband verdient ook de plaats waar hij het gedicht neerschreef in zijn Sydrac-handschrift enige aandacht: folium 10 recto. Een voor de hand liggende verklaring voor de keuze van deze plaats is natuurlijk dat daar voldoende schrijfruimte aanwezig was omdat een groot gedeelte van deze bladzijde door de kopiist onbeschreven was gelaten. Aan de andere kant kan worden opgemerkt dat het gedicht nu direct voorafgaat aan het begin van de Sydrac. De epiloog uit de druk functioneert in het handschrift min of meer als proloog (de eigenlijke proloog op de Sydrac bevindt zich nog meer naar voren in de codex, op fol. lv-2r). Ook elders in het gedicht heeft Peeter Oris verzen die naar zijn oordeel in de gedrukte Sydrac niet goed of soepel genoeg liepen, aangepast aan zijn eigen opvattingen inzake logica en poetica. Het kost weinig moeite om vast te stellen dat hij voor de hierboven genoemde gevallen waar in de druk van 1496 rijmbreuk ontstaan is, getracht heeft acceptabele oplossingen te bedenken. Het resultaat is weliswaar niet zo fraai als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de lezingen in de dichter bij het origineel staande Middelnederlandse Sydrac-handschriften, maar toch zijn Oris' verbeteringen niet zonder verdienste. In elk geval heeft hij een aantal onbegrijpelijke verzen weer verstaanbaar gemaakt. Ik keer terug naar wat ik genoemd heb de ‘hamvraag voor Van Tol’: waar had Oris de tekst van het gedicht op fol. l0r vandaan? Voor mij staat vast dat Peeter Oris die, geheel in overeenstemming met wat hij daarover zelf schrijft, ontleend heeft aan de Leidse Sydrac-druk van 1496. Van Tol heeft niet gezien dat de berijmde epiloog daarin enkele zinsneden bevat die duister, zo niet onbegrijpelijk zijn. Oris hield van gedichten met rijmende versregels. Een aantal van de boeken in zijn verzameling bevat berijmde tekstenGa naar voetnoot36 en ook enkele van de door hem eigenhandig geschreven toevoegingen in zijn handschriften zijn op rijm gesteld. Zo leest men voorin twee van zijn ‘bijbels’ een lofdicht op de schrijfkunst,Ga naar voetnoot37 het eerste deel van de ‘concluzie’ in zijn codex met Maerlants Drie Martijns is berijmd (zie p. 39), en ook achterin zijn Sydrac-handschrift, waar hij in een korte aantekening dd. 26 april 1621 zijn naam en adres meedeelt, heeft hij gebruik gemaakt van enkele simpele dichtregels (zie p. 44). Bij het overnemen van de berijmde epiloog van de Sydrac kon hij zich niet beperken tot enkele wijzigingen in spelling en woordkeus: de corrupte plaatsen in het gedicht vroegen om een grondiger bewerking van de tekst. Hij corrigeert zijn bron, zoals hij dat ook gedaan heeft bij de eerder besproken corruptie in de verzen die het nawoord vormen op de Martijns-editie van Henrick die Lettersnider (zie p. 39-41).
Met meer geluk dan wijsheid ben ik er in 1983 achter gekomen dat Peeter Oris een exemplaar van de Leidse Sydrac-uitgave van 1496 in zijn bezit heeft gehad: Parijs, Bibliothèque Mazarine, Inc. 903.Ga naar voetnoot38 Dit exemplaar vertoont in de houtsnede op het titelblad nog steeds Oris' notitie ‘Het tweede boeck’. Hoogstwaarschijnlijk was deze incunabel met ten minste twee andere wiegedrukken uit zijn boekerij samengebonden tot een convoluut. Voorin die verzamelband bevond zich de Middelnederlandse vertaling van de Historia destructionis Troiae, dan volgde de Sydrac, en een exemplaar van Der zielentroost vormde blijkens een aantekening van Oris' hand ‘Het derde boeck’ in de band (de nummers 11-13 in het overzicht op p. 37). Het staat vast dat Van Tol bekend is geweest met het bestaan van het Parijse exemplaar van de Sydrac-druk van 1496 in de Bibliothèque Mazarine. Meer dan eens heeft hij er naar verwezen in zijn publikaties.Ga naar voetnoot39 Maar alles wijst erop dat hij die incunabel nooit zelf in handen heeft gehad. Anders zou zijn oog zeker zijn gevallen op de handgeschreven notitie in de houtsnede waarmee het titelblad van de druk verfraaid is en wellicht had hij daarin de hand van de Antwerpse boekenliefhebber herkend. Van Tol is zeer zeker van zijn zaak wanneer hij de in 1496 te Leiden gedrukte Sydrac-edetie afwijst als de bron voor het gedicht op folium 10r van Oris' Sydrac-handschrift. Misschien was hij tot een andere conclusie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen als hij had geweten dat een exemplaar van de gewraakte uitgave deel heeft uitgemaakt van Oris' eigen boekenverzameling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SlotbeschouwingDe eigenhandig door Peeter Oris geschreven aantekeningen in zijn boeken speelden een belangrijke rol bij het terugvinden van handschriften en oude drukken uit zijn bezit. Deze gebruikssporen laten Oris zien als een kritische lezer en bewijzen dat hij sommige van zijn handschriften aanvulde met behulp van gedrukte boeken. Vermoedelijk verzamelde en las deze Antwerpse koopman uit pure liefhebberij, in ieder geval niet beroepshalve. Voor zover mij bekend is, moet de wijze waarop hij van zijn boeken gebruik maakte voor een gewone burger in de zeventiende eeuw als zeer uitzonderlijk bestempeld worden (voor geleerden of anderen die vanwege hun werk over boeken dienden te beschikken, gelden vanzelfsprekend andere maatstaven). Oris' leesgedrag en zijn opmerkelijke manier van omgaan met boeken vormen een boeiend studie-object. Bestudering van zijn boekenverzameling en van de boekerijen van andere privé-bezitters, is van belang voor de cultuurgeschiedenis en voor de litteratuurgeschiedenis in het bijzonder, bijvoorbeeld in verband met receptie-onderzoek. De belangrijkste verdienste van particuliere verzamelaars, zoals Peeter Oris, is echter vooral dat zij er mede voor gezorgd hebben dat een aantal Middelnederlandse handschriften en incunabelen bewaard is gebleven. Om hun onmisbare rol in de overlevering van de Middelnederlandse letterkunde hebben zij niet alleen recht op onze dank, maar verdienen zij evenzeer door ons aan de vergetelheid onttrokken te worden.
Bibliotheek der Rijksuniversiteit (BNM) Witte Singel 27 Postbus 9501 2300 RA Leiden 10 januari 1984 |
|