| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids. Nr. 3
R.A. Cornets de Groot, Het water en de zon, mediteert over Gorters ‘Mei’. - Paul De Wispelaere's Gedaanteveranderingen van de roman is een uitvoerig resumé van de studie van R.M. Albérès, ‘Métamorphoses du roman’, waarin een ‘boeiende beschrijving [wordt gegeven] van de belangrijkste gedaanteveranderingen die de Westeuropese roman sedert 1920 heeft ondergaan’. - Garmt Stuiveling staat stil Bij het heengaan van Herman Teirlinck.
| |
Raam. Nr. 34
Karel Meeuwesse toont aan in O Awater ik weet waarvan gij peinst dat Nijhoffs Awater een ‘creatieve imitatio’ is van James Joyce's roman ‘Ulysses’ en vraagt zich zelfs af, ‘of we Awater wel op de juiste wijze lezen als ons het gehele complex van toespelingen op de Ulysses ontgaat’. - Luc. Wenseleers keert zich heftig tegen de Awater-interpretaties van Kees Fens: De visioenen van een close reader.
Nr. 35
Geir Farner levert een Analyse van het boek Alfa van Ivo Michiels. - Corn. Verhoeven is met Hermans philosophicus weinig ingenomen en vraagt zich dan ook af in Filosofen op zwavelzuur (rubriek Kroniek) ‘wat de zin is van het boekje dat Willem Frederik Hermans heeft gewijd aan “Wittgenstein in de mode”’.
| |
Tirade. Maart
Du Perron, Gomperts en de structurenwichelaars behelst een aanval van Huug Kaleis op een van de litterair-kritische principes van het tijdschrift ‘Merlyn’, n.l. de autonomie van de werkelijkheid binnen het litteraire kunstwerk.
April
J.P.M. Ten Seldam brengt als ‘verslag van lectuur’ uit: Marcellus Emants en zijn ‘Een nagelaten bekentenis’.
| |
Forum der Letteren. VIII, Nr. 1
W.J.H. Caron stelt de vraag Wat is een lijdend voorwerp?; hij gaat de opvattingen omtrent dat zinsdeel na bij oudere en vroeg-twintigste-eeuwse grammatici, en verkiest ten slotte de term indirect boven lijdend voorwerp. - In een artikel De characteres en Constantijn Huygens toont Jacob Smit aan, dat Huygens in zijn printen wel wat aan de engelse characteres ontleent, maar er een eigen, persoonlijk genre van maakt. - C.F.P. Stutterheim verwerpt een betoog dat Paul M. Postal geleverd heeft tegen ‘Elements of Linguistics’ (2e druk) van André Martinet, en tegen het structuralisme in het algemeen, als Een mislukt beroep op de taalgebruiker. - E.M. Uhlenbeck waardeert In Dresdens Wereld in Woorden (het boek van Dresden dat NTg. LVIII, 419 vlgg. besproken is) hoge kwaliteiten, maar heeft er als taalkundige enige bezwaren tegen.
| |
Streven. XX, Nr. 8
Onder Nieuws in de Nederlandse Literatuur worden door J. Groot in de rubriek Forum o.m. drie ‘Boon-Boeken’ gesignaleerd, te weten Wat een leven, een Kleine Omnibus en een geschriftje Louis Paul Boon, dat foto's, biografie, bibliografie en me- | |
| |
ningen van anderen over Boon bevat, alsook nog wat werk van hemzelf. - In de Boekbespreking wijdt F. Van Tartwijk aandacht aan S. Vestdijk, Het spook en de schaduw; Joh. Heesterbeek meent dat Damesverhalen van Isaac Faro toch niet uitkomt boven het peil van amusementslectuur; voorts bespreekt dezelfde recensent Lukas Schermer, Meleager en Atalante, uitg. C.M. Geerars; David Jacob van Lennep, Verhandeling en Hollandsche Duinzang, uitg. G. Stuiveling; Nicolaas Beets, Kuzer, uitg. Margaretha Schenkeveld; Marcellus Emants, Godenschemering, uitg. M.C. van den Toorn.
| |
Levende Talen. Februari
H.A. Wage betrekt in zijn artikel Een antropologische visie op de literatuur: het werk van Kenneth Burke ook nederlandse literaire werken. - A.G. van Melle verslaat het verhandelde in drie bijeenkomsten, die gewijd waren aan Het stelonderwijs in de hogere klassen. - J.E.v.d. Laan licht een plaats toe in de Beatrijs en twee in Bredero's Klucht van de Koe. - P.J.C. de Boer signaleert enige neologismen en modewoorden in het Taalgebruik van sprekerds en schrijverds. - Boekbeoordelingen o.a.: R.H. Robins, General Linguistics (A. Kraak); C.A. Zaalberg, Uit Hoofts lyriek (L. Strengholt); Luc Wenseleers, Het wonderbaarlijk lichaam / Martinus Nijhoff en de moderne westerse poëzie (W. Blok).
| |
Driemaandelijkse Bladen. XIX. Nr. 1
Een hoog-romantisch exposé van K.D. Schönfeld Wichers over Het naamwoord-geslacht in het Riesns (Rijsens) wordt door K. Heeroma verontschuldigend ingeleid als een produkt van Het taaldenken van de dialectspreker. - T. de Vries ziet in de z.i. fonologische oppositie tussen korte en lange klinkers in het Urks vooralsnog een Stevig systeem. - K. Heeroma behandelt Gronings spalter etymologisch. - Bladvulling van H. Entjes: Tuunen - vlechten.
| |
Onze Taal. XXXLI, Nr. 3
Het nummer bevat o.a. een artikeltje van Mej. L.G. de Graaf over in en op bij straatnamen in Leiden, en een redactioneel stukje over De voorstellen voor de spelling van bastaardwoorden.
Nr. 4.
Een redactioneel artikel wil Regelen door een praktische samenvatting van veranderingen in het Nederlands gedurende de laatste halve eeuw; een tweede bindt de strijd aan tegen een ongewenst Neven (nevenprodukt e.d.). - T.M.F. Steen heeft een ‘toneelstukje in drie bedrijfjes’ gemaakt over U hebt/heeft.
| |
Dietse Warande en Belfort. Maart-April
Albert Westerlinck schrijft een Herman Teirlinck heen. - In de Kroniek is André Demedts bezig met Buysse herlezen, naar aanleiding van Cyriel Buysse Omnibus. - Lode Roose levert als Nieuwe benaderingen van oude werken, De Esopet en Hollands Rijmkroniek. - De Laatste Ronde bevat: Ontmoetingen met Teirlinck van P.C. Buckinx en Bij het verdwijnen van Merlyn van M. Janssens, inhoudende een terugblik op de bijdragen verschenen in het tijdschrift ‘Merlyn’.
Mei
P.G. Buckinx bespreekt in De Laatste Ronde van Clem. Bittremieux, Druilende burgerij, de Jeugdherinneringen van Jan van Nijlen.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XX (1967), Nr. 4
Marc Galle beschrijft in een artikel Over de boetetocht van Cyriel Buysse (naar aanleiding van nieuwe documenten) de verhouding van Buysse tot de Vlaamse Beweging en tot ‘Van Nu en Straks’.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. XXXIII, Nr. 2
P. Minderaa plaatst Een geestige pennestrijd tussen Tesselschade en Huygens, een gedicht van H. waarop T. met een gedicht reageert, in het juiste historisch verband. - Boekbesprekingen o.a.: J. Boets, Moderne teorieën in verband met klankexpressie (L. Gillet); Rederijkersstudiën II uit het Seminarie voor Ned. Literatuurstudie van de R.U. te Gent (W. Gobbers); Jaarboek 1964-1965 van ‘De Fonteine’ (W. Gobbers).
Nr. 3
L. Gillet beschouwt wat hij noemt Het ‘eclectisch humanisme’ van W. Ruyslinck in diens romans en korte verhalen. - H. Baetens geeft Quelques considérations sur le ‘Dictionnaire du dialecte bruxellois’ de M. Louis Quiévreux, met aanvullingen en verbeteringen op een aantal lemma's daarin. - A. Van Visschel, Spellingperikelen, heeft heel wat bezwaren tegen de sedert 1955 geldende spellingregeling. - Boekbesprekingen o.a.: S.F. Witstein, De Verzencommentaar in ‘Het Theatre’ van Jan van der Noot (W. Gobbers); Ada Deprez, Jan Frans Willems / Een bijdrage tot zijn biografie tot 1824 (W. Gobbers); Th. Oegema van der Wal, Herman Teirlinck (L. Gillet); L. Scheer, De poëtische wereld van Paul Snoek (L. Gillet).
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. 1966, Afl. 9-10-11-12
Een antwoord op de prijsvraag Het geestelijk lied in de Zuidelijke Nederlanden in de eerste helft van de XVIIe eeuw wordt door drie ‘commissarissen’ in hoofdzaak gunstig beoordeeld, zodat publikatie ervan in de reeks uitgaven van de Academie mag worden verwacht. - In een verslag over de installatie van drie nieuwe leden, M. Gysseling, A. Mussche en K. Jonckheere, zijn de toespraken afgedrukt waarmee ze zijn ‘begroet’, alsook die waarmee de nieuwbenoemden hun voorgangers, onderscheidenlijk E. Blancquaert, Lode Baekelmans en L. van Puyvelde, hebben herdacht. - Aan Een ‘ruzie in ons straatje’ te Mechelen in 1441 verbindt R. Foncke enige beschouwingen over taal en spelling van het verslag van de schepenbankzitting waarin de delinquent gevonnist werd; het uitvoerigst behandelt F. de in het stuk voorkomende namen. - Een Middelnederlandse ziekte- en jaarprognose uit Aardenburg wordt beschreven, met de latijnse bron vergeleken en astrologisch toegelicht door E. Cramers-Peeters, W. Braekman en M. Gysseling. - St. G. Axters O.P., die Voor een inventarizering van ons institutionele handschriftenbezit al een zeer omvangrijk werk van naspeuren verricht heeft, geeft een uitvoerige uiteenzetting van de problemen waarvoor de handschriftkundige zich geplaatst ziet, met illustrerende voorbeelden uit eigen ervaring.
| |
Leuvense Bijdragen, Bijblad. LV (1966), Afl. 4
De aflevering bevat een groot aantal boekbesprekingen, o.a.: A. Weijnen, Nederlandse dialectkunde, tweede druk (J. Goossens); G. Geerts, Genus en geslacht in de gouden eeuw (J.L. Pauwels); S.F.L. De Vriendt, Sterke werkwoorden en sterke werkwoordsvormen in de 16de eeuw (J.L. Pauwels); M.F. Valkhoff, Studies in Portuguese and Creole,
| |
| |
with special reference to South Africa (J.L. Pauwels); P.C. Paardekooper, Taalgids (J.L. Pauwels); L. Brouwers, Het juiste woord, vierde uitgave (J.L. Pauwels); J. Goossens, Die niederländische Strukturgeographie und die ‘Reeks Nederlandse Dialectatlassen’ (R. Jongen); Robert Lievens, Tghevecht van minnen (A. Keersmaekers); J.J. Mak, Floris ende Blancefloer (N. De Paepe); S.P. Uri, De historie van Partinoples, Grave van Bleys (L. Debaene); A.J.M. van Seggelen, Het liedboek van Liisbet Ghoeyuaers (R. Lievens); G.Th.M. Verhaak, Het geestelijk liedboek uit het Tertiarissenklooster ‘Mariengraff’ te Grave (A. Keersmaekers); G.A. Steffens, Pieter Nieuwland en het evenwicht (A. Keersmaekers). - Verder in de ‘Kroniek’ vrij uitvoerige aankondigingen van A. Weijnen, Structurele factoren in de historische grammatica van het Nederlands, en de lezingen gehouden in de symposia over Zuidhollands en Utrechts van de Dialecten-commissie.
| |
Ons Geestelijk Erf. XLI, Afl. 1
C. De Clercq handelt over Hubertus Gautius, leraar aan het Antwerps Seminarie. - L. Reypens vraagt zich af Is de zalige Elisabeth van Wanse de ‘ver Leyse’ van de ‘lijst der volmaakten’ bij Hadewych? - B. Spaapen vlecht een Erekrans voor Seuse. - L. Moereels verzorgt het Literatuuroverzicht 1966. - In de rubriek Boekbesprekingen beoordeelt J.A. als een ‘bijzonder geslaagd experiment’ Het liedboekje van Marigen Remen, uitgegeven door een werkgroep van utrechtse neerlandici.
| |
Standpunte. Nuwe Reeks, jrg. XX, Nr. 2 (December 1966)
R. Antonissen wijdt waarderende woorden aan de dichtbundel Anderkant besit van Ernst van Heerden. - In een korte bijdrage over Taalgeografie en taallandskappe bezinnen W.J. de Klerk en M.C. van Rensburg zich op de bruikbaarheid van de Afrikaanse Taalatlas. - P.D. van der Walt wijdt een beschouwing aan Die wije eensaamheid in Bart Nel, roman van J. van Melle. - W.F. Jonckheere onderzoekt Van Melle se Nederlandse prosawerk, J.A. de Coning de Herhaling van motiewe in die bybelromans en -dramas van D.F. Malherbe. - F. Ponelis typeert het werk van Lucebert (‘De ruimte van het volledig leven’: Lucebert). - A. van Selms zet zijn reeks bijdragen Uit eie boekebesit voort met Die huwelik van die jaar, waarin enkele bruiloftsgedichten uit de zeventiende eeuw ter sprake komen.
Nr. 3 (Februari 1967)
L.C. Eksteen bespreekt Twee feesbundels, namelijk Tristia sketsboek, gedichten en aantekeningen van N.P. van Wyk Louw, en Smal swaard en blink, Van Wyk Louw aangeboden bij zijn 60e verjaardag in 1966. - Tj. Buning en P.G. du Plessis bespreken de roman Die derde oog van Etienne Leroux.
| |
Tydskrif vir Geesteswetenskappe. VI, Nr. 4 en VII, Nr. 1 (December 1966 en Maart 1967)
Dit dubbele nummer, dat deel uitmaakt van twee jaargangen, maar de scheiding niet vertoont in de paginering, bevat een studie van J.A. Verhage over Die Herkoms van die Verbinding as wat na 'n Komparatief en sy Verbreiding in Afrikaans: hij ziet daarin een voortzetting van hollands a(I)sdat met afrikaanse vervanging van dat door wat. - H.J.J.M. van der Merwe velt onder de titel Afrikaans 'n Basterkind van Hollands-Kreools-Portugese Fornikasie aan die Kaap!? een volstrekt afwijzend vonnis over het betoog van Marius F. Valkhoff omtrent het ontstaan van Afrikaans in diens NTg.
| |
| |
LX, 199 vlg. besproken boek; vooraf gaat een overzicht van vroegere ontstaanstheorieën. - Boekbesprekingen: Smal swaard en blink, huldigingsbundel voor N.P. van Wyk Louw (P.D. van der Walt); Jozef Boets, Moderne teorieën in verband met klank-expressie (Johan Combrink).
| |
Gezellekroniek. Nr. 4 (Januari 1967)
De afdeling ‘Bijdragen’ begint met een In memoriam U. van de Voorde van B.F. van Vlierden, dat voornamelijk betrekking heeft op Urbain van de Voorde en de Gezellestudie. - J. De Cuyper verhaalt over het verblijf van Gezelle te Kortrijk, waarvoor wat Pastoor De Coninck (van de Lieve-Vrouwekerk te Kortrijk) over Guido Gezelle mededeelt in zijn ‘memorieboek’, een belangrijke bron is; de tekst van het over G. handelend gedeelte daarvan besluit het artikel. - B.F. van Vlierden beschrijft Gezelles eerste dichterlijk da capo: de aansluiting van 1877-1881, na de lange inzinking, bij zijn eerste bloei, en de ontwikkeling naar ‘taalpoëzie’ van 1881-1890. - J.J. Westenbroek gaat scherp in tegen de door Fons Sarneel en Wim Zaal veroorzaakte Opwinding over Gezelles ‘Eros’. - Rob. De Coninck gaat Guido Gezelles taalkundige evolutie na van De algemeen Zuidnederlandse periode, d.w.z. de periode waarin zijn taal als ‘algemeen zuidnederlands’ gekarakteriseerd kon worden, tot circa 1855-1858, toen er al een sterk westvlaamse kleur aan was gekomen. - Op de ‘Bijdragen’ volgen de rubrieken Archivalia, Mengelmaren en Bibliografie.
| |
It Beaken. XXIX. Nr. 1 (April 1967)
Dit nummer draagt de titel Hulde oan Gysbert Japicx. Het bevat een verslag over de herdenking van de friese dichter in 1966, het derde eeuwjaar na zijn sterfjaar, met als bijlagen de tekst van toespraken die bij de verschillende manifestaties zijn gehouden; de uitvoerigste is die van J.H. Brouwer, Gysbert Japicx, de minske en de dichter. Daarop volgt een afdeling Ut krante en tydskrift: artikels in het Fries, het Nederlands en het Duits, die in het huldigingsjaar in de dagbladpers en in tijdschriften zijn verschenen.
De aflevering, 80 bladzijden druks, is ook afzonderlijk in de handel.
| |
Neuphilologische Mitteilungen. LXVIII (1967), Nr. 1
Emil Öhmann betoogt in zijn Suffixstudien, II dat Das niederländische Suffix -aris, -arijs niet, zoals J.J. Salverda de Grave meende, uit het Oudfrans afkomstig is, maar dat de oudere opvatting (latijnse herkomst) de voorkeur verdient.
|
|