| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
Het Boek van Nu.
Oktober 1959. Garmt Stuiveling publiceert zijn Gelukwens aan A. Roland Holst. - Hans Andreus geeft enkele bezwaren tegen de dichter-persoonlijkheid van Nijhoff in Bij een keuze uit Nijhoff's gedichten. - Barend de Goede verdedigt in Een boek krijgt zijn auteur terug de subjectiviteit van J. Meijer in zijn studie over Willem Paap, daar volgens schr. de biografie als ‘een ontmoeting tussen twee mensen’ juist zijn bekoring ontleent aan de affecties die uit deze ontmoeting voortvloeien. - Hans Roest schrijft een Bij de honderdste geboortedag van Hélène Swarth.
November. P.H. R(itter) Jr. is in Homerus vertolkt gelukkig met de prozavertaling van de ‘Odyssee’, De terugkeer van Odysseus door jan van Gelder. - Pierre H. Dubois in Bertus Aafjes reist Homerus na waardeert in Aafjes' reisverhaal Goden en Eilanden als ‘bijzondere attractie.... de grote hoeveelheid vertaalde fragmenten uit de Odyssea’. - Scherzo in facsimile getuigt enerzijds van Garmt Stuivelings ingenomenheid met J.M. Jalink, Nieuwe varianten van enkele Leopold-gedichten in handschrift uitgegeven enz., anderzijds meent schr. te moeten waarschuwen tegen de nieuwsgierigheid die een auteur bedreigt van de kant van het ongeschoolde publiek. - Raymond Brulez bespreekt Vlaamse pockets, w.o. werk van Baekelmans, Claes, Zielens en Verriest. - Pierre H. Dubois in Schrijvers bij dood en leven wijst erop dat A. Kossmann in zijn thans gebundelde Gids-opstellen over verscheidene schrijvers vaak zeer subjectief te werk is gegaan. - Garmt Stuiveling benijdt Antwerpen in De voorsprong van Antwerpen de nieuwe behuizing van het Letterkundig Museum.
| |
Roeping.
Oktober 1959. H.S. Ydema bespreekt het werk van Guillaume van der Graft.
November. Over de jongste dichtergeneratie schrijft P. Calis in Napoleon op het Leidse Plein. - Gabriel Smit schrijft in de Kroniek over Vestdijks roman De ziener, een zwak boek, maar met een sterk symbolische geladenheid. - Ben Wolken meent met voorbeelden ontleend aan het werk van J. van Mierlo, G.A. van Es en W.A.P. Smit, aan te kunnen tonen welke nutteloze bedrijvigheid de beoefening der litteratuurhistorie te zien geeft.
| |
Streven. XIII, Afl. 2.
In Roerloos noch negatief bespreekt Th. Govaart twee romans van Jan Walravens, Roerloos aan zee en Negatief.
| |
Maatstaf.
Oktober 1959. Hans Warren publiceert zijn inleiding tot P.C. Boutens, Mijn hart wou nergens tieren onder de titel Te verraden niet en niet te raden. - Annie Salomons schrijft over Frans Mijnssen in haar Herinneringen uit de oude tijd.
November. Over Jacob Israël de Haans reizen naar Rusland om zich op de hoogte te stellen van het gevangeniswezen aldaar, schrijft Wim J. Simons in Mijn lied stikt in mijn hart als 'k aan u denk. - Annie Salomons vervolgt haar Herinneringen uit de oude tijd en wijdt aandacht aan o.a. Hélène Swarth, Kloos, Van Eeden en Van Deyssel.
| |
Nova et Vetera. XXXVII, Nr. 1.
H. Vroom vertaalt enige gedichten van Gezelle in het Latijn. - Br. E. Bornauw Fsc. geeft van Marsmans Holland, een analyse in de rubriek Lessen en Methode.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, LXXVII, Afl. 2.
Een
| |
| |
artikel van F. Kossmann, Huygens en de muziek, is geschreven naar aanleiding van een nieuwe uitgave van Huygens' ‘Pathodia sacra et profana’, en verwerkt ook gegevens uit zijn autobiografie en briefwisseling. - J.A. van Dorsten beschrijft Het terugvinden van een bescheiden Nederlander in Londen: Jacobus Colius Ortelianus (1563-1628), koopman-schrijver, Jacob Cool, de auteur o.a. van een gedicht over de pestepidemie in Londen van 1603; van dat gedicht geeft het artikel een overzicht. - F. de Tollenaere behandelt lexicografisch, historisch en etymologisch Verandzaden, een woord uit de oude landbouw, met de betekenis ‘(gepacht land) uitputten door bebouwing in strijd met het drieslagstelsel’. - K. Heeroma van Mnl. cornecote op als ‘zouthoudende veenbonk’. - K. Fokkema schrijft Over veiling ‘smient’ en de etymologie van fri. feil(j)e ‘dekken (van eenden en ooievaars)’. - Als no. III in zijn reeks Boendale-studies behandelt J.J. Mak Boendale en ‘Pseudo-Petrus’; hij acht invloed van dat apocriefe geschrift, waarvan weliswaar niet de versie bekend is die Boendale moet hebben gebruikt, onmiskenbaar. - Boekbesprekingen: Robbrecht Lievens, Jordanus van Quedlinburg in de Nederlanden, door C.C. de Bruin; G.G. Kloeke, Kamper Spreekwoorden, door C. Kruyskamp; W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noach II, door P. Maximilianus O.F.M. Cap.; A. van Elslander, Pelgrum Pullen, Die Navolginghe Christi, door C.C. de Bruin; N.C.H. Wijngaards, Mechtildis van Lom en Liederen van Mechtildis van Lom, door C.C. de Bruin; J.H.J. Paulissen O.F.M., Het leven en de werken van Fulgentius Bottens O.F.M., door C.C. de Bruin; Frans Erens, Vervlogen jaren, uitg. Harry G.M. Prick, door P.J. Meertens; J. de Vries, Etymologisch Woordenboek, le en 2e druk, door F. de
Tollenaere; G.G. Kloeke, Een oud sjibboleth: de gewestelijke uitspraak van ‘heeft’, door P.J. Meertens; Jan van Bakel, De vaktaal van de Nederlandse klompenmakers, door P.J. Meertens.
| |
Taal en Tongval. XI, Afl. 3 en 4.
Het omslag, en de eerste bijdrage, Dr. P.J. Meertens zestig jaar, van Willem Pée, kondigt de dubbele aflevering aan als een feestbundel voor Dr. Meertens. - E. Blancquaert doet als Opdorpiana V mededelingen over De Woordenschat van het Boogschieten. - In Koning en gevolg leidt W.J.H. Caron uit gegevens bij Chr. van Heule af, dat deze nog konink sprak, en dat ook in koningen de ng nog twee klanken kon aanduiden. - Jo Daan bespreekt bijzinnen van het type Dat ik uit school kwam...., die haar uit Noord-Holland vertrouwd zijn. - In het artikel van F. de Tollenaere betoogt De lexicograaf als dialectoloog en als etymoloog, dat goerees vaai, schouwens vaoi ‘suf, onhandig’ een ontlening is aan het Frans. - H. Draye geeft onder de titel Taalwetenschap en Taalrecht een samenvatting van Leo Weisgerber's boek ‘Sprachenrecht und europäische Einheit’, dat krachtig voor de taalrechten van minderheden opkomt. - W. Foerste behandelt met veel toponymisch en ander woordmateriaal de zeeuwse veldnaam Haaiman etymologisch. - K. Fokkema deelt enige voorlopige biezonderheden mede omtrent De taal van een Bildtboer omstreeks 1600 naar een dagboek. - H.C.M. Ghijsen heeft Zeeuwse woorden en wendingen bij Elisabeth Wolff-Bekker herkend. - R. Haeserijn gaat De verspreiding van een ingweonisme na, nl. de namen op -dei. - K. Heeroma legt onder de titel Tussen land en water etymologische verbanden tussen woorden, waarvan de betekenissen variëren tussen ‘drassig land’, ‘drooggemaakt land’, ‘ondiep water’, ‘ondiep waterreservoir’ en ‘vaartuig’. - A.R. Hol neigt op grond van Taalatlas-kaarten waarop zich een middenmoot afteken van de taalgrens af,
| |
| |
tot een bevestigend antwoord op de vraag Utrecht een ‘filiaal’ van Brabant?. - L. Kaiser pleit in Experimentele dialectwetenschap voor ruimere toepassing van de experimentele fonetiek bij het dialectonderzoek. - J. Leenen stelt Nog: de heftige herfst.... van Bredero aan de orde, en betoogt, door vergelijking met de metrische bouw van andere verzen van Bredero, dat dat versbegin generlei conclusies omtrent de h toelaat. - Jan Lindemans constateert bij De invloed van het Latijn op onze voornamen een scherpe scheidslijn tussen middeleeuws en later gebruik te dezer zake. - L.C. Michels zet in Op de grens van copula en hulpwerkwoord uiteen, dat de schikking van hulpwerkwoord en deelwoord in de bijzin vrij is, maar dat in de schrijfpraktijk vaak verwaarloosd wordt het verschil tussen verbaal en adjectivisch deelwoord. - J.L. Pauwels behandelt de woorden voor Een slag, een pak slaag (geven) in het Aarschots, en op verwant terrein beweegt zich Winand Roukens met Het begrip slaan in de Limburgse dialecten. - Willem Pée en G. Winnen houden Westvlaams maarte en Hagelands maat gescheiden, en herleiden het eerste op Martha, het tweede op maagd. - K. Roelandts draagt een artikel bij over expressieve Voortonige versterking. - C. Tavernier handelt Over negatie en expletief en in het Gents dialect, en overweegt bij het expletieve en franse invloed. - F. van Coetsem schrijft over Het suffix-erse in het Geraardsbergse dialect. - Een korte mededeling van A. Weijnen over de verspreiding van Te bed in Noord-Brabant besluit de feestbundel, die met zijn rijke en gevarieerde inhoud alleszins geslaagd mag heten.
| |
Levende Talen.
Oktober 1959. Van H.P.H. Teesing onder de titel Capriolen van Pegasus een onderhoudend artikel over ‘nonsens-poëzie’ of ‘ongerijmde rijmen’, met nederlandse, engelse en duitse proeven daarvan. - Op grond van uitgebreide en nauwlettende waarnemingen omschrijft R.W. Zandvoort in Hier is de radio-nieuwsdienst zijn bezwaren tegen de voordracht van radio-nieuwslezers. - Elisabeth de Jong-Keesing geeft Naar aanleiding van Vondels ‘Lyckklacht aen het vrouwekoor over het verlies van myn ega Maria de Wolf’ een psychologische beschouwing over Vondels verhouding tot het andere geslacht. - C. Kostelijk schrijft over De uitspraak van ‘Monaco’. - Daniël A. de Graaf vergelijkt in Twee herdenkingen: Swinburne en Kloos de herdachten als voor hun roem te laat gestorvenen. - Emmy Kerkhoff geeft bij haar beschouwingen Über die sprachliche Betrachtung literarischer Texte een uitvoerig schema van wat er zoal aan het ‘Verbalgebrauch’ in een tekst dient waargenomen te worden. - Boekbeoordelingen o.a.: Van Dale, Groot Woordenboek8, afl. 5-8; J.J. Mak, Rhetoricaal Glossarium; M. Hanot, De literaire betrekkingen tussen Albert Verwey en Vlaanderen; het brusselse Nederlands Taalkongres; M. van Haegendoren en H.D. de Vries Reilingh, Noord-Zuidverbinding; deze vijf door C.A. Z(aalberg); Jeremias de Decker, Goede Vrydag, uitg. W.J.C. Buitendijk, door P.v.d. Meulen; Winkler Prins Woordenboek II, door C.B. van Haeringen; G.G. Kloeke, Kamper Spreekwoorden, door F. de Tollenaere; Hein van Aken, Vierde Martijn, uitg. W.E. Hegman, door P.J.H. Vermeeren. - Belangrijk voor neerlandici zijn verder de beoordeling van Kurt Wais, An den Grenzen der Nationalliteraturen door J.C. Brandt Corstius, en die van J. van Dam,
Handbuch der deutschen Sprache I4 en II3 door Joh. Heemstra.
| |
Museum.
Juni 1959. C.C. de Bruin oordeelt gunstig over De middelnederlandse vertalingen van het Stabat Mater, ingeleid en toegelicht door P.
| |
| |
Maximilianus. Hij betreurt evenwel een tekort aan stilistische analyse. - J.J. Mak bespreekt uitvoerig en met veel waardering De Fragmenten van de Tweede Rose, uitgegeven door K. Heeroma en geeft een aantal aanvullende notities. - F.C. Driessen is zeer ingenomen met de uitgave van Albert Verwey, Keuze uit het proza van zijn Hoogleraarstijd (1925-1935), door M. Nijland-Verwey. Hij betreurt dat niet al het verspreide proza van Verwey herdrukt is. - M.C. van den Toorn kondigt kort de eerste afleveringen van de achtste druk van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal aan. - F. de Tollenaere maakt korte metten met Nederlandse Synoniemen van P. Hendriks. - L. Kukenheim wijdt bewonderende woorden aan Het gebruik van Franse woorden door Wolff en Deken, deel II, door mevrouw H.J. Vieu-Kuik.
September 1959. C.F.P. Stutterheim bespreekt de door C.C. de Bruin herziene uitgave van Verwijs' Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst, in drie delen. Dat het vroegere glossarium ontbreekt betreurt hij niet, wél het aanbrengen van een moderne interpunctie. Het eerherstel van de geestelijke poëzie juicht hij toe. - J.B. Drewes is van mening, dat de nederlandse literatuurgeschiedenis een zeer belangrijk werk rijker geworden is met De sinnekens in het Rederijkersdrama van W.M.H. Hummelen. - F. de Tollenaere acht het boek van Jan Grauls Volkstaal en Volksleven in het werk van Pieter Bruegel knap geschreven, maar voor zover het een ‘gevecht met het W.N.T.’ is, vertoont het grote tekortkomingen. - B.H. Erné kondigt E.J. Potgieter's Onder Weg in den Regen, opnieuw uitgegeven door J. Smit, aan, een heruitgave die hij voortreffelijk noemt.
| |
Onze Taal.
Oktober 1959. Onder de titel Met en zonder uitgang knoopt J. V(eering) enige beschouwingen vast aan ‘raadgevend ingenieur’ en ‘controlerend arts’.
November 1959. J. Veering drukt de voordracht in overzicht af die hij op het filologencongres van april 1959 gehouden heeft over Het Zuidnederlandse taaleigen voor het Noordnederlands taalgevoel. - F.C. Dominicus komt terug op Met en zonder uitgang van de vorige aflevering.
| |
Spiegel der Letteren. III, Nr. 2.
K. Deleu, in Wie schreef de middelhoogduits-getinte liederen in het Gruuthuse-handschrift?, handelt over de problematische acrosticha en toont de in dit opzicht weinig kritische werkwijze aan van Nelly Geerts, Die altflämischen Lieder der Hs. Rhetorycke ende Ghebedenbouck van Mher Loys van den Gruythuyse. - O. Dambre maakt Kanttekeningen bij Justus de Harduwijns Alexipharmacum-vertaling (1630). - G. Knuvelder schetst het beeld van Guido Gezelle tot ± 1880. - In margine geeft L. Roose met Het vierregelig coupletje in HS.A, waarin schr. stelling neemt tegen Van Mierlo; N. Wijngaards met Jan Harmensz Krul als schrijver voor de Amsterdamse klopjes, waarin schr. aannemelijk zoekt te maken dat Krul onomstotelijk katholiek zou zijn. - In de Boekbeoordelingen bespreekt J. Deschamps van C.C. de Bruin, Verwijs' Bloemlezing uit de middelnederlandse dichtkunst, deel II, III; W. van Eeghem van L.C. Michels, Filologische opstellen; W. van Eeghem van J.J. Mak, Uyt ionsten versaemt; O. Dambre W.J.C. Buitendijk's uitgave van Jeremias de Decker, Goede Vrydag ofte Het Lijden onses Heeren Jesu Christi; H.T.J. Miedema de uitgave van J.H. Brouwer, Poëzij en proaza fan Eeltsje Halbertsma; M. Rutten van W. Drop, Verbeelding en Historie.
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Vereniging voor Naamkunde te Amsterdam. 1959, Afl. 2-3.
R. van Passen betoogt dat
| |
| |
Het toponiem Blauwe Steen, in de Nederlanden en Duitsland veel voorkomend, naar de plaatselijke gegevens kan worden opgevat als ‘blauw kasteel’, ‘grenssteen’ of ‘plaats voor een gerechtelijke handeling’; voor de Bl. St. in Kontich maakt hij de laatste opvatting waarschijnlijk. - S.J. Fockema Andreae wijst op het belang van De bewerking der Waalse en Franse familienamen in Nederland, waarvoor het materiaal te vinden is in het kaartsysteem van de Waals-Hervormde kerkelijke registers, dat berust op de Bibliothèque Wallonne te Leiden. - M. Gysseling vermoedt relicten van een Genitief op -ōs bij Oudnederlandse waternamen. - H. Buitenhuis geeft een overzicht van de stand der Inventarisatie van het terreinnamenmateriaal aan het Naamkundebureau te Amsterdam: in tien jaar zijn bijna 60000 namen uit Nederland verzameld. - O. Leyts publiceert een derde artikel over De bij- en beroepsnamen van Germaanse oorsprong in de Westvlaamse oorkonden tot 1225. - J.K. de Cock maakt een Aantekening bij de naam Smee(de), waarvoor J. Naarding een verklaring heeft voorgesteld in afl. 1 van de jaargang. - H. Draye kondigt Dr. M. Schönfelds Nagelaten Opstellen aan. - D.P. Blok behandelt de limburgse toponiemen Obbicht, Grevenbicht en Limbricht. - De tweetalig geworden plaatsnaamborden in Friesland hebben S.J. Fockema Andreae aanleiding gegeven tot een artikel over de vorm van Friese plaatsnamen in het verleden. - Kleine bijdragen: Onze Mede-Redacteur Dr. P.J. Meertens zestig (de vlaamse redacteuren); Naamgevingsaspecten (G.J. Uitman); Een Nederduits naamkundig symposion (H. Draye).
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. 1959, Afl. 5-6-7.
Twee toespraken zijn afgedrukt die gehouden zijn op de provinciale Academiedag van 10 mei 1959 te Mechelen: die van R. Foncke over Contacten tussen Mechelen en de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, en de rede waarmee E. Rombauts de Mechelaar Willem Frans Gommaar Verhoeven (1738-1809), die in zijn tijd opkwam voor het goed recht van de moedertaal, heeft herdacht. - Cyriel de Baere laat over Het Algemeen Vlaamsch Idioticon van L.W. Schuermans tijdgenoten getuigen uit brieven en bescheiden in bezit van het Akademiearchief. - In de openbare vergadering van 15 juli 1959 heeft W. van Eeghem Prof. Dr. R. Foncke, die op 1 juli zeventig was geworden, gehuldigd met een toespraak, die met het dankwoord van de gehuldigde is opgenomen, evenals de door D.V. Louw in die vergadering gehouden voordracht over De hedendaagse Afrikaanse letterkunde.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Oktober 1959. Gerard Knuvelder acht in Hoofdwerk en Meesterwerk mevr. Bosboom-Toussaint's Leycestercyclus weliswaar het hoofdwerk van de schrijfster, doch haar Mejonkvrouwe de Mauléon een meesterwerk.
November. S.A. Vosters komt tot de conclusie dat Het Nederlandse beeld van Spanje opgebouwd is uit enige grondfiguren, te herleiden tot een zestal grondtypen: desperado en pícaro, sinjoor en kunstenaar, ridder en gewone man. - Lode Baekelmans geeft Herinneringen aan Herman van Puymbrouck. - In de Boekbesprekingen worden door Alb. W(esterlinck) o.a. in het kort behandeld: Vlaamse pockets, Nog pockets (nederlandse pockets), Eugeen De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele en andere Rederijkers, enige nieuwe uitgaven in de reeks Zwolse drukken en herdrukken (Bilderdijk, De ondergang der eerste waereld, editie J. Bosch; Rotgans, Aeneas en Turnus, editie L. Streng- | |
| |
holt; De fragmenten van de Tweede Rose, editie K. Heeroma), W.J.M.A. Asselbergs, Guido Gezelle's Kerkhofblommen.
| |
De Vlaamse Gids.
November 1959. Anthonie Donker publiceert uit zijn te verschijnen studie Het schip dat gij bouwen zult een fragment getiteld Noach en de geest der dierenbescherming. - W. Prevenier brengt Hulde aan prof. dr. P. Geyl bij zijn emeritaat en wijdt vooral aandacht aan Geyls Studies en Strijdschriften. - Adriaan van der Veen legt nadruk op het angstelement in Bordewijks oeuvre in Ferdinand Bordewijk: Beheersing van de angst. - De poeziemuur doorbreken wordt besproken door Paul de Wispelaere in Karel Jonckheere over poezie. De W. bewondert de originele visie en de soms verrassende vondsten in dit essay over het fenomeen poëzie. - Volgens Jan Walravens bezit W.F. Hermans, De donkere kamer van Damocles, ondanks de bezwaren, toch ‘een sombere grootheid, die aan de schoonste werken van Louis Couperus herinnert.’
December. M. Rutten bespreekt de poëzie van G. Kouwenaar in Het woord en de legende.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XIII (1959)
Afl. 5. In de rubriek Betoog wijdt C.J.E. Dinaux een artikel aan Gijsen en Joachim, bij de 60e verjaring van Marnix Gijsen, waarin hij ook de door het boek uitgelokte reacties in boekvorm betrekt. - In Lyrisch of episch proza spreekt G(erard) W(alschap) zijn voorkeur uit voor het laatste, ‘om zijn onthechting’. ‘In lyrisch proza vind ik een individu, in episch proza een mens’. - René Gysen gaat uitvoerig in op poëzie van Hugues C. Pernath, dichter en dandy. - Chr. D'Haen wijst op Lacunes in de ‘Woordenlijst van de Nederlandse Taal’.
Afl. 9. In de rubriek Betoog recenseert H(ubert) L(ampo) de roman ‘Negatief’ van Jan Walravens. Hij verwijt de auteur o.m. dat de hoofdpersoon van het boek niet meer is dan een cerebraal concept.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXV (1959),
Afl. 5. Een artikel van Philippe Devaux, Logic and Language, handelt, aan de hand van uitingen van merendeels engelse en amerikaanse wijsgeren, over de vraag of de filosofie zich kan bedienen van ‘gewone taal’ dan wel voor haar abstracte denken een eigen taalgebruik nodig heeft. - G. Hougardy-Debaye beschrijft in het kort de denkbeelden in Vlaanderen Over beschaafd Nederlands in de periode 1830-1850; sommigen bepleitten een gezuiverd Vlaams, anderen ook toen al aansluiting bij het Noordnederlands. - In de rubriek ‘Kronieken’ bespreekt Fr. Closset met grote waardering het oeuvre van Cyriel Buysse (1859-1932), met een bibliografie.
Afl. 6. Fr. Closset behandelt Les particularités phonétiques du néerlandais, daarbij steeds de verschillen met het Frans doende uitkomen.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen. XIX,
Nr. 9 (Oktober 1959). F. van Coetsem schrijft over de geschiedenis en de opzet van Het ‘Woordeboek van die Afrikaanse Taal’. - F.L. Ganshof en J.B. Poukens S.J. geven beiden een ontkennend antwoord op de hun door J. G(oossenaerts) voorgelegde vraag De Loire, eens Germaans-Romaanse Taalgrens?
Nr. 9 (November 1959). D.A. Stracke S.J. wil dat ontkennende antwoord niet voetstoots aanvaarden; in Marginalia bij Tours 813 wijst hij op een canon van het te Tours in 813 gehouden concilie, waarin sprake is van de linqua theodisca als volkstaal, en op oudere getuigenissen van Germaans tussen
| |
| |
Seine en Loire. - J. Behets behandelt Uit de Voortijd der Vlaamse Beweging de periode tot 1840, toen er van duitse zijde veel belangstelling was, bij sommigen pangermanistisch gericht, voor het flamingantisme. - P. Maximilianus O.F.M. Cap. geeft in Lekenlatijn vermakelijke of droevige staaltjes van verhaspeld Latijn, voornamelijk uit kranten en periodieken. - J. Leenen wijst in Aesopus of Aisopos? het vergrieksen van in latijnse vorm gevestigde griekse eigenamen met beslistheid af.
| |
Spieghel Historiael
(van de Bond van Gentse Germanisten). Jrg. II, Afl. 1 (December 1959). J. De Smet besluit zijn artikel over Gentse Huisnamen. - A. Deprez wijdt een opstel aan Een recente studie over Willem A. Paap, die van Dr. J. Meijer. - Aimé Pillen geeft Eerste indrukken bij het onderwijs van Nederlands aan Kongolezen. - E. Eylenbosch begint een artikel over wendingen die de Vlaming Een weinig Noordnederlands aandoen. - Boekbesprekingen: B. van den Berg, Foniek van het Nederlands en K. Heeroma, De fragmenten van de Tweede Rose door R. Haeserijn.
| |
Taalonderwijs. III (1959), Afl. 4.
Van G. Aertsens een tweede artikel over Het schoolkind en de cultuurtaal, waarin ter sprake komen ‘keuze en dosering van de woordenschat’ en ‘eenheid in het woordgebruik’.
| |
Nu Nog.
September 1959. W. Pée behandelt in Eenheid in de Uitspraak? vreemde woorden met -gn- gespeld. - Herman Claeys moet constateren dat het met A.B.N. op de Rijksuniversiteit te Gent vooralsnog bedroevend gesteld is, maar kan melding maken van bemoedigende activiteiten. - Van de twee Stemmen over het A.B.N. in West-Vlaanderen, door W. P(ée) beantwoord, klinkt de ene ongunstig, de andere gunstig. - Y. Stoops geeft enige Beschouwingen bij het verschijnen van een nieuwe grammatika, die van Th. Vindevogel. - J. V(erhasselt) bespreekt onjuist en juist gebruik van Tussenkomst - Tussenkomen - Tussenbeide komen. - Verder de gewone rubrieken Brievenbus - Taaladvies en Afwijkingen van het Algemeen Beschaafd.
| |
Standpunte. XII, Nr. 9 (Augustus 1959).
J.J. Degenaar besluit in deze aflevering zijn Aantekeningen oor die eksistensialisme en oor die struktuur van die denke in N.P. van Wyk Louw se poësie. - In de afdeling Kroniek geeft R. Antonissen onder de titel Verskuns '58 een bespreking van enkele verzenbundels, nl. ‘Neerslag’ van Elis. Eybers, ‘Enklaves van die Lig’ van Peter Blum en ‘Krokos’, van een onbekend auteur.
| |
Tydskrif vir Letterkunde. IX, Afl. 3 (September 1959).
W.A. de Klerk pleit in een artikel Kleur in Perspektief voor een verdieping in de Zuidafrikaanse literatuur over het rassenthema. - Anna de Villiers schrijft over Johan Daisne as Romanskrywer. Ze noemt hem o.m. een ‘rasarties wat 'n onpeilbare liefde vir die lydende, gekweste, ontgoëlde mens het’. |
|