| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Handelingen Filologencongres 1958.
De Handelingen van het 25e nederlands filologencongres, gehouden te Leiden in april 1958, zijn bij Wolters, Groningen, in 1959 verschenen. De openingsrede van de voorzitter, Prof. Dr. S. Dresden, Rondom de historische roman, is er volledig in opgenomen; zo ook de slotrede van Prof. Dr. W. den Boer over Mycenologie. Van de voordrachten die in de secties werden gehouden, zijn korte samenvattingen opgenomen, met een kort verslag over de discussie die erop is gevolgd.
| |
Plaatsnamen van sacrale oorsprong.
In een voordracht, onder de titel die hierboven staat, behandelt Prof. Dr. J.A. Huisman plaatsnamen waarbij in oude en nieuwere tijd en in verre en nabijer streken het heilige uitgangspunt is geweest bij de naamgeving. In de westeuropese wereld zijn daarbij verscheidene gevallen te constateren of te vermoeden van kerstening van vroegere heidense namen. De rede, waarin veel en veelsoortig materiaal in kort bestek is verwerkt, is uitgegeven bij Wolters, Groningen, 1959, als no. 1 van de reeks Voordrachten gehouden voor de Gelderse Leergangen te Arnhem (25 bladzijden, waarvan blz. 20-25 noten; prijs f 1.50).
| |
Album Edgard Blancquaert.
Bij het aftreden van Prof. Dr. E. Blancquaert als hoogleraar aan deRijksuniversiteit te Gent is hem een royaal uitgevoerde bundel aangeboden van 448 bladzijden in groot formaat (Michiels; Tongeren, 1958). Daaraan hebben ‘kollega's, vakgenoten en oud-leerlingen’, zoals het titelblad zegt, bijdragen geleverd, samen meer dan vijftig in getal. Een enigermate leesbaar overzicht van de rijke inhoud zou enige bladzijden moeten beslaan, en een minimale samenvatting in de vorm van blote opsomming van auteurs en titels zou, hoewel wegens de afwisseling in die titels niet ongenietbaar, niet meer zijn dan een mechanische kopie van de ‘inhoudstafel’. Bij wijze van middenweg dan vermelden we alleen de artikels die tien of meer bladzijden beslaan, en daarvan nog alleen die naar hun inhoud op het terrein van de neerlandistiek liggen, zonder met die volslagen willekeurige greep ook maar iets te willen uitdrukken van mindere waardering voor de vele bijdragen die niet zijn genoemd.
L(ouise) Kaiser doet verslag van een al lange tijd geleden Onderzoek naar assimilatieverschijnselen op ruim 200 studenten. - J. Leenen schrijft over Liaison in het Frans en het Nederlands; in het Nederlands doet het verschijnsel zich voor bij het woordeind -(e)n, als buigingsuitgang of genusteken en in andere gevallen. - K. Roelandts behandelt Verscherping en geminatie vóor liquida en nasaal, met veel naamkundig materiaal. - W. van Eeghem geeft in zijn Rapsodietje op de ‘l’ en de ‘r’ o.a. staaltjes van r-loze gedichten. - Theodor Frings en Elisabeth Linke volgen Ingwäonische Wellen in de woordgeografie. - W. Gs Hellinga weegt de Kansen voor het Nederlands in Suriname. - H.J.E. Endepols beantwoordt de vraag Welk der beide Luikse handschriften vertegenwoordigt de betrouwbaarste tekst van tspel van St.-Trudo? ten gunste van hs. L 78. - Gilbert de Smet werkt nader uit wat Kluyver in zijn dissertatie al had vastgesteld, dat Junius' Nomenclator een Hollandse bron van Kiliaens Vlaamse woorden is geweest. - W. Mitzka behandelt woordgeografisch de resten van Das Niederländische in West- und Ostpreussen. - Frank Baur geeft
| |
| |
in Gezelle's ‘Loquela’ en de studie van de volkstaal een indruk van het vele dat Gezelle verzameld heeft buiten wat in zijn ‘Loquela’ en de woordenboekuitgave daarvan te vinden is. - De uitvoerigste bijdrage is die van Willem Pée en L. De Man over het verbum Mikken en zijn ekwivalenten in de Nederlandse dialekten bezuiden de Moerdijk. - Dialectologisch is ook het artikel van G.A. van Es over ‘Vot’ en ‘weg’ in de Saksische streektalen. - L.C. Michels heeft onder de titel Ander e.a. een merkwaardige reeks van voorbeelden verzameld, uit alle Nederlandse taalperioden, van ‘onlogisch’ gebruik van ander. -De studie van wijlen J. van Cleemput, Vroegmiddelnederlandse spellingbewegingen, persklaar gemaakt door D. Fagot, volgt enige spelvormen in hun verbreiding naar ruimte en tijd. - Een eigenaardige plaats neemt in de proeve van vernederlandsing der rechtstaal van E. en G. Van Dievoet, Betekenis en Nederlandse versie van de termen nullité - rescision - résolution - résiliation - révocation - dissolution - rupture de contrat in het burgerlijk recht.
Van de bijdragen die de hier gestelde maat overschrijden, mogen niet vergeten worden de twee waarmee de bundel passend opent: een waarderende beschrijving van Edgard Blancquaert's leven en werk door zijn oudste leerling Willem Pée, en een Bibliografie van Prof. Dr. Edgard Blancquaert.
| |
Vondels dramatisch werk van 1648 tot 1660.
W.A.P. Smit had zijn brede en diepgaande studie over de drama's van Vondel naar continuïteit en ontwikkeling, Van Pascha tot Noah, aanvankelijk zo opgezet, dat de stof in twee delen van de ‘Zwolse Reeks van Taal- en Letterkundige Studies’ zou worden behandeld. Het eerste deel is in deze rubriek aangekondigd in de vijftigste jaargang, blz. 54. In de periode die daarna aan de orde kwam, volgens de indeling van Smit lopende van 1648 tot 1660, de periode van Vondels meesterschap, vallen de Lucifer en de Jeptha. Deze twee nu bleken een zo uitvoerige behandeling te vergen, dat de oorspronkelijke opzet niet gehandhaafd kon blijven, en redactie en uitgever van de reeks hebben erin toegestemd dat de periode 1648-1660 een afzonderlijk deel vormt (Tjeenk Willink; Zwolle, 1959; 412 blz.; prijs ingen. f 15.-, geb, f 17.50). Door die gelukkige beslissing heeft Smit de gelegenheid gekregen, aan de twee meesterstukken van Vondel in een boeiende beschouwing alle aandacht te geven die ze verdienen, en in een rustig en helder betoog zijn mening over opbouw en interpretatie uiteen te zetten. De Lucifer en de Jeptha nemen ongeveer drievierde van het tweede deel in beslag, en geen lezer zal daarin iets onevenredigs zien tegenover de andere drama's die in dit deel worden behandeld, de Salomon, de Salmoneus, een eenling onder Vondels stukken, omdat het in de eerste plaats aan zakelijke overwegingen zijn ontstaan dankt, en de naar Sophocles vertaalde Koning Edipus, waaraan het kortste hoofdstuk is gewijd.
De korte tijd die is verlopen tussen de verschijning van het eerste en het tweede deel, wettigt de verwachting dat het hoogst belangrijke werk van Smit over Vondels dramatische oeuvre met het derde deel weldra zal zijn voltooid.
| |
Nederlands taalcongres op de Expo.
Op 7, 8 en 9 juni 1958 is op de brusselse wereldtentoonstelling een ‘Nederlands Taalkongres’ georganiseerd. De daar gehouden zes voordrachten zijn afgedrukt, met foto's van de sprekende sprekers, in een boekje van 103 bladzijden, dat door de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (V.B.O.) in
| |
| |
de handel wordt gebracht. Het is te verkrijgen door overschrijving van fr. 30. - op postrekening no. 129578 van V.B.O., Brussel.
In de voordracht van Dr. M. van Haegendoren over De sociale betekenis van het taalgebruik in België wordt de sociaal zwakke positie van het Nederlands in België scherp getekend. Ongunstiger nog is de schets die Dr, O.V., Spitaels eeft van De Nederlandse taal in Kongo, waar alleen enkele periodieken en verenigingen de vlaamse cultuur levend houden, maar van boven af weinig of niets ten gunste van het Nederlands gebeurt. Bemoedigender klinkt de beschouwing van E.P. Ant. Verleye, o.f.m. cap. over De toekomst van de Nederlandse taal in het Europa van de Zes. Prof. Dr. W. Gs Hellinga heeft de Taalproblemen in de Nederlandse Rijksdelen over zee behandeld: de taalpolitiek ten gunste van het Nederlands in Nieuw-Guinea acht hij kortzichtig; in de erkenning van het Papiamento als officiële taal op de Antillen ziet hij een goede kans voor de toekomst van die eilanden; in Suriname zal het Nederlands de taal kunnen blijven van enige duizenden Creolen. Prof. Dr. W.J. du P. Erlank beschrijft Die ontwikkeling van Afrikaans tot moderne kultuurtaal, waarbij hij de nadruk legt op de industrialisering en de daarmee samengaande versteedsing in de laatste decennia. Prof. Dr. L.C. Michels heeft gesproken over Het alfa en omega van een beschaafde omgangstaal; met erkenning van enige latitudes en gewestelijke nuances stek hij vast een algemene standaard, waarop en waarnaar positieve taalpolitiek zich moet richten; het ‘omega’ van een beschaafde omgangstaal is het spreken in het openbaar, dat zijn eigen eisen stelt van klemtoonverdeling en verzorgde syntaxis.
| |
Nederlandse woorden in het Russisch.
Aan R. van der Meulen hebben wij te danken het boek over De Hollandsche Zee- en Scheepstermen in het Russisch, in 1909 te Amsterdam verschenen. Na een halve eeuw heeft de auteur, neerlandicus-slavist-lexicograaf met bijzondere belangstelling voor nautische termen, en als zodanig bij uitnemendheid ter zake kundig, op het werk van zijn jonge jaren een supplement gegeven onder de titel Nederlandse woorden in het Russisch. Het is, evenals het boek van 1909, verschenen als ‘Verhandeling’ van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (Amsterdam, 1959; 117 blz.). Ter tegemoetkoming aan de lezer die het Russisch niet machtig is, zijn de Russische citaten in Latijns alfabet getranscribeerd en van een Nederlandse vertaling voorzien. In het register evenwel, dat de behandelde Russische woorden geeft met ernaast de Nederlandse waaraan ze zijn ontleend, is het Russische alfabet gebruikt.
C.B.v.H.
| |
Hooft en het Neo-Platonisme.
De jaarlijkse lezingen-bundel van de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage is in 1958 gewijd aan Geestelijke achtergronden bij enkele grote schrijvers (Service, Den Haag 1958). Uit de Nederlandse letterkunde komt daarbij Hooft aan de orde, in een indringende studie van Dr. F. Veenstra: Hooft: enkele aspecten van de levens- en wereldbeschouwing der Renaissance (pag. 82-106). Uitgaande van Hoofts emblema ‘Twee narcissebloemen op een stam’ (Leendertz-Stoett I, 42) doet Veenstra scherp uitkomen, dat de gedachtengang daarvan volkomen bepaald wordt door het Neo-Platonisme, ‘één van de meest werkzame factoren in de Renaissance.... niet alleen op artistiek
| |
| |
gebied.... maar ook op religieus terrein’. Vervolgens geeft hij, vooral aan de hand van Marsilio Ficino's beroemde Commentarium in Convivium Platonis de Amore (geschreven 1468-1469), een in al zijn beknoptheid bijzonder helder en uiterst waardevol overzicht van de Neo-Platonische levens- en wereldbeschouwing der Renaissance, telkens treffend geïllustreerd met citaten uit het dichterlijk oeuvre van Hooft. In deze compacte en rechtstreeks op de Nederlandse literatuur betrokken vorm voorziet deze studie ongetwijfeld in een behoefte; zij zou voortaan eigenlijk op geen enkele literatuurlijst voor het doctoraal-examen of voor de akte M.O.-B Nederlands mogen ontbreken.
| |
Spinoza en de Tachtigers.
Als nr. XVI van de Mededelingen van wege het Spinozahuis is de rede verschenen, die Prof. Dr. R. van Brakell Buys op 17 mei 1958 te Rijnsburg gehouden heeft over De wijsheid van Spinoza en de schoonheid der Tachtigers (E.J. Brill, Leiden 1959; 20 blzz.). Vooral bij Gorter, Van Deyssel en Verwey wordt vrij uitvoerig nagegaan, hoe het Spinozisme hen heeft beïnvloed en door hen is verwerkt.
| |
‘Afrikaanse Lewe en Letterkunde’.
Onder deze titel heeft Prof. Dr. E.F.J. Malherbe, de bekende hoogleraar aan de Universiteit van Stellenbosch, de door hem enige jaren geleden in Nederland gehouden lezingen over Zuidafrikaanse literatuur in uitgewerkte vorm gebundeld (Universiteitsuitgewers en -boekhandelaars, Stellenbosch-Grahamstad 1958; 255 blzz.). Deze oorsprong bepaalt het karakter van het boek, dat een oriënterende inleiding bedoelt te zijn, zowel tot de Zuidafrikaanse letterkunde in het algemeen als tot enkele essentiële aspecten daarvan in het bijzonder, om zodoende tot eigen kennisneming en nadere studie op te wekken. - In twee hoofdstukken wordt allereerst een overzicht van de aard en de ontwikkeling van de Zuidafrikaanse poëzie en het Zuidafrikaanse proza gegeven. Daarna komen een aantal speciale aspecten aan de orde: Die kleurprobleem en die letterkunde (hoofdstuk III); Teenstellinge tussen ou en nuwe werklikheidsbelewing in Suid-Afrika, waarbij het verschil tussen de vroegere en de huidige verwerking van de ‘werklikheid’ besproken wordt ten aanzien van: het eigen verleden, de godsdienst, de natuur, de vrouw, de tegenstelling tussen stad en land (hoofdstuk IV); Oorlog en poësie, ‘voordrag oor die oorlogsverse in Afrikaans (na. 1899-1902) en die versetspoësie in Nederland (1939-1945)’ (hoofdstuk V). Hoofdstuk VI (Die digter as gewete van ons tyd), gewijd aan de poëzie van A. Roland Holst, is bedoeld als tegenhanger voor de behandeling van D.J. Opperman in hoofdstuk VII: Die digter as gewete van 'n volk. Tenslotte leidt hoofdstuk VIII (Twee dramas) de lezer in tot twee van de belangrijkste publikaties van de laatste tijd op dramatisch gebied: Periandros van Korinthe (1954) van D.J. Opperman en Germanicus (1956) van N.P. van Wyk Louw. - Wie de Zuidafrikaanse letterkunde nog niet of nauwelijks kent, zal in Malherbe's boek een stimulerende gids
vinden; wie er reeds mee vertrouwd is, zal ongetwijfeld geboeid worden door de beschouwingen over ‘die kleurprobleem’, het verschil ‘tussen ou en nuwe werklikheidsbelewing’ en de drama's van Opperman en Van Wyk Louw.
| |
Anatomische les en toneel.
In zijn onlangs verschenen meesterlijke studie Rembrandt's Anatomy of
| |
| |
Dr. Nicolaas Tulp (New York University Press 1958) gaat de Utrechtse kunsthistoricus Prof. Dr. W.S. Heckscher onder meer uitvoerig in op de Renaissancistische traditie van de jaarlijks terugkerende anatomische les. Deze was niet enkel een ‘scientific event’, maar evenzeer (en misschien wel in de eerste plaats) een ‘theatrical fête’: plaats vindend in een amfitheatersgewijs opgebouwd Theatrum Anatomicum, en tegen betaling voor het publiek toegankelijk. In dit verband maakt Heckscher de volgende opmerking, die stellig de aandacht van literatuur- en toneelhistorici verdient:
I think it has never been properly realized that... the formal anatomies, such as the one conducted by Dr. Tulp and painted by Rembrandt, represented.... important chapters in the historical development of the stage (pag. 28).... it seems to me, that studies of the history of the stage should include the anatomical theaters (pag. 32).
| |
Twee Contra-reformatorische pamfletten uit 1596.
Als aflevering 3 van Boek LIII der Verhandelingen-in-8o van de ‘Klasse der Letteren en der Morele en Staatkundige Wetenschappen’ der Koninklijke Academie van België publiceerde de Brusselse hoogleraar Roland Mortier: Un pamphlet jésuite ‘rabelaisant’, le ‘Hochepot ou Salmigondi des Folz’ (1596); étude historique et linguistique suivie d'une édition du texte (Paleis der Academiën, Brussel 1959; 132 blzz.; 80 Bfrcs.) Dit zeldzame pamflet is de uitbreidende vertaling van een Vlaamse voorganger uit hetzelfde jaar 1596: Der Mallen Reden-kavel, waarin fel gereageerd wordt op het Hollandse Plakkaat van 4 april 1596 ‘daer by ordre gestelt wordt opt verleenen vande Paspoorten voor de gene commende uyt vyanden Lant en̄ derwaerts gaende. Item tegen de Jesuiten en̄ derselven scholē, enz.’ Op grond van stijl, compositie e.d. is Mortier sterk geneigd laatstgenoemd pamflet, dat tot dusver aan de aandacht der onderzoekers ontsnapt was, toe te schrijven aan de bekende Jezuïet-pamflettist Jan David (1546-1613). De invloed van Rabelais, die daarin valt waar te nemen, is echter nog veel groter in de Franse bewerking, die van 64 tot 108 bladzijden is uitgedijd. Bij zijn onderzoek naar de taal van de Hochepot (hutspot) toont Mortier dit uitvoerig aan, wat hem tot de conclusie voert: ‘On ne pourra plus soutenir, après une lecture attentive du Hochepot, que le prestige et le style de Rabelais n'auraient agi que dans les milieux calvinistes ou parmi les esprits libres. Un jésuite a pu, en dépit des Index et malgré de profondes divergences d'idées, voir en lui un maître, sinon à penser, du moins à écrire’ (pag. 52). Evenals de oorspronkelijke schrijver handhaaft ook de bewerker van de Franse tekst zijn anonymiteit. Mortier acht het
niet uitgesloten, dat ook ditmaal aan pater Jan David gedacht zou moeten worden: ‘la chose n'est pas impossible, mais elle demanderait des preuves plus solides’ (pag. 23). - In de Bijlagen wordt de volledige tekst gegeven, zowel van het Hollandse Plakkaat als van de Reden-kavel en de Hochepot, waardoor de betekenis van deze studie nog in belangrijke mate wordt verhoogd.
| |
Honderd jaar ‘Gedichten van den Schoolmeester’.
In 1859 werden de Gedichten van den Schoolmeester door Van Lennep voor het eerst in boekvorm uitgegeven, en sedertdien zijn de herdrukken en uitgaven vrij geregeld op elkaar blijven volgen. Het was stellig een goede gedachte van de Wereldbibliotheek te Amsterdam het eeuwfeest van deze bundel te markeren door als nr. 124 in haar Wereldboog-serie op te nemen: Keuze uit de gedichten van den Schoolmeester, verzorgd en ingeleid door Dr. F.K.H.
| |
| |
Kossmann, met portret van de dichter en enkele van de illustraties van Anth. de Vries (120 blzz.; prijs f 2.40). Wij zijn dankbaar voor de inleiding van Kossmann en voor het tot dusver onbekende portret van de dichter, dat hij aan zijn uitgave wist toe te voegen. Maar wij betreuren zowel de beperking tot een ‘keuze’ als het weglaten van het overgrote (en meest typerende) deel van de oude illustraties. De geestige pentekeningen dragen zózeer bij tot het effect van de tekst, dat hun ontbreken daaraan ontegenzeglijk afbreuk doet. En wat het feit van een ‘keuze’ betreft, citeren wij met instemming G. Knuvelder in zijn, Handboek (III, 328): ‘Men moet dit werk in zijn geheel zien, niet het minst om de gedichten waarin Van der Linde een beeld gegeven heeft van het Hollandse leven voor en rond 1834’; zelfs een verantwoorde keuze als die van Kossmann stelt daarom teleur. - Overigens zullen beide bezwaren wel op rekening gesteld moeten worden van een financieel-economische noodzaak. En dan is een half ei inderdaad beter dan een lege dop.
| |
Moderne Nederlandse verhalen.
Als Prisma-boek nr. 397 (Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen z.j.; 223 blzz.) verscheen een deeltje Moderne Nederlandse Verhalen, alle stammend uit de periode na 1945. In zijn Inleidend Woord merkt de verzamelaar C.J. Kelk op: ‘Geleidelijk aan begon het korte verhaal in Nederland... zich te ontwikkelen met zulk een vaart, dat men langzamerhand ook van een Nederlandse vertel-traditie zou kunnen gaan spreken.’ De door hem bijeengebrachte bundel mag gelden als een aanwijzing voor zijn gelijk.
| |
Maerlants Leven van S. Clara.
In Deel XCV, 3-4, van de Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis ‘Société d'Emulation’ te Brugge (‘De Tempel’, Brugge 1958) wijdt J. Noterdaeme op pag. 97-114 een studie aan Jacob van Maerlant en het ‘Leven van de H. Clara’. De bekende pastoor van Snellegem zet daarin zijn onderzoek naar het leven van Maerlant voort, op basis van de uitgangspunten zoals deze door hem werden geformuleerd in zijn verrassende en geruchtmakende artikel uit 1951: Jacob van Maerlant klerk van de Heren van Roden te Snellegem. Op grond van vele, merendeels plaatselijke, gegevens komt hij ten aanzien van het verloren gegane Leven van S. Clara tot de conclusie:
De Vita werd dus gedicht tussen 1271 en 1276. De dichter werd door de Minderbroeders van Brugge verzocht het Leven van de H. Clara te schrijven, en de bestelling ervan werd gedaan door ridder Jan II van Gistel, waarschijnlijk ter gelegenheid van het verkiezen van Catharina van Gistel tot abdis van de Rijke Claren te Brugge (pag. 112)
W.A.P.S.
|
|