De Nieuwe Taalgids. Jaargang 4
(1910)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Kroniek en kritiek.Een eenheidsprogramma voor het Nederlands op de Meisjes-H.B.S.Het ‘Weekblad voor Gymn. en M.O.’ bracht een zeer kort verslag van een vergadering, waar Mej. Dr. J. Snellen een inleiding hield over ‘een eenheidsprogramma voor het Nederlands.’ De slotsom was deze: Klasse I. Ontleding van de enkelvoudige zin; in verband daarmee van de samengestelde zin vooral het onderschikkend zinsverband in hoofdzaken. Onderscheiding der rededelen. Taal- en stijloefeningen. Mondeling en schriftelik vertellen. Opzegging van gedichten. Lezen. In hoofdtrekken vertoont dit programma een sprekende overeenkomst met dergelijke produkten van twintig jaar geleden. De ontleding-sport blijft in volle werking. De afzonderlike ‘stijloefeningen’ naast het ‘schriftelik vertellen’ ruiken naar de bekende stijlboekjes. Het ‘opstel’ schijnt heel iets anders te zijn dan ‘schriftelik vertellen’; die metamorfose heeft plaats van de 2de naar de 3de klasse. Afzonderlike behandeling van synoniemen gaat aan het vertalen, als stijloefening, vooraf. Wij meenden, dat de meisjes-H.B.S., die niet voor examens behoeft te drillen, eer dan elke andere onderwijsinrichting met de sleur in ons taalonderwijs zou kunnen breken. Daarom is dit ‘program’ een dubbele teleurstelling. Het is alsof er in de laatste twintig jaar in ons taalonderwijs niets gebeurd is! Bij de ‘levendige gedachtenwisseling’ zal, hopen we, een frisser geluid gehoord zijn, maar uit het meerderheidsbesluit blijkt hoe noodzakelik het is dat | |
[pagina 315]
| |
de leraressen bij het M.O. door nadenken, voortgezette studie en proefnemingen in de praktijk, wat verder leren zien dan de opleiding hen bracht. C.d.V. | |
De baan gebroken.In de vorige aflevering plaatsten we, onder het hoofd ‘Bedroevend Konservatisme’, in deze rubriek een afkeurend woord over het voorleggen van ‘kakografieën’ aan kandidaten voor de examens voor onderwijzer. Dit woord was niet misplaatst. Wij voorzagen, dat de opleiding van de kandidaten in die richting haar heil zou zoeken. En dit zou, meenden we, een vruchtbaar taalonderwijs hoe langer hoe meer onmogelik maken, en alle aandacht vragen we voor ‘opgeworpen’ moeielikheden in de spelling-dressuur. De gevolgen zijn dan ook niet uitgebleven. Kort daarna verscheen onder den titel: 36 Foutieve Opstellen, ter verbetering en aanvulling voor hen, die examen willen afleggen voor onderwijzer (es), van de hand van de hr. C. Groustra, onderwijzer a/d Rijksnormaallessen te Sliedrecht, een verzameling van degelijke kakografieënGa naar voetnoot1). Het Voorbericht motiveert de proefneming. ‘Wie nooit een cacographie heeft verbeterd, zal er licht fouten in laten, die hij zelf in opstel of dicté niet maken zou. Dit is met candidaten te Rotterdam voorgekomen... Eenige oefening is dus noodig’. In het door ons gecursiveerde ligt een vonnis. Men vernedert op de examens de foutenjacht tot een bedenkelike sport. De hr. Groustra voelt het. Doch het belang van zijn leerlingen riep hem aan de arbeid. We kunnen begrijpen, met welk een tegenzin hij zich moest lenen tot een geknoei als dit: Heeft zij niet verviel Nard in patosGa naar voetnoot2) vandaar over 't groote Meer gestaard eew in eew uit. Heeft zij dat Meer niet op zich doen toekoomen tot vlak bij haar erf. Heeft zij 't niet zien droogmalen ten slotten en zich noch verheugt in de goude akkers op den plaats dier woeligge golven. En heeft zij niet het regt dat vreedigge gezigt na haar wederoprigting te bleiven genieten als een blijden hoop voor ons alle...... Waarlik, het is beschamend! Maar waarom bedacht hij niet bijtijds een pseudoniem? J.K. |
|