| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Julie - Augustus.)
De Gids. Julie.
Naar aanleiding van Paul Fredericq's driedelig werk over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, geeft G. Kalff (Over Vlaamsche Volkskracht) een beknopt histories overzicht, en daarna een beschouwing over de bezwaren waarmee de Vlaamse strijders te kampen hebben en over de betekenis van hun strijd, ook voor het Noorden.
Augustus. J.J. Salverda de Grave publiceert zijn kongresvoordracht over Frans spreken en Frans schrijven. Zowel het spreken als het schrijven van een vreemde taal is voor hem een antinomie. Het spreken op zich zelf is ‘absoluut waardeloos voor de wetenschap’, maar: ‘een vreemde taal kan men eigenlik slechts ten halve kennen als men haar niet leert spreken’. Evenzo kan ‘het schrijven van een vreemde taal slechts middel, nooit doel zijn’. Deze theses en antitheses worden leerzaam en boeiend toegelicht. Daarbij wordt uitvoerig het verschil tussen de gemiddelde Nederlandse en Franse stijl nagegaan. Het oordeel van Franse critici over een Frans opstel van een Nederlander geeft de aanknopingspunten. De geschiedenis van de Franse stijl, in vogelvlucht geschetst, blijkt een beeld te zijn van de Franse geest. - Onder het opschrift Moderne kritiek bespreekt Frans Erens waarderend de bundels Krachten der Toekomst van Carel Scharten.
| |
De Beweging. Julie.
M. Uijldert bespreekt Twee drama's van P.H. van Moerkerken Jr.
Augustus. J. Koopmans begint een studie over De Tendens in de ‘Willem Leevend’ van Wolff en Deken. De schr. ziet in dit boek één codex van levenswijsheid, welke het nooit te verzaken opschrift draagt: ‘Wat valt er te doen, om goed te leven en wel te sterven?’ De ‘vele uitmuntende vrouwen’ aan wie ‘hier het woord gegeven is’, worden één voor één gekarakteriseerd. - Albert Verwey besluit, in de rubriek Boeken, Menschen en Stroomingen het artikel Potgieter en Hilda Wijk. Hilda, ‘in haar eigen land de bewonderde
| |
| |
schoone’, blijkt tegenover Potgieter geweest te zijn ‘de vertegenwoordigster van Zweden en Zweedsche dichters’. - J. Prinsen J.Lz. behandelt afbrekend de studie van P.M. Westra Over Multatuli als auteur, in het bijzonder als navolger van Alphonse Karr. -Albert Verwey bespreekt de Vergeten Liedjes van P.C. Boutens.
| |
Groot-Nederland. Julie.
Marcellus Emants houdt in een artikel Een Nationaal Belang en het Adres der Zeventig Letterkundigen in zake de Vereenvoudiging van onze Schrijftaal een pleidooi voor de Vereenvoudigde, voornamelik door het voortwoekerende misverstand te bestrijden, dat o.a. uit het Adres en uit een artikeltje van Dr. Van Moerkerken opnieuw bleek. - Herman Teirlinck spreekt met grote waardering over de Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd, door Th. Coopman en Jan Broekaert, en vindt daarin aanleiding om de betekenis van de Vlaamse beweging te schetsen, die door het jongere geslacht zoveel doeltreffender geleid wordt dan vroeger door romantiese oudere Vlamingen. - Jan Walch bespreekt verzen van Adama van Scheltema, Hélène Lapidoth-Swarth, Jac. E. van der Waals, Jozef Cohen en Edw. B. Koster.
Augustus. In de rubriek Literatuur behandelt Jan Walch de Krachten der Toekomst van C. Scharten.
| |
De Nieuwe Gids. Julie.
W.H.W. de Kock geeft een ‘nabetrachting’ over Multatuli's afschuw van logen en onrecht, de man van Lebak en de strijdkreet van den Max Havelaar. Hij ‘wil trachten te bewijzen, dat de Havelaar uit het boek van Multatuli en uit de huldiging niet behoort aan de geschiedenis, maar tot de legende.’ In 't biezonder trekt hij te velde tegen Van Deventer die ‘buitengewoon vergoelijkend over Multatuli spreekt.’ De verheerliking van Multatuli's ontslagname te Lebak stelt hij gelijk met ‘het uitgalmen van frasen.’ Een reeks van daden bewijzen dat Multatuli's ‘afschuw van logen’ onecht was. Het pleidooi van Max Havelaar is vol logen. De overprikkeldheid van de zenuwlijder alleen is in staat om de wording van zo'n boek begrijpelik te maken. - J.B. Schepers schrijft een uitvoerig artikel over Pieter Jelles, de Friese dichter, toegelicht met staaltjes uit de Friese verzen, in oorspronkelike of vertaalde vorm. - De Literaire Kroniek handelt over Het Leven van Mr. Jacob van Lennep. Kloos vindt dit boek ‘een waardig monument voor de nagedachtenis’ van de schrijver die zoveel ‘prijzenswaardigs en prettigs gedaan en voortgebracht heeft’, en die hij met De Genestet vergelijkt. Z.i. staat Van Lennep's verswerk hoger dan dat van
| |
| |
De Genestet: ‘het nu komende geslacht moest er weer eens een vriendelijk kijkje gaan nemen.’ - A. Aletrino beoordeelt een reeks grotendeels weinig belangrijke boeken.
Augustus. W. Kloos prijst in zijn Literaire Kroniek de Tropenstudies van Hora Adema.
| |
Van onzen tijd. Nummer IX.
De Aanteekeningen bij Volksliederen van L.J.M. Feber, behandelen de vraag in hoever het Nederlandse volkslied herleefd is in de kunst van Réné de Clercq en Adama van Scheltema. ‘De Clercq herinnert het middeneeuwsche volkslied, zooals Scheltema het goethiaansche.’ Zijn sympathie is aan de zijde van de eerste. De Clercq is ‘vanzelf volksman.’ ‘Zijn gemeenzaam volksvers dwingt hem niet tot neerbuigen als Scheltema.’ Het laatste gedeelte van dit opstel geeft belangrijke beschouwingen over wezen en roeping van het volkslied.
Nummer X. Maria Viola karakteriseert in enkele kernachtige bladzijden het talent van J.A. Alberdingk Thijm als novellist (Literaire Kroniek). Hij heeft ‘niet den innerlijken wasdom bereikt tot welken zijn aanleg hem scheen te bestemmen. Want met het breeder worden verliest hij aan eigenheid en aan diepte, met het verfijnen aan kracht.’ - ‘Thijm's renaissance-menschen zijn fijne en sympathieke, maar zwakke gestalten en dien éenen sterke: Vondel, heeft hij niet aangekund in zijn diepste kracht.’
| |
De Katholiek. Julie.
B.H. Molkenboer O.P. bespreekt in een Letterkundige Kroniek de bundel Uit Stilte en Strijd van Adama van Scheltema, en zeer uitvoerig het krities werk van Is. Querido.
| |
De Boekzaal. Junie.
Vondel in den vreemde heet een uitvoerig artikel van Hendr. C. Diferee, waarin hij een overzicht geeft van buitenlandse belangstelling in Vondel's werk, blijkende uit vertaling en opvoering.
| |
Den Gulden Winckel. Julie.
F. Bezemer bespreekt Een zonderlinge prijsvraag, bij een rederijkerswedstrijd van 1679.
Augustus. Jan Greshoff beoordeelt de bloemlezing Nieuwste Nederlandsche Dichtkunst van Gutteling en Uyldert. - Gerard van Eckeren geeft Kantteekeningen bij de Literatuur van den Dag. - Ary Delen bespreekt het belangrijke folkloristiese werk Histoire de l'Imagerie populaire flamande, van E. van Heurck en G.J. Boekenoogen.
| |
Museum. Julie.
J. van Ginneken bespreekt een studie van C.C.
| |
| |
Uhlenbeck over de Algonkin-talen (Amerika), en bewijst, ook door parallellen met onze taal, hoe nuttig het voor de algemene taalstudie is, zulke uitheemse taalstruktuur te ontraadselen. - A. Kluyver bespreekt de tweede druk van Franck's Mittelniederländische Grammatik.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde XXIX, Afl. 4.
R. van der Meulen Rz. zet de Hollando-Russica voort. - J. Franck bespreekt in zijn Beiträge zur niederländischen grammatik twee moeielike vraagstukken, nl. welke klanken in het Mnl. bedoeld werden met de letters ie en ij, en met de aanduiding oe. Voor hem staat het vast dat ie monophthong was. Maar even zeker is het, dat ie bij nauwkeurige dichters niet rijmt op ij. Toch is z.i. de ij evenzeer monophthong; de diphthongering tot ei kwam maar sporadies in de late M.E. voor. De rijmen waarop men een tegengestelde mening grondde, hebben weinig of geen bewijskracht. Het verschil tussen de beide i-klanken was misschien hetzelfde als de tegenwoordige West-Vlaamse onderscheiding. Behalve lengte-verschil kan er akcentverschil in 't spel geweest zijn. In tegenstelling met zijn vroegere mening is de schr. nu overtuigd dat ook oe in het Mnl. geen tweeklank aanduidde. Het klankverschil met de ‘scherplange o’ staat vast, omdat die klanken niet rijmen, maar de Mnl. oe behoeft daarom niet identiek te zijn met de tegenwoordige oe-klank. Een definitieve oplossing geeft deze bijdrage niet, maar de kwestie wordt scherp gesteld en voor verder onderzoek vatbaar gemaakt. - D.C. Hesseling behandelt de Overblijfsels van de Nederlandse taal op Ceylon, die merkwaardige overeenkomst vertonen met het Afrikaans. Het Nederlands is daar bezweken door de konkurrentie met het Indo-Portugees, maar deze taal heeft vrij wat Nederlandse woorden opgenomen. De aard van die woorden bewijst dat het Nederlands de officiële, de ‘Zondagse’ taal was op Ceylon, terwijl men voor de vertrouwelike omgang het Portugees gebruikte. - J.H. Kern herstelt in Troyen vs. 10890 het rijmwoord melme. Verder bevat deze afl. enige kleinere bijdragen en bladvullingen.
| |
Volkskunde. Afl. 5-6.
M. Sabbe wijst op de folkloristiese waarde van Pieter Breugel's schilderkunst. - A. de Cock vervolgt de opsomming van plantennamen, op volksgeloof berustend, en de Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk. - G.J. Boekenoogen deelt nog enige Geparodieerde sermoenen mee. Uit een oud reisboek haalt A. Borgeld een proeve aan van volksgeneeskunde. Verder een aantal boekbeoordelingen.
Afl. 7-8. Folkloristische Hazenpastei heet een artikel van M. Sabbe,
| |
| |
waarin allerlei volksgeloof, overleveringen, fabels en vertellingen waarin de haas een rol speelt, bijeengebracht worden. - A. de Cock en G.J. Boekenoogen zetten de bovengenoemde rubrieken voort. - M. Sabbe verklaart de uitdrukking: ‘Ze komen overeen lijk Duifjen en Willemientje’ uit een bekend oud volksboekje. Ten slotte enige boekbeoordelingen.
| |
De Nieuwe School. Julie.
De Hoofdige Boer. Proeve eener karakterbeschrijving ten behoeve van hoofdakte-kandidaten is een parodie, door Bol geschreven.
Augustus. Thijssen besluit het artikel Opkamertjesmoord, een afbrekende kritiek van Elgersma's Lezen en Verwerken.
| |
Zeitschrift für Philosophie und Pädagogik. August.
In het artikel Aus der Reform des niederländischen Sprachunterrichts geeft Rudolf Pannwitz, de auteur van Der Volksschullchrer und die deutsehe Sprache een helder overzicht van het streven naar een nieuw taalonderwijs hier te lande. In het biezonder toont hij zich ingenomen met de geschriften van Van den Bosch, waarin hij zoveel van zijn eigen denkbeelden omtrent moedertaalonderwijs terugvond. Hij prijst ook onze nieuwere leesboekjes voor de lagere school, om de echt kinderlike tekst en kindertaal, en om de illustraties: ‘Ich würde es für dringend wünschenswert halten, dasz man sich diese Dinge einmal ansähe.’ Ook de ‘freie Kinderniederschriften’ - een beter woord dan ons ‘opstellen’! - hebben hem sterk geinteresseerd. ‘Soweit ich den Eindruck habe, wird, summarisch, dort und hier die Bewegung gleichweit geschritten sein.’
| |
School en Leven. No. 43.
Frits van Raalte en Jan Ligthart spotten met de kakografie in Het Haagsche taalwerk, anno 1910: ‘Het komt meer voor, dat deskundigen zich zo blind staren op “taalfouten”, dat ze hun taal niet meer zien, en dat men zo verzot is op de juiste letters, dat men de juiste woorden niet meer voelt.’
No. 46. Studiën der levende taal noemt A.W. Stelwagen een artikel, waarin hij de Vakwoorden van de stoomkatoenspinnerij nagaat.
| |
Het Katholieke Schoolblad. 28 Julie
e.v.B. Schurink schrijft een reeks artikels: Ons taalonderwijs in nieuwe banen, waarin hij zijn vakgenoten voorlicht, en opwekt om met de sleur te breken.
C.d.V.
|
|