Multatuli over spelling, taal en taalonderwijs.
Uit een brief van Van Vloten (die de spelling mens ‘ongekleed’ vond): ‘Ongekleed? Dat is maar 'n zaak van tijd die de smaak verandert. Er zijn schilderijen van Terborg (de parapluischilder) van magistraatspersonen met ringen in de ooren. Misschien is 't eerste raadslid dat ter vergadering kwam zonder zulke dingen voor heel ongekleed gehouden.’
Uit Duizend- en eenige hoofdstukken over specialiteiten:
Hoe dit zij, we schikken ons in: vroolijkheid, en zien met minachting neer op onze groot-ouwelui die 'n tijd lang ogen en zo schreven. Thans vind ik die spelling zoo gek niet, maar toen ik een kind was, gruwde ik van zoo'n verregaande onkunde. Huiverend vroeg ik mezelf hoe men te-gelijker-tijd grootvader en zoo dom wezen kon? Een schrijver die 'n levenloos voorwerp hij of zij noemde, in-plaats van dezelve, was in mijn tijd 'n ondeftige knoeier dien ik met al de kracht mijner schooljongens-rechtzinnigheid ‘verachttede.’
Uit een brief aan G.J.P. de la Valette, over schematiese stijloefening: ‘Zeg, ik vind het verkeerd dat men jongelui of kinderen oefent in 't maken van opstellen! Ze leeren “vorm” voor er iets is, waarmee die vorm gevuld kan worden. Zeer dikwijls blijft dan die laatste eisch onvoldaan, en ze zien hun kookpotje voor de spijs aan. Die hebbelijkheid van frasen maken is 'n ware ziekte.’
Uit een brief van 1884: ‘Al die leerboekjes van deze dagen rieken naar 't examen dat men van onderwijzers vordert.’