Taal en Tongval. Jaargang 54
(2002)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Jetje De Groof
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe wil om taalverandering te beïnvloeden is geen recent verschijnsel. Dit bewust proberen in te grijpen in de evolutie van een taal is wat men in de (socio)linguïstische literatuur taalplanning en taalpolitiek noemt. België kent een lange geschiedenis van zulke pogingen tot ingrijpen. Een grote diversiteit aan maatregelen is ooit voorgesteld, sommige ervan zijn ook doorgevoerd. Deze initiatieven gingen niet alleen van de overheid, maar ook van verenigingen en zelfs individuen uit. De initiatiefnemers hadden vaak radicaal tegengestelde doelstellingen en strategieën. Het resultaat was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bijna onontwarbaar kluwen van intentieverklaringen, maatregelen en discussies. Dit aspect van de Vlaamse Beweging is reeds vaker door historici, politicologen, sociologen en economen behandeld. Het is echter zeer wenselijk dat deze fenomenen ook vanuit linguïstisch oogpunt geordend en geanalyseerd worden. De contactlinguïstiek heeft ons een instrumentarium aangereikt dat ons kan helpen de gebruikte taalplanningsstrategieën en -mechanismen te analyseren (Willemyns 2001). Met de inzichten, modellen en theorieën uit de taalplanningsliteratuur als ruggengraat wordt in dit artikel een van de fasen uit de Belgische taalpolitiek en taalplanning, namelijk de spellingstrijd, ontrafeld. De nadruk wordt op de motivatie van de initiatiefnemers gelegd, die aan de hand van de inzichten van Ager (2001) onderzocht worden. Ager zorgt voor een kader dat een dieper inzicht geeft in het geheel van factoren waardoor taalplanning gestimuleerd wordt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Taalplanning en Motivatie2.1. InleidingMotivatie is een centraal gegeven in taalpolitiek en taalplanning. In de afbakening van taalpolitiek en -planning van ‘gewone’ vormen van taalverandering primeert immers het feit dat een bepaalde initiatiefnemer met een bepaalde intentie heeft proberen in te grijpen in de evolutie van de taal. Hoewel de eerste aanzetten tot de theorie van taalplanning en taalpolitiek al einde jaren vijftig gegeven werden (vgl. Haugen 1959), is de interesse voor deze motivatie van de initiatiefnemer traag op gang gekomen (vgl. Rabin 1971, Rubin 1983, Nahir 1984, Cooper 1989, Tollefson 1991, Vikør 1993, Dua 1996, Baldauf & Kaplan 1997, Ricento 2000). Ager (2001) is de eerste die de motivatie grondig onderzoekt en theorievormend te werk gaat. Ager (2001) gaat ervan uit dat de manier waarop aan taalplanning gedaan wordt in grote mate afhangt van wat de motivatie is om te interveniëren. Hij splitst de term motivatie op in drie samenstellende delen, die samen tot een beter begrip van de beweegreden van de initiatiefnemer kunnen leiden: doelstelling, motief (aanleiding) en attitude. Deze niveaus interageren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. DoelstellingAchter elke taalpolitiek zit een bepaalde doelstelling. Deze doelstelling kan maar hoeft niet van linguïstische aard te zijn. De bedoeling is mogelijk ook politiek of economisch (Wiley 1996). Vaak is het een combinatie. Het feit dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doelstellingen behalve linguïstisch ook politiek of economisch kunnen zijn, trekt taalpolitiek meteen in het gebied van politieke en economische macht. Om doelstellingen te maskeren die binnen een bepaalde maatschappelijke realiteit ongepast zijn, worden dikwijls aanvaardbare bedoelingen geproclameerd (zie ook Cooper 1989). Zo is het mogelijk dat een politiek van non-interventie door haar initiatiefnemers openlijk gemotiveerd wordt met de uitspraak dat het liberale principe van de taalvrijheid dicteert dat het niet tot de taken van de overheid behoort om iets aan het vrije verloop van de taalevolutie te veranderen. In realiteit is het doel van zulke politiek echter het behoud van de eigen privileges: het recht van de sterkste primeert. Ook op de Belgische casus is dit toepasbaar. Bovendien kan ook de reikwijdte van doelstellingen verschillen. Ager (2001: 8) ziet drie categorieën van doelstellingen, al naargelang van hun duur en concreetheid: ‘An ideal (vision, intention) is an idealistic future state, unlikely to be achieved but essential as an end-point towards which planning is ultimately directed. Dit onderscheid is zeer interessant. Het komt overeen met de verschillende stadia die binnen een planningsproces bestaan. Om de langetermijnbedoelingen te bereiken, zijn er aparte, haalbare doelstellingen nodig die op weg helpen om het uiteindelijke doel te bereiken. Indien een initiatiefnemer een taalbehoudpolitiek voert is een van zijn ultieme doelstellingen dat de taal van een bepaalde sprekersgroep behouden blijft. Op weg naar dit mikpunt moet een doelstelling op kortere termijn gerealiseerd worden: het onderwijzen van de taal in kwestie op school. Een nog tastbaarder doelstelling zou dan het overtuigen van één overheid (bv. één gemeente) zijn om in de taal te onderwijzen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. MotiefIn een meertalige maatschappij zijn de verschillende talen zelden evenwaardig. Dit leidt tot taalconflict. Taal is immers niet alleen een middel om inhoud over te brengen, maar kan zich ook ontpoppen tot een symbool of een bron van macht in de zin dat ze gebruikt kan worden om etnische, religieuze en sociale kloven in de maatschappij te vergroten of juist te verkleinen. Taal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is een katalysator in sociale processen zoals modernisering, mobilisatie, communicatie en de vorming van een nationaliteit. De symbolische waarde van taal kan aangepast worden om deze doeleinden te dienen (vgl. Dua 1996). Al deze aspecten verduidelijken waarom taal een aanleiding tot conflict kan zijn. Ze illustreren daarnaast dat taalplanning een bestaand taalconflict in de hand kan werken. Toch hoeft taalcontact niet steeds tot taalconflict te leiden. Wanneer de maatschappelijke kloven niet samenvallen met verschillen in taalgebruik, kan taal geen symbool hiervan worden. En zelfs indien dit wel het geval is, kan een situatie waarin de ene taal domineert en de andere gedomineerd wordt lange tijd blijven duren. Door het mechanisme van opwaartse sociale mobiliteit leren die mensen die hogerop willen geraken de taal die in de formele domeinen gebruikt wordt. Hun eigen taal houden ze in de beste gevallen voor die situaties die een grote solidariteitswaarde hebben. Een diglossische situatie is het resultaat. Conflict ontstaat indien de sociale mobiliteit van een groep wordt geblokkeerd door een andere groep die een andere taal spreekt. In geval van conflict zullen de conflictueuze maatschappelijke groepen verschillende taalpolitieke processen inzetten. Sommige acties zullen erop gericht zijn de bestaande situatie te behouden, andere zullen een verandering ervan als doel hebben, afhankelijk van welke positie de initiatiefnemer in de maatschappij bekleedt. Ager (2001: 136) gaat dieper in op wat mensen nu precies aanzet om tot actie over te gaan en stelt dat de manier waarop ze hun eigen situatie analyseren er niet alleen voor zorgt dát ze reageren, maar ook hoe ze reageren: ‘We theorise that, in what might be called an identity sequence, the organism constructs its own identity, modifies it against the reality of its social environment, and then defends the structure it has created.’ Verschillende motieven tot actie kunnen ontstaan. ‘Significant motives are: the maintenance of identity; defense of this identity against attack; the maintenance of favourable social and other inequality; correction of inequality; integrative moves to associate with a desired community; instrumental moves to improve adjust or reform linguistic instruments. If the evaluation is so negative that no other outcome seems possible, the despair might lead to language loss or shift.’ (2001: 139) Indien een bepaalde groep in de maatschappij de eigen situatie als positief evalueert en zich in de eigen identiteit niet bedreigd voelt, zal er weinig reden tot actie zijn. Anderzijds kan een groep zich bedreigd voelen en juist op extreme wijze reageren. De graad en de aard van de reactie hangt af van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
positie van sprekersgroepen in de maatschappij en hun attitudes ten aanzien van de verschillende in gebruikte talen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. AttitudeOok de attitudes van de initiatiefnemers bepalen mee welke vorm de politiek uiteindelijk zal aannemen. Voor een grondige onderzoeksmethode om achter deze attitudes te komen, komen we weer bij Ager (2001) terecht. Van centrale betekenis is de manier waarop de planner tegenover de in de maatschappij gebruikelijke talen staat. Drie componenten worden in de psychologie met betrekking tot attitudes onderscheiden: kennis, emotie en potentiële actie, ook wel de cognitieve, emotieve en conatieve component genoemd (vgl. ook Deprez 1981). De cognitieve component betreft zowel kennis over de structuur van de taal, als over het gebruik ervan. Kennis over de structuur wordt gevormd in vergelijking met andere talen, of met vroegere stadia van de taal. Op die manier ontwikkelen taalgebruikers een bepaald beeld van hun taal. De eigen taal wordt als mooier en rijker of juist als armer en lelijker dan andere talen ervaren. Kennis over het gebruik van de taal betreft dan weer het bewustzijn van de sociale gebruikswaarde van verschillende (taal)variëteiten. Indien mensen vinden dat een bepaalde taal in verschillende en prestigieuze domeinen gebruikt wordt, heeft ze volgens velen meer kans om te overleven. De affectieve component van attitudes betreft gevoelens tegenover taal. Ze zijn vaak extreem: men heeft een bepaalde taal of variëteit graag of niet. Indien ten gevolge van negatieve of positieve ervaringen sterke emotionele reacties tegenover bepaalde talen in de maatschappij ontstaan, zal ook dit zijn gevolgen hebben. Positieve attitudes ten opzichte van de andere taal leiden mogelijk tot benaderingspogingen. De verschillen tussen beide talen zullen dan geminimaliseerd worden. Negatieve attitudes zorgen voor een maximalisering ervan (vgl. Vikør 1993). De conatieve component is de mate waarin een potentiële initiatiefnemer geneigd is actie te ondernemen, wat niet hoeft te betekenen dat ook echt tot actie overgegaan wordt. De conatieve component bepaalt gewoon in hoeverre een subject vindt dat een ingreep nodig is.
De attitudes, die een gevolg zijn van de optelsom van de ervaringen van een individu, zijn cruciaal, niet alleen wat de vorm maar ook wat de aanvaarding van taalplanningsmaatregelen betreft. Een taal die heel lang alleen in de ‘lagere’ maatschappelijke domeinen gebruikt is, bijvoorbeeld, zal laag scoren op de cognitieve component. Mensen zullen denken te weten dat die taal niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschikt is om hogere maatschappelijke functies in te vullen. Het gevolg is dat ze niet geneigd zullen zijn maatregelen te treffen die deze taal opnieuw instellen, bijvoorbeeld als voertaal in het hoger onderwijs. Omgekeerd zal zulk een initiatief ook niet gemakkelijk aanvaard worden, omdat de doelgroep ondertussen ook overtuigd geraakt is van het feit dat de taal in kwestie niet voor prestigieus gebruik geschikt is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. BesluitAl deze elementen samen (de aanleiding, de doelstellingen en de attitudes) leiden tot het model dat Ager gebruikt om taalplanningssituaties, meer bepaald de motivatie erachter, te analyseren. De auteur benadrukt de onafhankelijkheid van de drie samenstellende elementen tegenover elkaar: ‘One cannot predict from any one attitudinal structure what the goals might be, nor is a particular goal immediately and obviously related to a particular attitudinal structure. Furthermore, any one particular stage in the identity sequence can be accompanied by quite different attitudinal structures, quite different goals and quite different policies. In addition to this, a particular policy might derive from mixed motives, a range of attitudes among its supporters, and a diversity of goals.’ (2001: 198) Hoewel Ager (2001) zijn driedeling in een model giet dat het mogelijk maakt de motivatie achter verschillende soorten van taalpolitiek uit te beelden en te vergelijken (zie bijlage 1), doe ik dat in dit artikel om twee verschillende redenen niet. Ten eerste benadrukt Ager in bovenstaand citaat zelf dat het moeilijk is om achter een bepaalde politiek één motief en één attitude te zoeken. Vaak is het een combinatie ervan en dit kunnen we in Agers lineaire model niet duidelijk maken. Ten tweede is het, daar voor deze casestudy met historisch materiaal gewerkt wordt, zeer moeilijk om a posteriori de attitudes op de zeer precieze manier die Agers model vergt, toe te passen. Om al deze redenen gebruik ik Agers driedeling als achtergrond, zonder naar een concrete invulling van zijn model te streven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Achtergrond: het Nederlands in België in de negentiende eeuw3.1. Vlaams, Hollands, NederlandsIn de tekst die volgt, gebruik ik de termen Vlaams, Hollands en Nederlands. De term Vlaams is gereserveerd voor de variant die de particularisten voorstaan. Zij willen een aparte Vlaamse taal. Dit Vlaams contrasteert met het Hollands, de taal zoals ze in het Noorden gebruikt wordt. De termen Vlaams en Hollands worden dus als tegengestelden gebruikt in de beschrijving van de Vlaams/Hollandse taalcontactsituatie. De term Nederlands wordt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan weer gebruikt in de Nederlands/Franse taalcontactsituatie als neutrale benaming van de taal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. De spellingDe Zuidelijke Nederlanden hebben sinds de Franse annexatie (1795) verschillende besturen gekend, die de invoering van een andere taal, vooral dan in de officiële domeinen, met zich meebrachten. Ook het taalgebruik heeft dus een aantal abrupte wendingen gekend en dat heeft telkens aanleiding gegeven tot ingrepen of pogingen tot ingrijpen op het gebied van status- en/of corpusplanning. Interessant is bovendien dat deze initiatieven niet altijd van de overheid zijn uitgegaan maar vaak ook van verenigingen, actiegroepen of zelfs privépersonen (Willemyns 2001). Twee taalcontactsituaties zijn belangrijk in het begrijpen van taalplanning en -politiek in België. De eerste is het contact tussen het Frans en het Nederlands. De tweede is die tussen een ‘normgericht geïntendeerd Standaardnederlands’ en ‘geïntendeerde standaard naar Vlaams model’ (zie Vandenbussche 1999: 109).
In 1830 werd België politiek onafhankelijk, nadat het vijftien jaar lang deel had uitgemaakt van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem I, de vorst van het Verenigd Koninkrijk, had een actieve vernederlandsingspolitiek gevoerd. Hij probeerde door middel van taalwetten de status van het Nederlands op te vijzelen. Een andere pijler van zijn beleid was zijn religieuze politiek, waarmee hij de geestelijkheid zoveel mogelijk aan banden wou leggen. Door de vernederlandsing en de religieuze politiek dreef hij de tegengestelden van de zuidelijke Nederlanden in elkaars armen: de liberalen, omdat ze zich niet konden vinden in de taalpolitiek, en de katholieken, die het niet eens waren met de religieuze politiek. Ze verenigden zich in een ‘monstercoalitie’ en ontketenden een ‘Belgische’ revolutie tegen Willem I. Dit resulteerde in 1830 in de Belgische onafhankelijkheid. Ze was het resultaat van een compromis tussen katholieken en liberalen. Het gevolg was een grondwet die de basisvrijheden waarborgde: vrijheid van onderwijs, godsdienstvrijheid, persvrijheid, taalvrijheid. De scheiding tussen Kerk en staat verzekerde de Kerk van de mogelijkheid om zonder staatsinmenging haar eredienst, onderwijs en caritas uit te breiden (Witte et al 1990).
Alle takken van de maatschappij waren in handen van een klein deeltje van de bevolking. De taalvrijheid werd afgekondigd, maar diegenen die de macht in handen hadden, waren grondig verfranst. België werd de facto een Franstalig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land, waarin het Nederlands gereserveerd werd voor de Low-functies in de maatschappij. Uit het ongenoegen met deze situatie zou de Vlaamse Beweging ontstaan. Aanvankelijk was de doelstelling van deze ‘voorvechters van het Nederlands’ een verbetering van de status en de functie van de taal. Door middel van de eerste taalwetten kreeg het Nederlands een aantal functies terug in het onderwijs, het gerecht en de administratie. De Gelijkheidswet, die in 1898 uitgevaardigd werd, bepaalde dat het Nederlands, naast het Frans, erkend werd als officiële taal van België. De status van het Nederlands maakte in de negentiende eeuw een enorme transitie door (Lindemans 1981; Willemyns 1992; Boeva 1994; Van Ginderachter, Witte & Van Velthoven 1998). Van het feit dat het daarom nodig was de in het Zuiden gesproken variant van het Nederlands uit te bouwen tot een modern communicatiemiddel, waren aanvankelijk slechts weinigen zich bewust. Dat illustreert dat er in Vlaanderen weinig aandacht is geschonken aan het inzicht dat corpusplanningsinitiatieven het succes van statusplanning ten zeerste kunnen begunstigen (Willemyns & Haeseryn 1998).
Het eerste wat de overheid op taalgebied regelde, was de spelling. Dat was merkwaardig, omdat de regering zich inzake taal tot dusver niet erg bereid tot inmengen had getoond. Bovendien had het Nederlands op dat moment weinig functies. De eerste spellingoorlog, die eind jaren dertig-begin jaren veertig woedde, ontstond uit de zoektocht naar een spelling voor het Nederlands in België. Twee kampen konden zich niet verenigen over de vraag welke spelling de beste was: de integrationisten, die een Noord-Nederlandse spelling als de beste oplossing zagen, en de particularisten, die van de bestaande Vlaamse spellingsystemen wilden vertrekkenGa naar voetnoot1. Toch was er aanvankelijk geen sprake van één Vlaams systeem: ‘Met betrekking tot de accenten, die rond 1740 in zwang waren geraakt, was het gebruik noch eenstemmig, noch algemeen. In Brabant volgde men het stelsel-Jan des Roches en Jan A. Terbruggen met toonteken op de zachtlange (beék, boóg - feest, boom), in (West-)Vlaanderen dat van B. Janssens en Pieter Behaegel met accent op de scherplange (bôn), terwijl de Limburger W. van West (1836) toontekens in aansluiting bij het Frans gebruikte (beék, béken, gèerne, hoóp, hópen). In afwijking van Weiland (1805) schreef men in Zuid-Nederland de buigings-n ook in de mannelijke nominatief enkelvoud (contra-de-isme).’ (Couvreur & Willemyns 1998) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds in het Verenigd Koninkrijk was het overduidelijk dat het Nederlands dat gesproken en geschreven werd in het Noorden sterk verschilde van dat in het Zuiden. In 1804 was de spelling in Nederland al geregeld: het systeem van Siegenbeek was sinds dat jaar de officiële spelling. Maar Willem I trof geen maatregelen om die ook in België op te leggen of zelfs maar gangbaar te maken, en zorgde zo voor de voedingsbodem voor de latere spellingtwist. Vele van de latere protagonisten uit de spellingstrijd, zoals De Foere, Willems en Behaegel, hielden zich toen ook al bezig met de vraag welke richting een gezamenlijke Nederlandse Taal zou moeten uitgaan. Hoewel Willem I verzuimde op de verschillende voorstellen tot bespreking in te gaan, was er een algemene consensus dat men een soort commissie moest laten samenkomen, die uit beide varianten, de Vlaamse en de Hollandse, de beste zou kiezen. De escalatie van de opstand tegen Willems beleid ging gepaard met de idee dat er in het Verenigd Koninkrijk drie verschillende talen bestonden: het Hollands, het Vlaams en het Frans. Ook Willem zou op het einde van zijn bewind deze bewoordingen gebruiken (Couvreur 1940).
Vlak na de onafhankelijkheid van België was er een echte spellingchaos. Iedereen gebruikte zijn eigen systeem. Toen in 1834 het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje verscheen in de in Nederland gangbare spelling, namelijk die van Siegenbeek, was er consternatie alom. Nederland had België nog steeds niet erkend en het gebruik van deze spelling werd als staatsvijandig gezien in de ultrapatriottische geest die in die dagen nog schering en inslag was (Molewijk 1992). In die dagen was het particularisme dus zeer wijd verspreid onder de weinige mensen die zich ‘taalminnaars’ konden noemen. Toch waren er ook mensen die ondubbelzinnig de Hollandse norm nastreefden. Op vraag van de in 1836 opgerichte Maetschappy tot bevordering der Nederduitsche Tael- en Letterkunde schreef de regering op 6 september 1836 een prijsvraag uit, die de spellingchaos moest oplossen. Het feit dat in de vraag zelf duidelijk geformuleerd werd dat de middelen aangewezen moesten worden om tot eenparigheid tussen de Hollandse en de Vlaamse spelling te komen, maakte de gewenste richting van de oplossing duidelijk (Wils 2001). Op 15 juli 1837 zou de overheid een commissie samenstellen, die eenzijdig bestond uit voorstanders van de Hollandse spelling. Omdat deze geen enkele van de inzendingen als voldoend aan de eisen beschouwde, schreef ze zelf acht regels voor, die op 6 september 1839 in de Moniteur zouden verschijnen. Het was nu nog alleen wachten op het verslag dat Bormans van de commissie gemaakt had en dan zou het pleit beslecht zijn. Niets was echter minder waar. Meteen nadat de overheid de commissie benoemd had, was er een zware agitatie tot stand gekomen. Couvreur en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willemyns (1998) wijzen erop dat de verhollandsing van het schriftbeeld een storm van verontwaardiging veroorzaakte bij de voorstanders van een aparte Vlaamse variant. Vanaf 1839 verschenen er talloze petities, blaadjes, organisaties, die tot doel hadden, de particularistische spelling te promoten. Wils (1957: 114) beschrijft de toestand als volgt: ‘de kommissie bezat het Bulletin Officiel, de provinciale en de belangrijkste stedelijke besturen, de athenea en de colleges van het aartsbisdom. De protestanten zaten steviger verschanst in West-Vlaanderen en in het Antwerps lager onderwijs, terwijl Limburg Siegenbeeks bleef.’ (114) Het uitblijven van het verslag van Bormans zorgde ervoor dat de particularisten hun stellingen konden uitbouwen. De lobby zat langs beide kanten geen moment stil. 1840 zou een slecht jaar zijn voor de integrationisten. De Brusselse particularisten kregen het Brusselse stadhuis als vergaderzaal. Het Bulletin schakelde voor zijn vertalingen weer over naar de Vlaamse spelling. Verschillende scholen en gemeentebesturen verklaarden hetzelfde te hebben gedaan.
In 1841 kwam dan eindelijk het lang verwachte verslag van Bormans. Er werden in Gent en Antwerpen Taelcongressen georganiseerd, waarop taalminnaars zich zouden kunnen uitspreken over de regels van de commissie. Ze werden, behoudens een kleine wijziging, overal goedgekeurd. De voorstanders van de commissiespelling benadrukten het prestige van deze beslissingen. Taalbeoefenaars uit het hele land waren samengekomen om hun fiat aan de commissiespelling te geven. Door het constante gelobby ten voordele ervan, kreeg de commissiespelling steeds meer gebruikers. In 1844 zou er een Koninklijk Besluit komen, waarin beslist werd dat de commissiespelling gebruikt zou worden voor de vertaling van de wetten en besluiten. Het pleit was beslecht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Analyse: spelling en motivatie4.1. InleidingDoor te zoeken naar een invulling van Agers motivationele componenten hoop ik beter te begrijpen waarom de vier belangrijkste deelnemersgroepen, de ‘gewone’ overheid, de katholieke overheid, de particularisten en de integrationisten zich in het spellingdebat mengden en waarom ze voor een bepaalde strategie kozen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. De integrationisten4.2.1. De taalpolitieke richting die de integrationisten aanhingen, was taalintegratie met het Noorden. De integrationisten zagen in de regeling van de spelling een handige strategie om de status van het Nederlands in België op te vijzelen: het prestige dat deze gestandaardiseerde taal in Nederland had, zou men kunnen gebruiken in de strijd tegen het Frans. Kunnen we in deze beschrijving met behulp van Agers model (2001) meer diepgang brengen?
4.2.2. Op het vlak van ideologie en identiteit waren de integrationisten een gevarieerde groep (zie ook Willems z.d., Snellaert 1842, Van der Voort 1842). Wils (1957) maakt een onderscheid tussen hen die zich slechts schoorvoetend achter de onafhankelijkheid van België geschaard hadden, zoals Willems, Snellaert, Serrure, Van Duyse, en hen die België mee gesticht hadden, zoals David, De Ram, Bormans, De Laet en Conscience. Deze laatsten waren oerpatriotten en het was dan ook vanuit dat standpunt dat zij meewerkten aan een eenheidsspelling. Bij de groep rond Willems was de ondertoon van de Groot-Nederlandse gedachte en toenadering nooit ver weg. Beide groepen gebruikten andere argumenten voor hun integrationisme. Willems wees erop dat de Vlamingen één volk vormden met de Nederlanders en daarom dezelfde taal spraken. Bij hem was het integrationisme niet alleen een strategie, het was ook een van zijn doelstellingen. Het discours van de groep patriotten klonk anders. Het Vlaams was sinds het Verenigd Koninkrijk opgebeurd door de zorg die eraan besteed was in het onderwijs en door het contact met de Nederlandse taal- en letterkunde. Het protestantisme van het Noorden had het verdere bestaan van een eenheidsstaat echter onmogelijk gemaakt. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 was het Frans zich weer beginnen op te dringen. Er moest weer dringend aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van taal en letteren. Eenheid van schrijfwijze was daarom dringend vereist. En omdat het onredelijk en onmogelijk zou zijn om de vruchten van vijftien jaar veredeling verloren te laten gaan, zou de Noord-Nederlandse spelling hiervoor als model dienen (Wils 1957). Het compromis tussen beide groepen kwam er rond de consternatie over de slechte positie van het Nederlands in België: het werd hoe langer hoe duidelijker dat er voor deze taal geen plaats was in België. Ze wensten meer rechten voor het Nederlands tegenover het Frans, omdat de Nederlandse taal de uitdrukking van hun identiteit was: ‘De regering van het onafhankelijke België bestond namelijk louter uit Franstaligen en die begonnen zoals overal en altijd met het bevorderen van het Frans ten koste van iedere andere taal. Hierdoor bedreigd, begonnen veel Vlamingen hun standpunt te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herzien. Ze overwogen of ze hun dialecten nog langer moesten beschouwen als een taalgebied waarboven een eigen Zuidelijke standaard diende te worden geconstrueerd, of dat de Zuidelijke evenals de Noordelijke dialecten moesten worden overkoepeld door de reeds in het Noorden gevormde standaard.’ (Molewijk 1992: 133) Het eerste doel van deze compromisgroep was de schrijftaal in Vlaams-België op te waarderen. Op die manier hoopten ze het prestige van het Nederlands in België te verhogen, om hun ideaal te bereiken, namelijk het Verlichtingsideaal van gelijke rechten: een België waar het Nederlands, naast het Frans, zijn plaats heeft, al was niet iedereen het eens over hoe ver gegaan moest worden in deze eis. De integrationisten vormden misschien wel een eenheid met betrekking tot de vraag wat de norm van de spelling moest zijn, over de taalcontactsituatie met het Frans waren de meningen verdeeld. Ze vonden wel allemaal dat er iets moest gebeuren, maar wat dit zou zijn en in hoeverre dit doorgedreven moest worden, daarover bestond geen consensus. Terwijl sommigen beperkte rechten voor het Nederlands bepleitten, durfden anderen al van een verregaande gelijkschakeling dromen. De petitiebeweging in 1840, die uitging van Gent, Antwerpen en Leuven, en waarin de eisen telkens in meerdere of mindere mate verschilden, illustreert dit. Ook socio-politieke doelstellingen speelden mee: deze door het cijnskiesrecht onmondig gemaakte burgers waren ontmoedigd door het gebrek aan economische en politieke mogelijkheden die er in het nieuwe België voor de lage burgerij waren weggelegd. Ze maakten van het Nederlands (Vlaams) een symbool van dit ongenoegen.
4.2.3. Buiten deze groep kunnen we nog een categorie onderscheiden, die ik de ‘overgehaalde’ integrationisten zal noemen. Want hoewel de clerus en de onderwijzers traditioneel als particularisten bestempeld worden, moet deze stelling genuanceerd worden. In de eerste plaats stond een niet onaanzienlijk deel van de clerus vanaf het begin achter de commissie, vaak tegen het bisschoppelijke gezag in. Er was bij de lagere clerus een democratische stroming waar te nemen, die het niet altijd zo nauw nam met de bisschoppelijke autoriteit. Zeker in West-Vlaanderen, waar bisschop Boussen absoluut gekant was tegen de commissiespelling, zorgde dit voor schermutselingen. Tussen 1837 en 1839 (Witte et al 1990), gelijklopend met de spellingkwestie dus, zou het conflict tussen het episcopaat en de lagere, democratisch gezinde clerus een hoogtepunt bereiken. De democratische stroming zou uiteindelijk het onderspit delven. Maar het bleef niet bij enkele geestelijken. Het hele seminarie van Mechelen bekeerde zich tot de commissiespelling. De protestantse dreiging, die enkele jaren geleden nog zo groot geweest was, leek plots verdwenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geluiden die uit dit kamp waar te nemen waren, onderstreepten het belang van de steun die op deze manier aan de katholieke gelovigen in het Noorden gegeven zou kunnen worden (Suffeleers 1979). Hoe werden deze mensen tot een ommekeer bewogen? Wils (1957) wijst op de belangrijke invloed hierin van mensen als Van Hemel, hoofd van het seminarie in Mechelen. Hij benadrukt de pragmatische houding die vele geestelijken aannamen: ‘Geestelijken, zoals Kannunik Van Hemel, die met helder doorzicht het belang van de herlevende Vlaamse letterkunde voorzagen, sloten zich bij hen aan om invloed te winnen op de literatoren en die vanuit hun antiklerikaal vaarwater te loodsen, en tevens om door het lanceren van katolieke schoolboeken in de nieuwe spelling het hele onderwijs te beïnvloeden.’(110) Hoewel deze groep de integrationistische politiek ondersteunde, week hun motivatie af van die van de meerderheid van de groep. Geloof was bij deze mensen de ‘core value’ van hun identiteit. Het katholieke geloof en het Vlaams zouden de gelovigen in de goede richting houden. Het behoud en zelfs de verdediging van deze identiteit was de belangrijkste beweegreden. De Kerk was aan een inhaalmanoeuvre bezig en zocht naar de best te volgen weg. Een nevenmotief was de verdediging van de Vlaamse identiteit tegenover het Frans. De actie hing af van pragmatiek en omstandigheden, eerder dan van motieven en attitudes. Belangrijk in het opzicht van de omstandigheden was het afbrokkelende unionisme, dat sinds 1839 zijn bestaansreden geleidelijk aan het verliezen was. De doelstellingen van deze groep waren anders dan die van de andere integrationisten. Hun ideaal was de klerikale staat: ze wilden de invloed van de katholieken binnen de mogelijkheden van de Belgische grondwet optimaliseren. Ze zagen in dat ze, door de integrationisten te volgen, binnen de Vlaamse Beweging hun invloed zouden kunnen vergroten. Op die manier verzekerden ze zich van een zekere controle op deze jonge stroming.
4.2.4. Met het model van Ager in het achterhoofd is het mogelijk om een op het eerste gezicht homogene groep, de integrationisten, in twee te verdelen. Hoewel hun strategie gelijklopend is, verschillen motieven en doelstellingen van beide hoofdgroepen. De integrationisten rond Willems gingen eerder uit van een ideologische, Groot-Nederlandse gedachte. Voor hen was dit integrationisme dus niet alleen strategie, maar ook uiteindelijk doel, hoewel dit standpunt zou vervagen naarmate de consolidatie van de Belgische staat vaststond. Reeds bij de groep rond David en Conscience zien we een andere structuur: hun uiteindelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doel, evenals hun motief tot handelen, verschillen. Ze verenigden zich rond het inzicht dat er een taalbehoudspolitiek gevoerd moest worden. De overgehaalde integrationisten gebruikten de integrationistische strategie in de eerste plaats om extralinguïstische doelstellingen te bereiken. Hun uitgangspunt was pragmatisch in die zin dat ze hoopten hun invloed binnen de Vlaamse Beweging uit te breiden. Het behoud van de positie van de Kerk was hun belangrijkste doelstelling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. De particularisten4.3.1. Ook bij de particularisten ging het in weinige gevallen louter om de superioriteit van het ene spellingsysteem boven het andere. De associatie tussen een Hollands systeem en het protestantisme was door de katholieke voorvechters snel gemaakt. Vlaams en katholiek, die oude bondgenoten, zouden door een ‘orangistische’ spelling misschien uit elkaar getrokken worden. Een eigen Vlaamse spelling was de enige mogelijke uiting van de Vlaamse, katholieke volksgeest. Aan deze stellingname bleven zij vasthouden, ook toen anderen naar het integrationistische kamp overgehaald werden. Dit particularistische discours overkoepelde heel verschillende motivaties. Net zoals de integrationisten was het een groep die zich kon verenigen rond een gelijke strategie om gevarieerde doelstellingen te bereiken. Zowel onderwijzers als clerus zetten zich achter dit particularisme, waarschijnlijk vanuit een andere motivatie. Beide groepen konden zich vermoedelijk verenigen rond de veronderstelling dat met de bedreiging van de Vlaamse taal nu ook het geloof en de goede zeden zouden verdwijnen. Bovendien zagen ook een aantal franskiljons voordelen in de particularistische strategie. Op deze laatste groep kom ik later terug.
4.3.2. Wat kunnen we zeggen over de identiteitsconstructie van de particularistische groep? Hun identiteit en ideologie was gedeeltelijk gelijklopend met die van de tweede, overgehaalde groep integrationisten. In de identiteitsconstructie van beide groepen waren taal en geloof onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beide groepen wilden ook de invloed van de Kerk vergroten. Het verschil was echter dat de overgehaalde integrationisten na 1839 het gevaar van een aanhechting bij Holland als voorbij beschouwden en daardoor hun strategie wijzigden. Door een evaluatie van hun situatie was het hun duidelijk geworden dat er nu andere mogelijkheden en ook andere gevaren waren. Het langzame openbreken van het unionisme was waarschijnlijk in hun achterhoofd aanwezig. Bij de particularisten bracht 1839 niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diezelfde verandering teweeg. Deze groep had zich, in tegenstelling tot de hiervoor besproken groep, nog niet neergelegd bij de aard van de Belgische staat en had eigenlijk als ideaal een staat naar ancien régime-model. Hun attitudes t.a.v. het ‘Hollands’ bleven extreem; ze hadden nog steeds het gevoel dat ze hun identiteit moesten verdedigen (vgl. ook Somers z.d.; Boon z.d., 1840, 1841 a&b, 1842, 1843, 1844; Van den Bossche 1845). Tegenover het Frans waren hun uitlatingen vaak veel milder. In veel van de particularistische geschriften stelt men dat de integrationisten eigenlijk van plan waren de twee nationale talen van België, namelijk het Vlaams en het Frans, ten onder te krijgen. Het volgende citaat uit een werk van de particularist Boon (z.d.) is hiervan een goede illustratie: ‘Ce n'est pas tout encore, un semblable succès a dû nécessairement accroître l'audace de ceux qui, sous prétexte d'unité linguistique, ne craignent pas de rompre l'unité nationale. La ruine de la langue flamande ne leur suffit pas; c'est le sacrifice de la langue française qu'ils veulent maintenant...’ (40, cursief in de tekst) Hier werd verwezen naar het petitionnement: de strijd tegen het Vlaams en het Frans werd gelijkgesteld en als staatsgevaarlijk voorgesteld. Hoewel de wil tot samenwerking voor het petitionnement bij sommigen, zoals De Foere, aanvankelijk nog aanwezig was, zou die uiteindelijk niet meedoen, omdat hij niet voor het Hollands en tegen het Frans wou ageren. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat deze groep aanhang vond bij mensen als de Robiano (zie Boon 1841a) en Verhaegen, wier franskiljonse voorkeuren op taalpolitiek vlak meer dan duidelijk waren. Hoewel beide groepen, de franskiljons enerzijds en de particularisten anderzijds, een ander doel voor ogen hadden, konden ze in het streven naar dat doel dezelfde strategie gebruiken. Ook op dit niveau is er een onderscheid te bekennen binnen de groep particularisten: deze attitudes tegenover het Frans blijken vooral voor te komen bij de Brusselse groep rond Boon. Bij de geschriften van de groep rond de Antwerpenaar Somers, ook een particularist, komen we dit discours niet tegen (vgl. Somers z.d.).
4.3.3. Voor de particularisten geldt dat ze, hoewel ze een gelijklopende identiteitsconstructie hadden met de ‘overgehaalde integrationisten’, hun situatie tegenover de buitenwereld anders evalueerden en daarom een andere strategie kozen. Ook hun attitudes tegenover het Hollands en het Frans waren anders. Bovendien was hun particularistische politiek een strategie en geen doel op zich. Dat het uiteindelijk nooit over de spelling zélf ging, wordt treffend door het volgende geïllustreerd. Aanhangers van de verschillende in zwang zijnde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamse systemen konden zich verenigen rond de eenheidsspelling van Des Roches (Couvreur & Willemyns 1998), wat erop lijkt te wijzen dat het niet zo belangrijk was wélk systeem er gebruikt werd, zo lang het maar niet het Hollandse was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. De regering4.4.1. De overheid koos de zijde van de integrationisten, met een korte aarzeling vanaf 1840. In 1836 mengde ze zich in de spellingstrijd op een moment dat ze op geen enkel ander vlak in de taalsituatie probeerde te interveniëren, integendeel een voor het Frans gunstig laisser faire liet gedijen. De vraag rijst waarom de regering zich in het debat mengde en waarom ze net voor de integrationistische richting koos.
4.4.2. De identiteit van de jonge Belgische staat was alles behalve vast. Zijn soevereiniteit werd door de buurlanden niet steeds gerespecteerd. De eerste tien jaar van zijn bestaan was de onafhankelijkheid van België tegenover Nederland een precaire zaak, en ook Frankrijk koesterde bepaalde plannen tegenover de nieuwe kleine staat. Daarom had de overheid er alle baat bij de Belgische nationaliteit te stimuleren. De Vlaamse component werd hier vast en zeker bij betrokken. De regeling van de spelling begon onder de regering De Theux (1834-1840), een unionistische regering met katholiek overwicht. De directe doelstelling was waarschijnlijk het Nederlands (Vlaams) als een deel van de Belgische nationaliteit uit te werken. Een verdere bedoeling zou geweest kunnen zijn de van alle zijden bedreigde Belgische natiestaat, te versterken. Het ideaal was duidelijk stabiliteit en status-quo. Toch verklaart dit nog niet waarom de regering duidelijk voor de door de commissie voorgestelde spelling koos. Zeker is dat daar gelobby aan vooraf moet zijn gegaan. David en Willems werden zeer gewaardeerd door De Theux. Met het plan om een Academie op te richten hadden ze ook al bij hem terechtgekund (Rombauts 1979-1981). De mislukking van de oprichting ervan leidde tot het petitionnement (Wils 1958, Lernhout 1998). Zou het kunnen dat rond deze onderwerpen compromissen gesloten werden? Het is een denkpiste die nog verder onderzocht moet worden. Het totaalbeeld wordt bovendien bemoeilijkt door De Theux' antwoorden op brieven van particularisten, waarin ontkend werd dat de regering de spelling wou regelen en opleggen in domeinen die niet haar bevoegdheid waren. De regering wou alleen duidelijkheid brengen waar er geen was (Boon 1841a). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4.3. Van 1840 tot 1841 was de regering Lebeau-Rogier, de eerste liberale, aan de macht. Haar taalpolitieke richting tegenover de spelling zou anders zijn. Tot dan was de vertaling van de wetten en besluiten in de commissiespelling gebeurd, maar vanaf september 1841 zou het particularistische stelsel van Des Roches weer voorrang krijgen. Waarom volgde deze regering een andere politiek? Duidelijk was dat de chaos nu weer compleet was. Willems vermoedde dat de heropflakkering van de chaos door de regering gewild was: ‘Le ministère doctrinaire est évidemment hostile à notre langue; il veut nous relancer dans le chaos.’ (geciteerd naar Wils 1957: 118) Zeker is in ieder geval dat Rogier, toch een prominent figuur binnen de regering Lebeau, alvorens weer naar de nationale politiek te verhuizen, in zijn functie als gouverneur van Antwerpen geprobeerd had de petitionnementen te dwarsbomen. De echte bedoelingen van Rogier worden duidelijk uit het volgende citaat uit een brief die hij in 1832 aan Raikem, minister van Binnenlandse Zaken, richtte (zoals geciteerd in Willemyns & Bister-Broosen 1998: 79): ‘Les premiers principes d'une bonne administration sont basés sur l'emploi exclusif d'une seule langue et il est évident que la seule langue des Belges doit être le français. Pour arriver à ce résultat, il est nécessaire que toutes les fonctions, civiles et militaires, soient confiées à des Wallons et des Luxembourgeois; de cette manière, les Flamands, privés temporairement des avantages attachés à ces emplois, seront contraints d'apprendre le français et l'on détruira ainsi peu à peu l'élément germanique en Belgique.’ Niet alleen waren de motieven en attitudes van de regering Rogier duidelijk anders, ook de context was veranderd. De petitionnementen maakten misschien voor de eerste keer duidelijk wat de nieuwe richting zou zijn die de taalminnaren zouden inslaan. Bovendien is het best mogelijk dat de acties rond het petitionnement de lobby voor de integrationisten een tijdje lamlegden. Sinds de ondertekening van het verdrag der XXIV artikelenGa naar voetnoot2 was de nood om het nationaal gevoel in de verf te zetten daarenboven een beetje gemilderd.
4.4.4. In 1841 zou Nothomb een nieuw unionistisch kabinet vormen. De ministerpost van justitie kwam achtereenvolgens aan Van Volxem, Nothomb en D'Anethan toe. Tijdens deze periode bleek de weegschaal weer in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gunstige richting te gaan voor de integrationisten. Het had er waarschijnlijk veel mee te maken dat de regels der commissie in 1841 op verschillende taalcongressen door taalminnaren zo goed als allemaal goedgekeurd werden. Van de lagere niveaus uit, namelijk de provinciegouverneurs, werd erop gewezen dat nu vrijwel iedereen de spelling van de commissie gebruikte (Couvreur & Willemyns 1998). In een Koninklijk Besluit van 1844 werd ze opnieuw opgelegd voor het gebruik van de vertaling van de wetten en besluiten. De uitvoering ervan hing van D'Anethan af. Wat er achter de nieuwe politiek van deze regering stak, moet nog preciezer uitgezocht worden, o.a. door gedetailleerd na te gaan hoe het met de motivatie van deze regering gesteld was. Zeker is dat Nothomb aanhanger van het Belgische nationalisme was. Hij wenste op taalvlak dat België het Frans zou aannemen, omdat dit minder inspanning zou vergen dan de moeite die nodig zou zijn voor een algemene Nederlandse omgangstaal (d'Hoker & de Waele 1998).
4.4.5. De houding en motivatie van de verschillende regeringen die tijdens de spellingoorlog aan de macht waren, moet nog grondiger onderzocht worden. Interessant is de volledige ommekeer van de regering Lebeau-Rogier in vergelijking met de politiek die De Theux eerder gevolgd had. Een belangrijk punt lijkt mij het feit dat de omstandigheden tijdens de regeerperiode Lebeau-Rogier zodanig veranderd waren, dat ze vanuit een ander motief handelden en daarom tot een totaal andere politiek kwamen. Het nationale identiteitsmotief was sinds het Verdrag der XXIV artikelen minder manifest aanwezig. De eerste veranderingen in de Vlaamse Beweging sinds het petitionnement waren bovendien merkbaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5. De katholieke overheidDe acties van de katholieke kerk dienen ook aan de orde te komen. Van Bommel, de bisschop van Luik, nam een pragmatische houding aan en sprak zich noch voor, noch tegen de commissiespelling uit (Hanson 1990). Hij liet de leerkrachten in de bisschoppelijke colleges en het overige vrij onderwijs vrij om te kiezen. Aan de andere kant gaf hij in zijn colleges in de jaren dertig al een plaats aan het Nederlands. Een flamingant was hij evenwel niet (Kellens 1998). Hij was een geboren Leidenaar en werd eigenlijk grotendeels buiten de spellingdiscussie gehouden. In Brugge koos Boussen dan weer duidelijk de kant van de particularisten. Hij zou ook na 1844 aan zijn stelling blijven vasthouden. Aartsbisschop Sterckx nam volgens Wouters (1998) een ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ruimende houding aan in de tegenstelling tussen liberalen en katholieken. Hij betekende op politiek vlak een belangrijke rem op het ultramontanisme, omdat hij streefde naar een goede verstandhouding tussen Kerk en Staat. Bovendien had hij een zekere sympathie voor collegeleraren die aandacht besteedden aan het Nederlands. Hij zag, net als vele van zijn tijdgenoten overigens, in het Vlaams het ultieme middel tot religieuze en nationale opvoeding. De motieven en attitudes van deze mensen zijn moeilijk te achterhalen en bovendien zeer gevarieerd. Ze gaan van het neutrale ‘outsider’-schap van Van Bommel als Nederlander, over het pragmatisme van Sterckx en Van Hemel, naar het particularisme van Boussen. Merkwaardig is dat er ook hier, net als bij de regering, rond 1840 een verandering optrad. In dat jaar werden de verklaringen van het aartsbisdom Mechelen in de spelling van Des Roches geschreven, terwijl voordien de commissiespelling gebruikt was (Wils 1957). Van Hemel verontschuldigde zich bij Willems: ze wilden er liever nog even mee wachten om hun steun aan de nieuwe spelling publiek te maken. Liever deden ze dat het jaar nadien in samenwerking met de andere bisschoppen. De eenheid tussen de verschillende bisschoppen leek ineens van primair belang. Het feit dat de barsten in het unionisme steeds zichtbaarder werden en vooral de liberalen zich begonnen te organiseren, kan hier een mogelijke verklaring zijn. Ook dit zou nog nader onderzocht moeten worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Besluit5.1. Het heeft lang geduurd vooraleer de internationale taalplanningsliteratuur zich bezig ging houden met de doelstellingen en motivaties van staten, regeringen, groepen of individuen die aan taalplanning doen. Het is pas in de laatste tien jaar dat er meer interesse gekomen is voor het feit dat taalplanning en taalpolitiek meestal ondernomen worden om politieke, economische en sociale macht te vrijwaren of op te eisen. Mijn analyse van de motivatie van de deelnemers aan de spellingstrijd aan de hand van het model van Ager (2001) heeft twee doelstellingen. Enerzijds is het mijn bedoeling geweest om Agers schema aan een ‘echte’ situatie te toetsen. Anderzijds wou ik via zijn model tot nieuwe inzichten komen.
5.2. Het is zeer verleidelijk op zoek te gaan naar een ultiem model dat alle informatie netjes schematiseert. Proberen een veelheid van informatie in één model onder te brengen is echter een hachelijke onderneming, omdat de veelzijdige realiteit zich niet in hokjes laat schikken. Daarom kunnen alleen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geldige analyses gemaakt worden, indien zulke modellen met soepelheid toegepast worden. Dat geldt zeker ook voor de Belgische situatie. De integrationisten en de particularisten vormden geen vaste entiteiten. Door de gespletenheid van de Belgische politieke situatie waren het eerder losse bondgenootschappen. Ook de dubbele taalcontactsituatie en de kruisbestuiving ertussen bemoeilijken de analyse. De complicatiegraad van de motivatie achter taalplanning en taalpolitiek maakt het ook zeer problematisch om de motivatie van de verschillende deelnemers aan de spellingstrijd in een model (zie bijlage 1) te positioneren.
5.3. Toch kan het model als een achtergrond gebruikt worden in die zin dat de wisselwerking tussen doelstelling, attitude en motief inderdaad tot een beter inzicht leidt. Niet alleen wordt duidelijker waarom ingegrepen werd, maar ook waarom op een bepaalde manier gehandeld werd. Door dieper in te gaan op de motivatie in de spellingstrijd en daarbij gebruik te maken van het model van Ager, heb ik geprobeerd om groepen die meestal als homogeen beschouwd worden, te differentiëren. Het is duidelijk dat verschillende subgroepen binnen particularisten en integrationisten vaak van hetzelfde discours en van dezelfde strategie gebruik maakten om heel andere doelstellingen na te streven. Andere attitudes lagen meestal aan de basis van hun handelen. De driedeling motief, attitude, doel maakt het mogelijk om een beter inzicht te krijgen hoe sommige groepen vanuit totaal andere achtergronden dezelfde weg kiezen (voorbeeld van de franskiljons en de particularisten), of waarom andersom groepen die eigenlijk niet al te veel van elkaar verschillen, radicaal andere paden gaan bewandelen (de particularisten en de overgehaalde integrationisten). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Appendix7.1. Bijlage 1: Agers model (2001)Aan de linkerzijde van de tabel staat de identiteitssequentie. De rechterzijde van het model wordt ingenomen door de mogelijke doelstellingen van de initiatiefnemer. Het middenveld vertegenwoordigt de attitudes van de persoon, groep of overheid die aan taalplanning of taalpolitiek doet. Wat de attitudes betreft, gaat Ager (2001) uit van de verschillende componenten: uitmuntendheid, vitaliteit, aantrekkelijkheid en actie. De auteur stelt dat attitudes meestal ontstaan door vergelijking van twee talen of variëteiten. Hij gaat dus van één taalcontactsituatie uit: L1 is de eerste taal, L2 de tweede taal van deze contactsituatie. Cijfers van een tot drie geven de sterkte van de attitude aan, waarbij 1 de negatieve en 3 de positieve pool vertegenwoordigt. Om het principe van het model te verduidelijken, heb ik in het schema een voorbeeld gezet dat ik aan Agers werk ontleend heb. In het Verenigd Koninkrijk woedt al jaren een hevig debat over de rol van sociale dialecten en andere talen dan het Engels in het onderwijssysteemGa naar voetnoot3. Het nationale onderwijsprogramma van de jaren tachtig, geïnspireerd door de conservatieve politieke ideologie, hield alleen rekening met Standaardengels. Het was een politiek die geconcipieerd was door politici die een bepaalde maatschappij voor ogen hadden. Meer en meer werd deze zienswijze gecontesteerd, vooral van de kant van linguïsten, die heel andere doelstellingen en attitudes ten aanzien van de talen in kwestie hadden: zij vonden dat de sociale dialecten wel een plaats verdienden. Agers model visualiseert hier de tegengestelde attitudes, doelstellingen en motieven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2. Bijlage 2: de verschillende spellingsstelselsDe belangrijkste verschillen tussen het particularistische systeem (P) en het integrationistische (I) zijn in het volgende model samengevat (vgl. ook Couvreur & Willemyns 1998; Vandenbussche 2002; Vanhecke 1998): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|