Taal en Tongval. Jaargang 45
(1993)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Lut Keymeulen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlaamse palataliseringsgebied. Hij acht het plausibel dat het [y.ᵊ]-vocalisme vanuit Zuid-West-Brabant langs de taalgrens heen Oost-Vlaanderen is binnengedrongen en van daaruit Gent bereikt heeft. Een andere mogelijkheid is dat Gent de palatalisering van Brussel overnam en dat ze van daaruit over het Oostvlaamse platteland uitwaaierde. Hoe dan ook, de spontane palatalisering kan worden opgevat als een expansief verschijnsel, dat van een (of twee) kern(en) uitstraalde. Toch is het ȳᵊ-vocalisme niet over het hele Oostvlaamse en Westbrabantse gebied verspreid geraakt. Op de kaarten van Taeldeman 1978 (kaarten 14 en 15) en Goossens 1962 (kaarten 5, 6, 7 en 8) valt op dat een aantal zones zich aan de tendens van spontane palatalisering onttrekken: 1. de noordwestelijke uithoek van Oost-Vlaanderen, 2. een strook in het oostelijke Waasland, 3. de oostelijke Denderstreek boven Ninove (O 152). Ad (1): De afwezigheid van spontane palatalisering in het eerste relictgebied is vermoedelijk het gevolg van gestuite expansie. Indicaties voor die verklaringsmogelijkheid zijn de samenval van de ȳᵊ-isofoon met de Belgisch-Nederlandse rijksgrens enerzijds, en het relatief grote aantal ūᵊ-relicten in Oost-Vlaanderen (vooral in het noorden) anderzijds. Wat dat laatste betreft, zelfs in mijn dialect, het Hofstaads (O 59), dat op de noord-zuid-as toch vrij centraal gesitueerd is, komen er in afwijking op de algemene [y.ᵊ]-realisatie nogal wat woorden met [u.ᵊ]-uitspraak voor, o.a. hooi, stro, strooien, zooien, rood. Ad (2): De smalle strook met [u.ᵊ]-vocaal in het oosten van het Waasland lijkt aan te sluiten bij het [u.ᵊ]-gebied rond Antwerpen (K 244). Goossens 1962: 324 ziet dat hele gebied als een relictgebied ‘mit velarem Vokalismus zwischen einem östlichen Gebiet mit Palatalvokalismus im Umlautsfall und einem westlichen Gebiet mit Palatalvokalismus überhaupt’. De tegendruk tegen de (spontane) palatalisering zou volgens hem van de stad Antwerpen uitgegaan zijn. Voor het oosten van het Waasland acht Taeldeman 1978: 62 (voetnoot 67) het daarentegen waarschijnlijk dat de spontane palatalisering hier wel operationeel is geweest, maar dat de oude ūᵊ later opnieuw ingevoerd werd. Een aanwijzing daarvoor ziet hij in de [i.ᵊ]-realisaties van Wgm. au vóór een labiaal (bv. [li.ᵊpən] = lopen) in de dialecten van Melsele (I 179), Zwijndrecht (I 180) en Haasdonk (I 181).Ga naar voetnoot1 Het cultuurcentrum Antwerpen kan m.i. een rol gespeeld hebben bij die hervelarisering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ad (3): Ook in de (noord)oostelijke Denderstreek en het aangrenzende Westbrabantse gebied vinden we de [u.ᵊ]-vocaal terug. Hierna zal nagegaan worden hoe dat velaire vocalisme daar geïnterpreteerd moet worden. Gaat het om het behoud van oude ūᵊ of moet ook voor deze dialecten gedacht worden aan herinvoer van ūᵊ na een vroeger stadium van palatalisatie? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Evolutie van au in de oostelijke Denderstreek: [u.ᵊ] > [y.ᵊ] > [u.ᵊ]?Van alle [u.ᵊ]-eilandjes neemt de [u.ᵊ]-kern rond Aalst (O 61) wel de opvallendste uitzonderingspositie in het uitgestrekte palataliseringsgebied in. De merkwaardige vorm van het gebied met spontane palatalisering, waarin het [u.ᵊ]-gebied rond Aalst a.h.w. een schiereiland vormt, heeft eerder al de aandacht van Van Loey 1979 getrokken. Hij oppert de suggestie van een westwaartse [u.ᵊ]-herovering op het uitgestrekte [y.ᵊ]-gebied. Die hervelarisering zou volgens hem uitgegaan zijn van cultuurcentra als Antwerpen (K 244) of Mechelen (K 330), die wellicht nooit [y.ᵊ]-vocalisme gekend hebben. Op grond van eigen onderzoek ben ik zelf ook tot de constatering gekomen dat hervelarisering na een fase van (eventueel slechts gedeeltelijk doorgevoerde) spontane palatalisering erg plausibel is voor de oostelijke Denderstreek boven Ninove (O 152) en het aansluitende Pajottenland. De bewijsvoering daarvoor hoeft echter niet op grond van extern-linguïstische factoren te gebeuren (cf. Van Loey); de fonologische structuur van de betreffende dialecten zelf reikt een aantal belangrijke argumenten aan.
1. Ook in de Denderstreek en het Pajottenland komen een aantal woorden met [i.ᵊ]-realisatie voor. Zelf heb ik in dat gebied drie [i.ᵊ]-vormen kunnen attesteren: [zi.ᵊm]/[ẓi.ᵊm] (zoom), [ki.ᵊl] (kool) en [stri.ᵊn] (strooien). Die vormen zijn heel toevallig aan het licht gekomen bij enquêtes die ik met een totaal ander doel voor ogen heb afgenomenGa naar voetnoot2, en het is dus best mogelijk dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er (1) nog andere [i.ᵊ]-woorden in het betreffende gebied voorkomen, en dat (2) het gebied met [i.ᵊ]-realisatie voor die woorden nog verder reikt dan mijn onderzoeksgebied.Ga naar voetnoot3 Het lijdt geen twijfel dat het [i.ᵊ]-vocalisme door ontronding ontstaan is uit gepalataliseerde [y.ᵊ]. Nochtans is [u.ᵊ] in een groot deel van de betreffende dialecten op dit moment de normale realisatie voor Wgm. au, zodat we wellicht mogen aannemen dat deze dialecten in vroeger tijden (een aanzet tot) spontane palatalisering hebben gekend. De overgrote meerderheid van de [i.ᵊ]-realisaties treffen we in het huidige ontrondingsgebied rond Aalst aan, maar ook daarbuiten komen er vormen met [i.ᵊ] voor. Dat geldt in elk geval voor de realisatie van de vocaal in zoom (zie Kaart 1).
Van de bestudeerde woorden heeft de [zi.ᵊm]/[ẓi.ᵊm]-realisatie de grootste verspreiding: ze komt over de hele as Dendermonde-Geraardsbergen én in de meerderheid van de onderzochte dialecten van het Pajottenland voor. De [i.ᵊ]-realisaties voor kool en strooien zijn (blijkens mijn weliswaar geografisch beperkt materiaal) echter wel tot het ontrondingsgebied beperkt: [ki.ᵊl] komt in 18 dialecten van het onderzoeksgebied voor, [stri.ᵊn] daarentegen in slechts 2 (nl. die van Meldert (O 66) en Essene (O 154)). De [i.ᵊ]-vormen voor zoom in niet-ontrondende dialecten zijn dus mogelijk dubbele relicten: ze getuigen niet alleen van de vroegere verspreiding van de spontane palatalisering over het oosten van de Denderstreek, maar wellicht ook van het feit dat de ontronding ooit veel verder verbreid was dan nu het geval is (zie verder onder 4.).
2. In het gebied dat Wgm. au normaal als [u.ᵊ] realiseert, komen in een aantal uitzonderlijke gevallen niet alleen [i.ᵊ]-, maar ook [y.ᵊ]-realisaties voor. Zo heb ik de vorm [ky.ᵊl] in de niet-palataliserende dialecten van Asse (O 162), Opwijk (O 68), Peizegem (O 69a), Steenhuffel (O 67) en Londerzeel (I 275) opgetekend. Ook hier gaat het naar alle waarschijnlijkheid om relictvormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. In de bestudeerde [u.ᵊ]-dialecten wordt de stamvocaal bij flexie en derivatie vóór bepaalde consonantclusters verkort.Ga naar voetnoot4 Het resultaat van dat proces is echter niet het natuurlijke verkortingsprodukt [u], maar [y] of (met ontronding) [i] of [ɛ], bv. [lu.ᵊpən] (lopen) - (hij) [lypt] of [lipt]/[lɛpt] (loopt), [bu.ᵊm] (boom) - [bymkən] of [bimkən]/[bɛmkən] (boompje).Ga naar voetnoot5 Ook deze verkorte vormen laten zich gemakkelijk verklaren door het aannemen van vroegere spontane palatalisering van ūᵊ. Gezien de erg westelijke ligging van het betreffende gebied lijkt het vrijwel uitgesloten dat het palatale vocalisme in die geflecteerde vormen het resultaat van secundaire (morfologische) umlautswerking is.
Het voorkomen van de bovengenoemde [i.ᵊ]- en [y.ᵊ]/[y]-vormen in een gebied dat Wgm. au normaal als [u.ᵊ] realiseert, laat sterk vermoeden dat die velaire diftong ook hier ooit, eventueel partieel, spontaan gepalataliseerd werd. Het resultaat van dat proces werd echter naderhand opnieuw geëlimineerd, althans in het stamvocalisme. Naast structurele factoren pleit tenslotte ook de geografische factor (cf. Van Loey) voor een mogelijke hervelarisering na vroegere spontane palatalisering. Het Westbrabantse ūᵊ-gebied lijkt namelijk als een wig vanuit noordelijke richting in het uitgestrekte gebied met spontane palatalisering gedrongen te zijn. De cruciale vraag is nu wat de aanleiding tot de regressie van het ȳᵊ-vocalisme is geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Mogelijke oorzaken van de hervelarisering ([i.ᵊ] >) [y.ᵊ] > [u.ᵊ]Qua ligging en vorm vertoont het [u.ᵊ]-gebied boven Ninove (O 152) opvallend veel gelijkenis met het Aalsterse ontrondingsgebied. Op Kaart 1 blijkt dat de west- en zuidgrens van die twee gebieden ongeveer samenvallen.Ga naar voetnoot6 De plausibiliteit van een causaal verband tussen die twee klankverschijnselen ligt dan ook voor de hand. Dat verband dient wellicht in de volgende evolu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tie gezocht te worden. Als de spontane palatalisering van ūᵊ ooit werkzaam is geweest in het ontrondingsgebied, dan dreigde het produkt van die werking, ȳᵊ, op het moment dat de ontronding operationeel werd, samen te vallen met het sterk bezette foneem īᵊ < Wgm. ai. Realisaties als [ẓi.ᵊm]/ [zi.ᵊm] voor zoom wijzen in die richting. Een uitweg ter vermijding van die samenval - die ongetwijfeld tot heel wat homoniemen had geleidGa naar voetnoot7 - was de terugkeer van ȳᵊ naar zijn uitgangspunt, ūᵊ. Het is trouwens goed mogelijk dat het ūᵊ-herstel bevorderd werd door nog bestaande ūᵊ-vormen, waarin de overgang (nog) niet plaatsgevonden had.Ga naar voetnoot8 De ontronding heeft zich daarentegen wel kunnen manifesteren in het verkortingsprodukt van *ȳᵊ, nl. y; vandaar het bestaan van alternerende vormen als [lu.ᵊpən] (.lopen) - [ɑlɛpt]/ [ɑlipt] (hij loopt), [u.ᵊp] (hoop) -[ɛpkən]/[ipkən] (hoopje).Ga naar voetnoot9
Deze schets van de ontwikkelingsgang van ūᵊ is natuurlijk vrij hypothetisch omdat er maar een paar dialectfeiten zijn die duidelijk in die richting wijzen (o.a. zoom, kool, strooien). Het bestaan van (een aanzet tot) spontane palatalisering, die dan weer teruggedrongen werd door de ontronding, blijkt echter ook uit een merkwaardige hypercorrecte ontwikkeling, waarbij de regressiebeweging zich ook entte op [i.ᵊ]-vocalen uit Wgm. ai. Het betreft de uitspraak van het werkwoord heten (< Wgm. haitan) in het onderzochte gebied. Voor de stam heet bestaan er in sommige dialecten van het ontrondingsgebied - en soms ook daarbuiten - dubbelvormen: als infinitiefvormen zijn zowel [i.ᵊtn] als [u.ᵊtn] of [y.ᵊtn] in gebruik (cf. Kaart 2). Dat geldt meer bepaald voor de dialecten van Sint-Gillis-Dendermonde (I 264), Hofstade (O 59), Aalst (O 61), Ressegem (O 134), Idegem (O 223), Bekkerzeel (O 168) en Peizegem (O 69a). Voor de andere dialecten werd dan weer maar één van die vormen opgegeven. Eén tendens is echter gemeenschappelijk voor de hele Denderlinie: velarisering in de geflecteerde vorm, wat de stamvocaal ook is ([i.ᵊ], [y.ᵊ] of [u.ᵊ]). Overal werd dus Hoe heet gij? uitgesproken als [u:uṭə]. Blijkens de op grond van distributieverschillen afwijkende alternanties in [u.ᵊp] (hoop) - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[ɛpkən] (hoopje) en [bu.ᵊn] (boon) - [buṇṭṇ] (boontje)Ga naar voetnoot10 kan de vocaal in de bovenstaande sequentie alleen maar op y (zeker niet op i of ɛ) teruggaan. Waarom de besproken ontsporing zich enkel bij een werkwoord als heten manifesteert, is wellicht aan factoren van sociolinguïstische aard toe te schrijven. Blijkbaar moeten de ontronde [i.ᵊ]-realisaties op een bepaald ogenblik (toen [u.ᵊ] als norm oprukte) als te gemeenzaam zijn ervaren. Het is dan ook kenmerkend dat de ontronding als residu is blijven hangen bij woorden uit de huiselijke (zoom) of agrarische (kool, strooien) sfeer. Een woord als heten heeft echter eerder een intercommunale gebruiksradius in contacten met vreemden (cf. Ik heet x, hoe heet gij?), wat het gevoeliger maakt voor hypercorrecte ontwikkelingen.
Het lijkt me niet uitgesloten dat naast de ontronding nog een andere factor bijgedragen heeft tot de herinvoer van ūᵊ, nl. het (universele) streven naar symmetrie in het fonologische systeem, in casu het vocaalsysteem. Behoud van de gepalataliseerde [y.ᵊ] zou aanleiding gegeven hebben tot een asymmetrische opbouw van het lange-vocaalsysteem, dat wel een aantal goed bezette gespreide palatale én geronde velaire, maar (als gevolg van de ontronding) geen geronde voorvocalen (meer) had. In een latere fase waren de diftongen die zich uit Mnl. ī en ȳ ontwikkeld hadden, resp. *ɛ̄i en *œ̄y, in de dialecten van de oostelijke Denderstreek en het aangrenzende Pajottenland immers tot velaire centrerende diftongen geëvolueerd, dus: *ɛ̄i > [ʋ.a], bv. [pʋ.ap] (pijp) en *œ̄y > [o.ɛ], bv. [bo.ɛk] (buik). In die zin is het vermoedelijk niet toevallig dat de westelijke en zuidelijke grenzen van het ūᵊ-gebied niet alleen vrij nauwkeurig samenvallen met die van de Aalsterse ontrondingskern, maar dat ze ook voor een groot deel in de buurt liggen van de scheidingslijn tussen de ‘Oostvlaamse’ palatale monoftongen (resp. [ɛ:] en [œ:]) en de ‘Westbrabantse’ velaire centrerende diftongen, ontstaan uit Mnl. ī en ȳ.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Implicaties van de geschetste ontwikkelingAls het proces van spontane palatalisering effectief onder druk van de ontronding opgegeven werd, dan heeft dat implicaties voor de relatieve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chronologie van die twee verschijnselen. Had de ontronding zich al voltrokken op het moment dat de spontane palatalisering in werking trad, dan bestond er ogenschijnlijk geen gevaar voor de nieuw ontstane palatale ȳᵊ-vocaal.Ga naar voetnoot12 Dat kan impliceren dat de palatalisering zich vóór of rond de tijd van de ontronding manifesteerde. De studies van Vangassen 1960 & 1961 over de ontronding in de Denderstreek leren ons dat het verschijnsel daar vanaf de 16e eeuw in het schrift tot uiting kwam. Hij situeert de bloeiperiode van de ontronding in de Denderstreek dan ook in die tijd (16e-17e eeuw).Ga naar voetnoot13 Wat de datering van de palatalisering betreft, heeft Taeldeman 1984 uit het spellingboekje van Lambrecht, Nederlandsche Spellijnghe (1550), afgeleid dat het palataliseringsproces in Zuid-West-Brabant vroeger op gang is gekomen dan in Oost-Vlaanderen. Lambrecht stelt als (Gentse) schrijfwijze voor de vocaal in doorn, dood, schoon enz. <oa> voor, maar wijst erop dat diezelfde klank voor het Brabants door <uea> (= [ø.ᵊ]) moet worden voorgesteld. Die gegevens ondergraven ons vermoeden niet dat het produkt van de spontane palatalisering bedreigd werd door het (nog) operationele ontrondingsproces. In het besproken gebied is niet alleen de palatalisering aan regressie onderhevig geweest; alles lijkt erop te wijzen dat ook de ontronding zwaar aan produktiviteit heeft ingeboet. Op de kaart van zoom (Kaart 1) vinden we de [i.ᵊ]-relicten ver buiten het huidige ontrondingsgebied terug. Dat geldt trouwens ook voor ontronde vormen van woorden met een stamvocaal van andere herkomst (bv. in (kaars)roet, schoppen, druppen). Het voorkomen van dergelijke vormen in niet-ontrondende dialecten kan in principe op twee manieren verklaard worden: als ontleningen aan ontrondende dialecten of als relicten van vroegere ontronding. De laatste verklaring geniet de grootste plausibiliteit: in de betreffende literatuur wordt immers algemeen aangenomen dat de huidige ontrondingsgebieden veel groter zijn geweest. Goossens 1963 suggereert zelfs dat enkele ervan (de kerngebieden rond Aalst, Boom en Leuven) ooit aan elkaar vast hebben gezeten.Ga naar voetnoot14 Dat het Aalsterse ontron- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingsgebied in vroeger tijden verder heeft gereikt dan nu het geval is, wordt o.a. bevestigd door het voorkomen van ontrondingsvormen in het dialect van Hofstade (O 59), dat net buiten de kern valt. Het ontrondingsgebied moet zich vroeger ook nog meer naar het zuiden toe uitgestrekt hebben. Uit het materiaal van Vangassen (1960) blijkt dat er in de 16e eeuw ook in Geraardsbergen (O 228) ontrondingen voorkwamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieUit het bovenstaande moge gebleken zijn dat de nu typisch Oostvlaamse en Zuidwestbrabantse palatalisering van ūᵊ > [y.ᵊ] vermoedelijk ook heeft bestaan in de dialecten van de oostelijke Denderstreek en het aansluitende Pajottenland. Dat het proces daar niet produktief geworden is en/of zich niet heeft kunnen handhaven, is toe te schrijven aan spanningen binnen het systeem. Door het actief worden van het ontrondingsverschijnsel dreigden de produkten van twee sterk bezette vocaalfonemen (īᵊ < Wgm. ai en ȳᵊ < Wgm. au) samen te vallen en dus diende de oppositie gered te worden. Dat was mogelijk dank zij de herinvoering van de oude ūᵊ-vocaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|