Taal en Tongval. Jaargang 39
(1987)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De genitief meervoud in het Oudnederlands
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De afslijting van de heldere vocalenHet meest typerende verschil tussen Oud- en Middelnederlands is de teloorgang van de heldere vocalen in onbeklemtoonde lettergrepen. Toch is over die breuk, die geleidelijk moet zijn ontstaan, niets in detail bekend. Het proces had met zekerheid reeds omstreeks 1200 zijn beslag gekregen, aangezien de dan inzettende Middelnederlandse tekstoverlevering geen enkel spoor van heldere morfeemuitgangen meer vertoont. In het vergelijkbare Oudhoogduits, waar deze feiten het best bekend zijn, stelt men met het begin van de tiende eeuw een sterk verval vast van de oorspronkelijk heldere vocalen in onbeklemtoonde lettergreepGa naar voetnoot1. Om begrijpelijke redenen hebben de distinctieve flexievocalen zich daarbij langer weten te handhaven dan niet-semantisch functionele vocalen in andere posities. Omstreeks 1000 waren ze voor de Duitser Notker van St.-Gallen nog levend taalgoed. Voor het Oudnederlands zijn we als gezegd op de studie van de plaatsnamen aangewezen, die echter door hun propriaal karakter, d.i. de reeds vlug intredende verbleking van de etymologische betekenis, uiteraard slechts tweedehands bewijsmateriaal leveren. We excerpeerden daartoe uit het eerste deel (letters A tot M) van het Toponymisch Woordenboek alle plaatsnamen met een oorspronkelijke genitief meervoud uit Vlaanderen, Brabant, Antwerpen en Limburg. In meerderheid bleek het te gaan om namen met een ing-suffix. Voor de periode 950-1000 (voor de periode van 900 tot 950 zijn er opvallend veel minder attestaties) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noteerden we 7 gevallen met behoud van het a-formans (type Caningahem), 22 met een verdofte vocaal (type Idingehem, Thrassaldingehem, Evergehem enz.). In de periode tot 900 zijn daarentegen gevallen met verdoffing praktisch onbestaande. Ze beperken zich tot volgende toponiemen: 844-64 Morningehem, 868 Makingeheim, Geveringeheim, Amolringeheim, Thisingheim, 9e eeuw Hatingem. Ze komen vrijwel zeker voor rekening van kopiisten uit latere eeuwen. Na het jaar 1000 verdwijnen de genitiefmorfemen in plaatsnamen vrijwel volledig. In zuidwestelijk en vooral Frans-Vlaanderen verschijnen nog wel zeer laattijdig spellingen als 1119 Gomelingaham, 1176 Lidingahem 1170 Iblingahem enz., maar een vergelijking met oudere varianten als 1075 Gomelingehem 1085 Liedengehem enz. toont aan dat -a- toen al geen morfeem meer was, maar de weergave van een open sjwaGa naar voetnoot2. Buiten dat Zuidwestvlaamse gebied noteerden we vrijwel exhaustief volgende vormen met behoud van het genitiefmorfeem na het jaar 1000:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de lijst zijn een drietal vaststellingen te maken: 1) In enkele van de genoemde gevallen is zeker geen sprake meer van een nog levend genitiefmorfeem. In Monacawerve en Munacareda is -a- gewoon weergave van de open sjwa. Bij de stadsnamen Francanouordi en Magadaburgensis gaat het om een gefixeerde oude spellingtraditie. Reeds in 941 en 947 komen trouwens reeds verdofte vormen voor als Vranconevurt en Franconefurt. De toestand is vergelijkbaar met het grote aantal Vlaamse ingehemverdoffingen uit de tweede helft van de tiende eeuw (cf. supra). Er mag bijgevolg aangenomen worden dat het genitiefmorfeem bij die oude namen reeds omstreeks 950 volledig was geneutraliseerd, maar nog lange tijd in verzorgde spreektaal of wat archaïscher taalregisters beschikbaar bleef. Het is wellicht dan ook geen toeval dat nogal wat toponiemen uit de lijst (die uit 1020 en 1015-25) uit een literaire bron komen, de Karoli Vita Meinwerci. 2) De verdoffing van het genitiefmorfeem in de tiende eeuw gold enkel zeer oude en dus niet langer etymologisch gemotiveerde plaatsnamen. In gewone syntagma's bleef het morfeem echter tot laat in de elfde eeuw produktief. De Duitser Notker maakte er omstreeks 1000 nog volop gebruik van en ook de auteur van de Vita Meinwerci zou zijn toponiemen wellicht morfologisch niet correct hebben kunnen archaïseren, mochten de genitiefmorfemen uit zijn moedertaal zijn verdwenen. Een andere aanwijzing is in de lijst zelf te vinden. De meerderheid van de daar geciteerde gevallen zijn blijkens hun spelling nog op te vatten als synchroon ontstane syntagma's, niet als (aan elkaar geschreven) samenstellingen (Luopanheldero marko, Taleuangero marca enz.). Het betreft bijgevolg zeer recent gevormde, doorzichtige woordgroepen met een nog produktief genitiefmorfeem. 3) De meeste voorbeelden met laattijdig behoud van het genitiefmorfeem zijn afkomstig uit Duitse scriptoria (Werden, Echternach, Vilich). Zulks staat in geen enkele geografische verhouding tot het overige materiaal in Gysselings Woordenboek. Die vaststelling kan suggereren dat de verdoffing van de genitiefuitgang in de Nederlanden vroeger heeft plaatsgevonden dan in het Duitse taalgebied. Een aantal in tijd en qua vorm goed vergelijkbare toponiemen uit de Nederlanden lijken trouwens in die richting te wijzen:
Het nog weinig afgesleten uitzicht van deze namen geeft de indruk dat ze niet lang tevoren zijn ontstaan. Dat daarnaast nog tot ca. 1100 namen zijn overgeleverd met wellicht intacte genitiefformantia zoals Hadiggaland, Atingo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houa, Agastaldaburg, Ambraueld is daarmee uiteraard niet in overeenstemming. Het is weinig waarschijnlijk dat ze nog recenter zouden zijn gevormd dan de eerder genoemde en daaraan het behoud van het morfeem te danken zouden hebben. Of dienen we te veronderstellen dat de heldere uitgangen in zuidelijke dialecten iets langer bewaard zijn gebleven? Met uitzondering van Hascreold (Asse) zijn immers alle geciteerde voorbeelden met verdoft suffix Hollands. Besluitend kan men zeggen dat het genitiefmorfeem in onze oudste en etymologisch niet meer begrepen plaatsnamen reeds omstreeks 950 was verdoft, maar in verzorgde taalregisters nog lange tijd als ‘gekleurd’ foneem bewaard bleef, zonder echter nog over morfemische status te beschikken. In niet-propriale contexten, waar de meervoudsgenitief op -o of -a om syntactische redenen noodzakelijk bleef, zou hij echter pas omstreeks 1100 voorgoed zijn verdwenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het formans van de genitief meervoudDe gangbare uitgang van de genitief meervoud was in het Oudgents en het Oudwestvlaams -aGa naar voetnoot3. Gysselings Woordenboek staaft zulks met tientallen voorbeelden van het type Addingahem (d.d. 840), Astenneria mariscum (856), Bagingatun (810-812). Hetzelfde mag op grond van een weliswaar niet zo rijke overlevering verondersteld worden voor Holland en Zeeland (zie kaart). Aan de oostrand van ons taalgebied, tussen Maas en Rijn, werd daarentegen volgens het getuigenis van de Oudnederfrankische Psalmen zoals in het Oudhoogduits het suffix -o gebruikt: hando, fetheraco, leono, uuidouuano enz.Ga naar voetnoot4 Het ligt bijgevolg voor de hand dat de belangrijke isomorf tussen o- en a-uitgangen ergens tussen Schelde en Maas zijn beloop moet hebben gehad. Zoals op de bijgevoegde kaart is af te lezen, is het aantal overgeleverde plaatsnamen voor dat gebied ongelukkig genoeg slechts een fractie van het materiaal waarover we in West- en Oost-Vlaanderen beschikken. Het vaststellen van de isomorf wordt bovendien gecompliceerd door het feit dat a- en o-vormen er blijkbaar willekeurig door elkaar zijn gebruikt, een situatie die veelvuldig is geattesteerd voor het aangrenzende Nederduits: 943 Bergarahuson = 10e-11e eeuw Bergarohuson, ca. 1000 Getokoton = ca. 1100 Getakoton, 820 Mimigernaford = 10e eeuw Mimigernoford e.v.a. Deze hybridische morfologie komt ook voor in de rijke Oudsaksische tekstover- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leveringGa naar voetnoot5. Men vermoedt dat de autochtoon Saksisch-Friese vormen op -a er gaandeweg door een Frankisch superstraat met -o zijn verdrongen.
2.1. Dezelfde invloed is ook duidelijk merkbaar in volgende exhaustieve lijst voorbeelden uit het noordoosten van ons taalgebied (zie tevens kaart):
Laatstgenoemde vier vormen van ca. 1100 zijn alle afkomstig uit het scriptorium van het Westfaalse Werden, de drie Oostbetuwse gevallen van 892 (twee zijn niet precies te lokaliseren) werden geschreven in het Rijnfrankische Lorsch. Een vergelijking met de a-genitieven uit de lijst wettigt de indruk dat deze laatste wellicht de autochtone vormen zijn. Het niet lokaliseerbare Fengrimahuson (niet ingetekend) zou, indien het althans een genitief bevat, eveneens in dat beeld passen. Hoe eenvormiger ons dat beeld na afweging van de bronnen overkomt, des te frappanter blijkt de 9e-eeuwse vorm Fresionouuic in het midden van Nederland. De zwakke genitief op -ono stamt namelijk niet uit een Duits scriptorium, maar uit Utrecht. Wat de plaatsnaam qua spelling nog onverdachter maakt, is dat de goederenlijst waarin hij voorkomt, nog een aantal andere plaatsen vermeldt met het genitiefmorfeem -a: Lonora laca, Suattingabvrim, Ualcanaburg, Scranaholt, Uagara felda (alle in Holland?) en het reeds genoemde Fengrimahuson. De afwijking te beoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delen als een geval van migratie (cf. Atingohoha hierna) zou, gegeven de etymologie ‘wijk der Friezen’, enkel nog meer bevreemden.
2.2 Voor het huidige Belgisch grondgebied noteerden we exhaustief alle genitiefvormen met -o en -a ten oosten van Schelde en Dender benevens alle met -o ten westen van die lijnGa naar voetnoot6:
Het kaartbeeld dat aldus wordt verkregen, is evenmin erg duidelijk. Indien we de gegevens interpreteren in het licht van de moderne dialectgeografie, dienen zich twee mogelijkheden aan. In de veronderstelling dat -a in het viermaal genoemde Walahem/Walaham aan Romaanse invloed is toe te schrijven, zou men geneigd zijn de dialectgeografisch zo belangrijke Dender-Schelde-lijn als isomorf tussen a- en o-dialecten te beschouwenGa naar voetnoot7. Indien we het geval Walaham wel in rekening brengen, moet een veel oostelijker isomorf overwogen worden, eventueel de Getelijn of zelfs de Oostlimburgse isofonenbundel boum/boom, stein/steenGa naar voetnoot8. Voor die oostelijker ligging pleiten m.i. twee argumenten. Er is vooreerst het door J. Lindemans geconstateerde feit dat namen van het type -ingo/inga + heim op een opvallende manier in het oude cultuurgebied tussen Gete en Maas ontbrekenGa naar voetnoot9. De westelijk daarvan optredende ingaheem-namen vormen m.a.w. de uitlopers van het grote blok Vlaamse ingaheem-namen en zijn dus misschien de directe neerslag van een landname door een zelfde dialectgroep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de drie Vlaamse voorbeelden met o-genitief is waarschijnlijk te maken, dat het gaat om Duitse beïnvloeding. De vormen Idrengoham en Ippingohaim komen namelijk voor in een oorkonde van 966, uitgaande van de Duitse keizer Otto II. Voor het geval Atingohoua kan worden ingeroepen dat het pas in 1116 voorkomt, op een ogenblik dat het genitiefmorfeem waarschijnlijk niet meer produktief was (cf. de beschouwingen onder 1) en -o- bijgevolg de weergave zou kunnen zijn van de dan reeds ingetreden sjwa. Dit bezwaar verliest echter veel van zijn waarde door het feit dat de Laatoudnederlandse sjwa vrijwel nooit met o, maar zeer vaak met a wordt weergegeven. Dat de -o- van Atingohoua oorspronkelijk kan zijn en dan aan Oostlimburgse of zelfs Duitse invloed moet worden toegeschreven, krijgt onverwacht steun vanuit een geheel andere hoek. In zijn rijke studie over de Oudenaardse oorkondentaal heeft M. Hoebeke erop gewezen dat de dorpsnaam Etikhove een voor dat dialectgebied merkwaardige secundaire umlaut [a.] > [ɛ.] vertoontGa naar voetnoot10. Op grond daarvan (en tevens op grond van het afwijkende vocalisme in de naam van het aangrenzende Nukerke) speculeerde Hoebeke, dat beide dorpen ‘op een gegeven ogenblik een sterke immigratie van meer Brabants getinte gebieden uit hebben gekend’. Onze morfologische analyse blijkt hem in zijn gedurfde hypothese niet alleen te bevestigen, maar laat toe nog een stap verder te gaan. De oostelijke invloed die in het o-formans is waar te nemen dateert denkelijk van vóór 1047, toen de Vlaamse graaf de mark Ename aan het Duitse Rijk had weten te ontfutselen. En aangezien vermoed wordt dat de rijksburcht Ename omstreeks 973 door markgraaf Godfried de Oude uit de Moezelstreek werd opgetrokkenGa naar voetnoot11, gaat het bij de migranten wellicht zelfs niet om Brabanders, maar om Duitsers. Deze veronderstelling zou tevens kunnen verklaren waarom nog in 1116 een genitiefmorfeem in Vlaanderen intact is overgeleverd. Zoals boven werd uiteengezet, zijn er aanwijzingen dat de heldere morfeemuitgangen in het Duitse taalgebied langer dan te onzent bewaard zijn gebleven. We kunnen besluiten dat in het grootste deel van de Nederlanden -a het gebruikelijke morfeem voor de meervoudsgenitief is geweest. Zuid-Oost-Limburg lijkt blijkens het toponiem Guodengohouo (d.d. 980) morfologisch eerder aan te sluiten bij het dialectgebied van de auteur van de Nederfrankische Psalmen. Het enige raadselachtige geval blijft Fresionouuic in de provincie Utrecht. Gaat het om een geïsoleerd geval, b.v. als stichting vanuit het keizersgezinde Utrecht, of betreft het de meest westelijke uitloper van een Gelders-Noordbrabantse o-wig in het overigens homogeen a-reflecterende Oudnederlands? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor dit Oudnederlands kunnen dan met quasi-zekerheid volgende genitiefvormen gereconstrueerd worden: daga, worda (a-stammen), lambira/lembira (iz-stammen), hirdia (ja-stammen; vgl. 814-40 Gothemia ogian), bodana (n-stammen; vgl. 9e eeuw Ualcanaburg, 944 Fulnaho), hira en thera bij de pronomina enz. Men zou de analogie echter te ver drijven door met Mansion uit de genitiefuitgang -a zomaar af te leiden dat ‘de uitgang van den nom.sg.msc. der n-stammen wel degelijk op -a moest eindigen’Ga naar voetnoot12. Die correspondentie is er weliswaar in het Oudhoogduits (hano: hanōno) en het Oudengels (hona: honena), maar is geenszins dwingend. Men vergelijke Gotisch hana: hananē en Oudijslands hani: hana ‘haan: der hanen’. Welke eindvocaal men bij de Oudnederlandse mannelijke n-stammen moet aannemen, lijkt me in de eerste plaats afhankelijk te zijn geweest van de uitgangen bij de vrouwelijke en onzijdige n-stammen. In alle Germaanse dialecten stelt men namelijk een strikt onderscheid vast tussen de nominatiefuitgang van de mannelijke n-stammen en die van de vrouwelijke en onzijdigeGa naar voetnoot13:
De veronderstelling is dan dat een Oudnederlandse nominatief op -a (hana, boda, menniska enz.) slechts denkbaar is indien de vrouwelijke en onzijdige zwakke substantieven over distinctieve formantia beschikten, b.v. tunge en herte. Indien deze laatste echter op -a uitgingen, dan is een Oudnederlandse nominatief op -o bij de mannelijke n-stammen het waarschijnlijkst. Dat is trouwens ook de uitgang die men vrijwel steeds bij onze oudste mannelijke, spijtig genoeg ook gelatiniseerde, persoonsnamen aantreft: Abbo, Bovo, Poppo enz.Ga naar voetnoot14 Wie met Mansion aanneemt dat de Oudnederlandse mansnamen op -a systematisch zijn gelatiniseerd (of gefrankiseerd) tot namen op -o, moet kunnen verklaren waarom b.v. in de Annales Blandinienses en ElnonensesGa naar voetnoot15 namen als Arno (abt van Saint-Amand) en Milo (‘philosophus’) wel zouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn aangepast, die van Hatta (abt van St.-Vaast en Sint-Pieters) en Beda (Venerabilis) echter niet. M.a.w. namen op -a in ons Oudnederlands namen-materiaal verwijzen met alle waarschijnlijkheid naar Engelsen, Friezen, eventueel ook Oostgermanen. december 1986 |
|