| |
| |
| |
De discrepantie tussen taalgebruik en taalhouding
Of de oplossing van een verkeerd gesteld methodologisch probleem
Inleiding
In een recent artikel van Geerts, Nootens en Van den Broeck in Taal en Tongval (29, 3-4, 1977) wordt een onderzoek ingesteld naar ‘Opinies van Vlamingen over dialekt en standaardtaal’. In het besluit van het artikel wordt een vergelijking gemaakt met vroegere, beperktere onderzoeksresultaten. Uit hun analyse blijkt dat er een rangorde gevonden kan worden in de opvattingen over de geschiktheid van het dialect voor verschillende situaties. Er wordt vastgesteld dat ook in andere onderzoekingen de opvatting van een dalende geschiktheid van het dialect naarmate de situatie formeler wordt te vinden is.
Daar er in het artikel gebruik gemaakt is van een (volgens mijn mening, thans reeds sterk verouderd) geschrift van mij uit 1971, meen ik dat mij hierdoor een gelegenheid wordt geboden om een sterker onderscheid te maken tussen taalgebruik en taalattitude. Mijn artikel behandelde een zeer beperkt aantal domeinen van het taalgebruik en niet van taalattitude. Het onderzoek werd door middel van een mondelinge enquête gehouden bij jonge gezinnen in heel Vlaanderen. De vragen waren zeer elementair en waren slechts in laatste instantie toegevoegd aan de vragenlijst van een onderzoek over een heel ander onderwerp. Bij een aantal echtparen werd zowel het taalgebruik van de man als dat van de vrouw opgevraagd. Een methodologisch bezwaar tegen deze manier van werken is natuurlijk dat de betrouwbaarheid van de antwoorden niet te controleren is. Door de auteurs van het recente artikel werd trouwens gewezen op het grote verschil tussen hun gemiddelde cijfers en de mijne. De oorzaak ligt hier zonder twijfel in de formulering van de vraag. Er kan door de informanten anders geantwoord worden op een vraag naar de geschiktheid van een taal in een bepaalde situatie dan op een vraag naar het taalgebruik in diezelfde situatie.
| |
| |
Het artikel van 1971 was slechts een vluchtige kennismaking met het zeer ruime gebied van de sociolinguistiek. In 1972 wijdde ik een nieuwe studie aan het gebruik van ABN en dialect in het Vlaamse land. Het aantal ondervraagde personen was wel beperkter, maar de vragenlijst was veel meer genuanceerd en omvatte naast vragen over het taalgebruik ook vragen over de geschiktheid van het dialect in bepaalde situaties. In verschillende bijdragen (cfr. literatuurlijst) werd op die enquête gesteund. De gegevens die vooral behandeld werden, waren die in verband met het taalgebruik. De opzet was na te gaan of er een situatie van diglossie in het gebruik van de diverse variëteiten van het Nederlands bestond.
Wat echter minder grondig geanalyseerd werd, hoofdzakelijk uit financiële overwegingen, waren de vragen met betrekking tot de geschiktheid van het dialect. Het recente artikel van Geerts e.a. heeft mij echter genoopt hierop terug te komen. Globaal kan gesteld worden dat het dialectgebruik en de attitude ten aanzien van de geschiktheid van het dialect voor de onderzochte situaties direct correleren. Maar naast de vele overeenkomsten zijn er ook tal van verschillen.
Een fundamenteel onderscheid heeft in hun interpretatie op pg 134-135 geleid tot verwarring. Mijn eerste primaire gegevens van 1971 betroffen alleen het taalgebruik; het is daarom misleidend die cijfers met die van Geerts e.a. te vergelijken.
De gegevens van de enquête van 1972 bieden de mogelijkheid om zes diverse situaties te onderzoeken. Vier daarvan zou ik in dit kader ‘zuiver’ willen noemen, omdat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de vraagstelling over het taalgebruik en de vraag naar de geschiktheid van een taalvorm. Het betreft hier de situaties: man en vrouw, de ouders met de kinderen, de ondervraagde met zijn vrienden, en de ondervraagde met zijn collega's op het werk.
Twee situaties zijn minder zuiver omdat de vraag naar de geschiktheid het geheel van de situatie betreft en een veel ruimer perspectief heeft dan die naar het taalgebruik van de ondervraagde. Het gaat ten eerste om de vraag naar de geschiktheid van het dialect op school en die naar het taalgebruik met de leraar van de kinderen, ten tweede om die naar de geschiktheid van het dialect in de eredienst en naar het taalgebruik met de lokale geestelijkheid.
Het zijn vooral de elementen uit de eerste vier situaties die het best de discrepantie aantonen tussen norm en gedrag. De attitude is de individuele norm en die is niet steeds in overeenstemming met het individuele
| |
| |
handelen van dezelfde persoon. Terwijl Geerts hiervoor de term schizoglossie gebruikt, beschouw ik dit verschijnsel als een algemene wetmatigheid in de sociologie. (Denkt men hier b.v. aan de norm op sexueel gebied, de attitude en het feitelijk gedrag; of b.v. aan de juridische norm.)
Er bestaat steeds een verschil, groot of klein, tussen de individuele norm en het handelen, ook op het vlak van de taal. De term schizoglossie zou ik willen reserveren voor een ander verschijnsel, namelijk het gebruik van twee talen, los van elkaar en dit in een tweetalige situatie, waar de determinant om de keuze te bepalen niet teruggaat tot het normale diglossische verschijnsel, maar wel veeleer toevallig is, in hoge mate zelfs onberedeneerd. Op dit verschijnsel heb ik reeds gewezen in 1975 bij de analyse van het taalgebruik van de nederlandstalige immigrant in de Brusselse agglomeratie. Zijn taalgebruikspatroon, dat daar in hoge mate afhangt van wie de spreekact initiëert, is volgens mij schizoglossisch. Het wijkt af van het strenge patroon van diglossie en kan met een zeer kort interval tot tegenovergestelde resultaten aanleiding geven. Tot zover die beperking.
| |
De resultaten
Bij het onderzoek van de resultaten moet een onderscheid worden gemaakt tussen de vragen omtrent het taalgebruik en de vragen omtrent de geschiktheid van het dialect.
| |
Het taalgebruik
De antwoorden omtrent het taalgebruik werden reeds meerdere malen uitvoerig onderzocht in andere artikels en bijdragen. Voor de vergelijking van het onderzoeksmateriaal zal ik hier steunen op de versie zoals die in 1975 in de studie ‘Taaltoestanden in België’ werd gepubliceerd.
Zoals uit het geheel van de literatuur blijkt, bestaat er ook in het gebruik van variëteiten van het Nederlands een bepaald diglossisch patroon. Het Algemeen Nederlands (ABN) wordt hoofdzakelijk gebruikt in die situaties waarbij de vorm van het contact niet meer bepaald wordt door reeds vroeger geformuleerde rolverwachtingen, maar door een formele situatie of een waarin de gesprekspartner een onbekende is. De laagste frequentie van het gebruik van het Algemeen Nederlands treft men aan in de meer informele sfeer.
Voor de door ons beschouwde situaties kan men dus een hoog gebruik van het Algemeen Nederlands verwachten in de situatie met een priester
| |
| |
en met de leraar van de kinderen, en gedeeltelijk ook in de relatie met de kinderen, het gebruik van het dialect zal daarentegen sterk overwegen in de situaties waar het gaat om contacten tussen het echtpaar, de contacten met vrienden en de contacten in de werksfeer met de collega's.
Het gebruik van het dialect vermindert naarmate men zich beweegt van een informele naar een formele situatie. De tabel I m.b.t. het taalgebruik over de verschillende situaties, voor alle steekproefpersonen, toont dit duidelijk aan. De situaties die tot de informele sfeer behoren, vertonen een overwegend gebruik van het dialect, die van de formele sfeer een overwegend gebruik van het Algemeen Nederlands.
Tabel I
Het taalgebruik volgens sociolinguistische situatie, voor de totale steekproef.
|
Sociolinguistische situatie |
Symbool |
Gebruikte taalvariëteit |
|
Dialect |
Algemeen Nederlands |
Contacten met vrienden |
V |
79,37 |
20,63 |
Contacten van de echtgenoten met elkaar |
E |
76,32 |
23,68 |
Contacten met de kinderen |
K |
67,82 |
32,18 |
Contacten met collega's |
C |
48,61 |
51,39 |
Contacten met de lokale priester |
P |
22,48 |
77,52 |
Contacten met de leraar van de kinderen |
L |
15,00 |
85,00 |
Het gebruikspatroon vertoont bij een splitsing volgens geslacht geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Anderzijds is er een hoger gebruik van het dialect in het landelijk dan in het stedelijk milieu. Het bijkomend verschijnsel, dat het verschil tussen beide milieus vermindert naarmate de situatie meer formeel wordt, wijst op het sterk normregulerend karakter van het landelijk milieu voor de informele situaties. De splitsing toont duidelijk aan in welke mate in het landelijk milieu het gebruik van het dialect vermindert bij de overgang van informeel naar formeel.
Verder gebruikt de vrouw in het stedelijk milieu meer het Algemeen Nederlands dan de man, vooral in de formele situaties. Dit kan vooral
| |
| |
verklaard worden vanuit de niet-gelijke en niet-solidaire toestand van de vrouw tegenover de andere personen in de situatie. Het Algemeen Nederlands wordt als statusverlenend beschouwd.
Uit de combinatie van de parameters geslacht en milieu kan het volgende samengevat worden: in de situaties ‘V’ (zie betekenis symbolen in tabel I) en ‘E’ is het milieu bepalend, in ‘K’ en ‘C’ het geslacht (ook in belangrijke mate bepaald door de samenstelling van de steekproef) en in ‘P’ en ‘L’ het karakter van de situatie. In de eerste twee gevallen tellen de zgn. ‘achtergrond van de spreker’, in de laatste twee de zgn. ‘structuur van de situatie’ en in de twee andere een zgn. ‘identificatie van de mogelijkheden’. De drie elementen zijn niet te scheiden, doch ze zullen elk op een bepaald moment de andere verdringen.
Die invloeden worden nog doorkruist door andere variabelen: 1) een hoog onderwijsniveau heeft een minder gebruik van het dialect tot gevolg, en in het stedelijk milieu wordt het gebruik van het dialect versterkt voor een laag onderwijsniveau; 2) voor een hoog beroepsniveau gelden dezelfde vaststellingen, doch hier is het opvallend dat in het stedelijke milieu ook een laag beroepsniveau het gebruik van het dialect sterk doet verminderen, en dat vooral in de groep van de vrouwen zonder beroep een hoog gebruik van het dialect opvalt; 3) naarmate de leeftijd daalt, daalt ook het gebruik van het dialect.
| |
De geschiktheid
Voor de analyse van de geschiktheid werd zoals reeds eerder gemeld een beroep gedaan op een aantal situaties die al of niet volledig overeenstemmen met de situaties bestudeerd bij het taalgebruik. Het is niet noodzakelijk nogmaals terug te komen op de beschouwde domeinen. Hiervoor vindt de lezer elders voldoende materiaal.
Een rangschikking volgens dalende gemiddelde score toont reeds aan dat er grote verschillen bestaan in de tolerantie tegenover het gebruik van het dialect.
Uit tabel II blijkt duidelijk dat de zes beschouwde situaties gegroepeerd kunnen worden in drie paren, nl. die paren waarvan de scores elkaar benaderen en waarvan het houdingpatroon een grote overeenkomst vertoont. De paarvorming stemt overeen met datgene wat in de samenvatting hierboven reeds werd gezegd.
In tabel III hebben we voor de totale steekproef een vergelijking gemaakt enerzijds tussen het gebruikspatroon en het gunstige houdingpatroon (in %) en anderzijds tussen de gemiddelde scores uit onze steekproef en de resultaten van Geerts e.a. (pg. 105).
| |
| |
Tabel II
De totale resultaten m.b.t. de tolerantie tegenover het gebruik van het dialect.
|
Dialect is voor de sociolinguistische situaties |
vrienden V |
manvrouw E |
ouderkind K |
collega's C |
priester P |
leraar L |
De minst geschikte taal |
|
- - - |
8,84 |
6,90 |
20,83 |
26,39 |
72,03 |
73,61 |
- - |
10,88 |
4,83 |
23,61 |
19,44 |
18,18 |
18,06 |
- |
29,25 |
31,03 |
29,86 |
30,56 |
4,20 |
3,47 |
in % subtotaal |
48,98 |
42,76 |
74,31 |
76,39 |
94,41 |
95,14 |
+ |
36,05 |
33,10 |
18,75 |
15,97 |
2,80 |
3,47 |
+ + |
12,93 |
19,31 |
6,94 |
6,94 |
1,40 |
0,69 |
+ + + |
2,04 |
4,83 |
- |
0,69 |
1,40 |
0,69 |
De meest geschikte taal in % subtotaal |
51,02 |
57,24 |
25,69 |
23,61 |
5,59 |
4,86 |
Totaal = N |
147 |
145 |
144 |
144 |
143 |
144 |
Gemiddelde score op de zespuntenschaal |
3,39 |
3,68 |
2,67 |
2,60 |
1,48 |
1,42 |
Gemiddelde score in Geerts e.a. |
4,2 |
4,5 |
3,8 |
3,8 |
- |
1,7 |
Bron: eigen enquête.
Zespuntenschaal: de meest geschikte taal: |
6 = + + + |
|
5 = + + |
|
4 = + |
|
3 = - |
|
2 = - - |
|
de minst geschikte taal: |
1 = - - - |
Uit het eerste paar blijkt in welke mate het gebruik van het dialect hoger ligt dan de tolerante houding tegenover het dialect als geschikte taal in elk van de aangeduide situaties.
| |
| |
Tabel III
Vergelijking gebruikspatroon - tolerantiepatroon; vergelijking gemiddelde scores volgens zespuntenschaal, spreidingscoëfficiënt.
|
Symbool |
Totaal Dialect Gebruikspatroon |
Tolerante houding |
Vergelijkbare scores |
Spreiding σ |
|
|
|
Eigen enquête |
Geerts e.a. |
|
|
|
|
|
Totaal |
Brabant |
|
V |
79,37 |
51,02 |
3,39 |
4,2 |
4,3 |
1,17 |
E |
76,32 |
57,24 |
3,68 |
4,5 |
4,9 |
1,18 |
K |
48,61 |
25,69 |
2,67 |
3,8 |
4,4 |
1,25 |
C |
67,82 |
23,61 |
2,60 |
3,8 |
3,9 |
1,20 |
P |
22,48 |
5,59 |
1,48 |
- |
- |
0,97 |
L |
15,00 |
4,86 |
1,42 |
1,7 |
1,6 |
0,86 |
Uit het tweede paar blijkt dat er in onze steekproef een geringere tolerantie is tegenover het dialect dan in de steekproef van Geerts e.a., Dit kan het gevolg zijn van de structuur van de vragenlijst waarbij gebruik en houding duidelijk tegenover elkaar konden worden gesteld. Bij Geerts e.a. wordt uitsluitend gevraagd naar het houdingpatroon en dit komt dan ook gunstiger over bij de ondervraagde.
Het grote verschil tussen gebruik en houding komt hier reeds duidelijk naar voren; in het laatste gedeelte zal onderzocht worden hoe de vastgestelde discrepantie in feite gestructureerd is. De gemiddelden lopen relatief sterk uit elkaar, doch de diverse spreidingscoëfficiënten liggen dichter bij elkaar. Ook hier stellen we vast dat de spreidingscoëfficiënten zich rond drie paren concentreren. Uit het eerste paar, ‘V’ en ‘E’, blijkt een grote tolerantie tegenover het gebruik van het dialect. De spreidingscoëfficiënten duiden op een relatief sterke concentratie rond het gemiddelde. Het tweede paar, ‘C’ en ‘K’, vertoont een minder grote tolerantie tegenover het dialect. De spreidingscoëfficiënt is groter dan in het voorgaande paar, waaruit een minder sterke concentratie rond het gemiddelde volgt. Het derde paar, ‘P’ en ‘L’, heeft een zeer lage tolerantie. De spreidingscoëfficiënt is zeer klein, waaruit een sterke concentratie rond het gemiddelde volgt.
Het verschil tussen onze cijfers en die van Geerts e.a. ligt misschien
| |
| |
in de samenstelling van de steekproeven. Dit zal verder onderzocht worden. Daar onze steekproef genomen werd in Vlaams-Brabant, kunnen de cijfers ook vergeleken worden met tabel 4 (Geerts e.a., pg 108). Ook hier is in onze steekproef een duidelijk geringere tolerantie tegenover het dialect waar te nemen. De score blijft bij Geerts e.a. hoger, zelfs uitgaande van hun noot 1 (pg 108).
Een eerste splitsing, volgens geslacht, toont aan dat er geen significant verschil is in de gemiddelde scores van mannen en vrouwen. De houding m.b.t. de geschiktheid van het dialect vertoont echter een mindere tolerantie dan men zou mogen verwachten op basis van het taalgebruik. De grootste afwijking treft men aan bij ‘C’ en ‘K’. Opvallend is dat er voor ‘C’ bij het gebruikspatroon een groot verschil bestaat tussen mannen en vrouwen, en uit tabel IV blijkt het verschil nog slechts gering en niet langer significant te zijn voor het houdingpatroon.
Tabel IV
De gemiddelde scores, per geslacht.
|
Symbool |
% Tolerant |
Gemiddelde score (x̄) |
Spreiding (σ) |
|
M |
V |
M |
V |
M |
V |
V |
53,42 |
48,65 |
3,44 |
3,35 |
1,14 |
1,19 |
E |
58,90 |
55,56 |
3,70 |
3,60 |
1,19 |
1,33 |
K |
28,57 |
22,97 |
2,66 |
2,69 |
1,19 |
1,19 |
C |
29,58 |
20,27 |
2,85 |
2,35 |
1,24 |
1,25 |
P |
4,35 |
6,76 |
1,36 |
1,57 |
0,82 |
1,09 |
L |
4,23 |
6,25 |
1,32 |
1,59 |
0,77 |
0,99 |
Toch kan gesteld worden dat ook voor het houdingpatroon dezelfde schaarbeweging bestaat als voor het gebruikspatroon, nl. de gemiddelden vertonen voor de formele situaties een hogere tolerantie bij de vrouwen dan bij de mannen, en voor de informele situaties een hogere tolerantie bij de mannen dan bij de vrouwen.
Een vergelijking met tabel 7 (Geerts e.a. pg 114) toont aan dat er in onze steekproef grotere verschillen bestaan in de gemiddelde scores volgens geslacht voor ‘C’ en ‘L’ (of D3 en D6). De gemiddelde score is echter een relatief weinig betrouwbaar gegeven omdat de spreiding
| |
| |
niet wordt weergegeven. Scores kunnen bij volledig andere spreiding toch hetzelfde gemiddelde aanwijzen.
De tweede splitsing, volgens streek, vertoont globaal in het landelijk milieu een grotere tolerantie tegenover het dialect dan in het stedelijk milieu. Opvallend hierbij is echter dat er een verschil bestaat in de gemiddelde scores: bij drie situaties ligt de score het hoogst in het landelijk gebied, en bij de drie andere in het stedelijk gebied. Dit verschijnsel is belangrijk, omdat het voortkomt uit de spreiding van de scores: in de situaties ‘P’ en ‘L’ vertoont het houdingpatroon in het stedelijk gebied een grotere spreiding dan in het landelijk gebied in de categorie niet-geschikt.
Tabel V
De gemiddelde scores, per streek.
|
Symbool |
% Tolerant |
Gemiddelde score (x̄) |
Spreiding (σ) |
|
Landel. |
Stedel. |
Landel. |
Stedel. |
Landel. |
Stedel. |
V |
59,21 |
42,25 |
3,43 |
3,35 |
1,26 |
1,08 |
E |
65,33 |
48,57 |
3,85 |
3,49 |
1,23 |
1,10 |
K |
27,63 |
23,53 |
2,57 |
2,79 |
1,27 |
1,09 |
C |
31,58 |
14,71 |
2,71 |
2,47 |
1,39 |
1,09 |
P |
5,26 |
5,97 |
1,26 |
1,72 |
0,97 |
0,84 |
L |
5,26 |
4,41 |
1,29 |
1,56 |
0,89 |
0,81 |
Als globale tendens kunnen we stellen dat de spreiding van het tolerantiepatroon bij de vrouwen sterker is dan bij de mannen. Dit betekent dat het houdingpatroon bij de vrouwen sterker gevariëerd is dan bij de mannen, ook al ligt de gemiddelde score bij de mannen soms hoger dan bij de vrouwen. De hier vastgestelde tendens zal later nog uitgesplitst worden. Voor het milieu stellen we als globale tendens een verschil vast tussen beide streken: de spreiding is groter in het landelijk dan in het stedelijk milieu. Het verschil in spreiding toont aan dat er in het landelijk milieu nog een aantal neveninvloeden bestaan die daar sterker doorwerken dan in het stedelijk milieu.
In een eerste vergelijking, waarbij de factor milieu constant wordt gehouden, wordt aangetoond dat het tolerantiepatroon weinig veran-
| |
| |
Tabel VI
De gemiddelde scores, per streek, volgens geslacht.
|
|
Man |
Vrouw |
Symbool |
Landelijk |
Stedelijk |
Landelijk |
Stedelijk |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,49 |
1,21 |
3,39 |
1,06 |
3,38 |
1,29 |
3,31 |
1,10 |
E |
3,81 |
1,33 |
3,58 |
1,02 |
3,89 |
1,11 |
3,38 |
1,22 |
K |
2,41 |
1,25 |
2,94 |
1,04 |
2,72 |
1,28 |
2,66 |
1,09 |
C |
3,05 |
1,36 |
2,62 |
1,08 |
2,44 |
1,37 |
2,26 |
1,07 |
P |
1,08 |
0,49 |
1,69 |
0,98 |
1,44 |
1,23 |
1,71 |
0,89 |
L |
1,05 |
0,24 |
1,62 |
1,00 |
1,51 |
1,18 |
1,52 |
0,54 |
De cursieve cijfers hebben betrekking op de spreidingscoëfficiënten.
deringen ondergaat. In het landelijk gebied treft men een grote overeenkomst tussen de scores van mannen en vrouwen voor ‘V’ en ‘E’. De situatie ‘E’ is echter een spiegelbeeld van de totale steekproef. Voor de andere situaties blijft de tendens van de totale steekproef eveneens behouden, doch de verschillen worden meer geaccentueerd.
In het stedelijk gebied krijgen we voor een aantal situaties een spiegelbeeld van het landelijke, behalve voor ‘V’ en ‘P’.
Het is duidelijk dat de cijfers voor de totale steekproef een aantal nuances doen vervagen. De spreidingscoëfficiënt vertoont in het landelijk milieu voor mannen en vrouwen een groot verschil in de situatie ‘P’ en ‘L’. De gemiddelde scores van de mannelijke ondervraagden liggen reeds zeer laag, en door de lage spreidingscoëfficiënt komt een zeer sterke concentratie op het vlak van het niet-tolerant zijn tegenover het dialect tot uiting. In het stedelijk milieu komt die tendens niet zo sterk voor, doch hier is die voor dezelfde situaties opvallend bij de vrouwen. De percentages van de gunstige tolerantiepatronen tonen duidelijk de diverse tendensen aan. In een tweede vergelijking kan men de factor geslacht constant houden en het milieu laten verschillen.
Als algemene tendens kan men stellen dat de tolerantie ten aanzien van het gebruik van het dialect in het landelijk gebied groter is in de
| |
| |
meer informele situaties ‘V’ en ‘E’, en eveneens in de sfeer ‘C’ dan in het stedelijk gebied. Bij de situaties met formeel karakter is de tolerantie groter in het stedelijk milieu.
Bij de mannelijke ondervraagden wordt het verschil tussen landelijk en stedelijk milieu groter dan in de totale steekproef, behalve voor ‘E’. Bij de vrouwelijke ondervraagden doet het tegenovergestelde verschijnsel zich voor. Dit toont aan in welke mate het milieu invloed heeft op de houding van de ondervraagden tegenover het gebruik van het dialect. De invloed is het meest opvallend bij de mannelijke bevolking in het landelijk milieu.
Wat de mannen aangaat is de spreiding minder sterk in het landelijk milieu, behalve bij de situaties ‘P’ en ‘L’. Die tendens is zeer opvallend. Voor de vrouwen daarentegen speelt dit verschijnsel in het stedelijk milieu een grote rol voor de situaties ‘P’ en ‘L’.
De wederzijdse beïnvloeding van het milieu en het geslacht is ook hier dus zeer groot. Globaal vertonen stedelijk milieu en mannen een grotere concentratie van het houdingpatroon rond het gemiddelde. Die tendens wordt op een opvallende wijze verbroken in de vermelde situaties. Om dit verder te onderzoeken zullen we een beroep moeten doen op een aantal bijkomende variabelen.
Het onderwijs was een belangrijke factor in het bepalen van het taalgebruikspatroon; ook m.b.t. het houdingpatroon speelt het onderwijsniveau een belangrijke rol.
De splitsing volgens onderwijsniveau toont duidelijk aan dat de tolerantie tegenover het gebruik van het dialect bij de ondervraagden met een laag onderwijsniveau groter is. De hogere scores worden nog versterkt door de lage spreidingscoëfficienten.
De algemene tendens versluiert echter een aantal belangrijke nuances. Door toevoeging van de variabele milieu krijgen we een beter beeld. Voor het lage onderwijsniveau stellen we in het landelijk milieu vast dat het houdingpatroon een relatief lage concentratie vertoont, doch voor het stedelijk milieu is een grotere concentratie waar te nemen. Hetzelfde kan gesteld worden voor het hoger onderwijsniveau.
Voor het stedelijk milieu blijft de bestaande grotere concentratie behouden wanneer het onderwijsniveau wisselt. Er blijkt dus een invloed van het milieu, enerzijds een invloed in het stedelijk milieu met een grotere concentratie ten nadele van de onderwijsfactor ‘lage niveau’, anderzijds een invloed in het landelijk milieu die een grotere spreiding lijkt te bevorderen, ook voor het hoge onderwijsniveau.
| |
| |
De factor onderwijs heeft dus schijnbaar geen invloed naast het milieu. De samenstelling van de steekproef speelt hier misschien een rol, doch dit is niet duidelijk uit de gegevens op te maken.
We stelden reeds dat bij de mannen de concentratie in het houdingpatroon sterk was. Door het invoeren van de variabele geslacht kunnen we de tabel nog verder uitwerken en een verklaring geven voor de vaststellingen.
Tabel VII
De gemiddelde scores, per onderwijsniveau, volgens streek, met bijkomende opdeling volgens geslacht.
De cursieve cijfers hebben betrekking op de spreidingscoëfficiënten.
|
Symbool |
Lager onderwijsniveau |
|
Landelijk |
|
Man |
Vrouw |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,62 |
1,19 |
3,45 |
1,19 |
E |
3,90 |
1,32 |
3,90 |
1,01 |
K |
2,48 |
1,19 |
2,77 |
1,34 |
C |
3,34 |
1,29 |
2,42 |
1,31 |
P |
1,10 |
0,55 |
1,29 |
0,99 |
L |
1,07 |
0,25 |
1,42 |
0,98 |
Symbool |
Lager onderwijsniveau |
|
Stedelijk |
|
Man |
Vrouw |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,73 |
0,96 |
3,52 |
0,75 |
E |
3,68 |
0,92 |
3,52 |
1,10 |
K |
3,05 |
1,10 |
2,81 |
0,91 |
C |
2,85 |
1,01 |
2,42 |
1,08 |
P |
1,67 |
0,94 |
1,85 |
0,95 |
L |
1,80 |
1,08 |
1,62 |
0,56 |
Symbool |
Hoger onderwijsniveau |
|
Landelijk |
|
Man |
Vrouw |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,00 |
1,22 |
3,13 |
1,54 |
E |
3,50 |
1,12 |
3,88 |
1,36 |
K |
2,13 |
1,45 |
2,50 |
1,00 |
C |
2,00 |
1,00 |
2,50 |
1,58 |
P |
1,00 |
0,00 |
2,00 |
1,80 |
L |
1,00 |
0,00 |
1,88 |
1,69 |
Symbool |
Hoger onderwijsniveau |
|
Stedelijk |
|
Man |
Vrouw |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
2,86 |
0,99 |
3,11 |
1,29 |
E |
3,43 |
1,12 |
3,00 |
1,41 |
K |
2,79 |
0,94 |
2,22 |
1,40 |
C |
2,29 |
1,09 |
1,89 |
0,99 |
P |
1,86 |
0,91 |
1,33 |
0,47 |
L |
1,36 |
0,81 |
1,22 |
0,42 |
| |
| |
Bij de mannelijke ondervraagden uit het stedelijk milieu stellen we een grote concentratie vast, zowel bij het hoge als bij het lage onderwijsniveau. In het landelijk milieu wordt de concentratie minder sterk, behalve voor de situaties ‘P’ en ‘L’, waar de scores een zeer hoge concentratie vertonen. Hier speelt dan in hoofdzaak het milieu een determinerende rol.
Voor de vrouwelijke ondervraagden stellen we een grote invloed vast van het milieu terwijl de factor onderwijs minder belangrijk wordt. In het landelijk milieu hebben we een grote spreiding; in het stedelijk milieu is de spreiding meer geconcentreerd voor het lage onderwijsniveau. Toch is er voor het hoge onderwijsniveau een grote spreiding in de informele situaties, zowel op het land als in de stad. Die grote spreiding is ook vast te stellen bij de formele situaties in het landelijk milieu.
Hieruit blijkt het samenlopen van diverse invloeden, nl. milieu, geslacht en onderwijsniveau. De oorspronkelijke concentratiepatronen volgens geslacht en milieu worden genuanceerd door het onderwijs. Mannelijk geslacht en stedelijk milieu verstevigen de concentratie. Vrouwelijk geslacht en landelijk milieu vergroten de spreiding, vooral bij hoog onderwijsniveau. In de andere combinaties doet het tegenovergestelde zich voor; die tendens wordt versterkt door het onderwijsniveau, nl. enerzijds door een laag onderwijsniveau bij vrouwen in het stedelijk gebied en anderzijds door een hoog onderwijsniveau bij mannen in het landelijk gebied. De invloed wordt nog versterkt door de aard van de situatie.
Een bijkomende variabele, waarvan het belang reeds bij de analyse van het taalgebruik tot uiting kwam, is het beroep.
De splitsing volgens beroepsniveau toont duidelijk aan dat er een groot verschil bestaat tussen het hoge beroepsniveau, het lage beroepsniveau en de groep ‘zonder beroep’.
De geschiktheid van het dialect voor diverse situaties wordt door de ondervraagden met hoog beroepsniveau veel lager aangeslagen dan door de ondervraagden met laag beroepsniveau of de groep ‘zonder beroep’. De lage scores van het hoge beroepsniveau worden nog versterkt door de geringe spreiding van de antwoorden. Slechts voor de situatie ‘E’ bestaat er bij de hogere beroepen een relatief grote tolerantie tegenover het gebruik van het dialect.
De tolerantiepatronen van de lagere beroepen en de groep ‘zonder beroep’ gelijken sterk op elkaar, zowel wat betreft de gemiddelde score als de spreiding van de scores. Een hogere score en sterkere concentratie
| |
| |
is waar te nemen bij de groep zonder beroep in de situatie ‘E’, en bij de groep laag beroepsniveau in situatie ‘C’, waar de hogere score gepaard gaat met een geringere concentratie.
De waargenomen tendens kan ook onderzocht worden volgens milieu.
Tabel VIII
De gemiddelde scores, per beroepsniveau, volgens streek.
De cursieve cijfers hebben betrekking op de spreidingscoëfficiënten.
|
Symbool |
Landelijk |
|
Hoger |
Lager |
Zonder |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,00 |
1,00 |
3,56 |
1,25 |
3,25 |
1,26 |
E |
3,50 |
1,12 |
3,88 |
1,29 |
3,89 |
1,04 |
K |
1,67 |
1,10 |
2,58 |
1,25 |
2,80 |
1,29 |
C |
2,00 |
1,00 |
2,92 |
1,43 |
2,40 |
1,24 |
P |
1,00 |
0,00 |
1,26 |
0,93 |
1,35 |
1,15 |
L |
1,00 |
0,00 |
1,26 |
0,84 |
1,45 |
1,07 |
Symbool |
Stedelijk |
|
Hoger |
Lager |
Zonder |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
2,88 |
0,57 |
3,33 |
1,12 |
3,75 |
1,01 |
E |
3,13 |
1,04 |
3,36 |
1,07 |
4,25 |
1,01 |
K |
2,25 |
0,66 |
2,77 |
1,12 |
3,25 |
0,92 |
C |
2,25 |
0,66 |
2,48 |
1,21 |
2,58 |
0,77 |
P |
1,88 |
0,77 |
1,60 |
0,88 |
2,08 |
1,04 |
L |
1,38 |
0,47 |
1,55 |
0,88 |
1,73 |
0,61 |
Volgens de algemene trend bestaat er in het landelijk milieu een grotere tolerantie tegenover het gebruik van het dialect dan in het stedelijk milieu. Bij de hogere beroepen wordt die tendens verstoord. Er blijkt namelijk dat in het landelijk milieu de hogere beroepen een minder grote tolerantie vertonen tegenover het gebruik van het dialect, behalve in de eerste twee situaties. Daarenboven is de concentratie rond het gemiddelde ook sterker.
Voor de lagere beroepen blijft de invloed van het milieu gelden, de schaarbeweging blijft behouden; voor de groep ‘zonder beroep’ is een omkering van de tendens waar te nemen. De tolerantie in het landelijk milieu is kleiner bij de groep ‘zonder beroep’, doch de spreiding is er groter dan in het stedelijk milieu. Dit wijst op een ontbreken van een kristallisatie van de houdingen in het landelijk milieu. Het houdingpatroon in het stedelijk milieu is meer verbonden met de aard van de groep der ondervraagden, ‘zonder beroep’.
| |
| |
De categorie hoog beroepsniveau omvat een te beperkt aantal informanten om er een splitsing volgens geslacht op uit te voeren, en de groep ‘zonder beroep’ omvat alleen vrouwelijke ondervraagden. Daarom wordt alleen voor de categorie laag beroepsniveau een verdere splitsing gemaakt.
Tabel IX
De gemiddelde scores, per geslacht, volgens streek, met een verdere opsplitsing van het lager beroepsniveau.
De cursieve cijfers hebben betrekking op de spreidingscoëfficiënten.
|
Symbool |
Landelijk |
|
Lager |
Zonder |
|
Mannen |
Vrouwen |
Vrouwen |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,48 |
1,30 |
3,71 |
1,16 |
3,25 |
1,26 |
E |
3,79 |
1,40 |
4,06 |
1,00 |
3,89 |
1,04 |
K |
2,45 |
1,27 |
2,82 |
1,21 |
2,80 |
1,29 |
C |
3,12 |
1,39 |
2,53 |
1,42 |
2,40 |
1,24 |
P |
1,09 |
0,52 |
1,59 |
1,37 |
1,35 |
1,15 |
L |
1,06 |
0,24 |
1,65 |
1,32 |
1,45 |
1,07 |
Symbool |
Stedelijk |
|
Lager |
Zonder |
|
Mannen |
Vrouwen |
Vrouwen |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,42 |
1,13 |
3,20 |
1,08 |
3,75 |
1,01 |
E |
3,58 |
1,04 |
3,00 |
1,03 |
4,25 |
1,01 |
K |
3,00 |
1,10 |
2,45 |
1,07 |
3,25 |
0,92 |
C |
2,68 |
1,13 |
2,20 |
1,25 |
2,58 |
0,77 |
P |
1,63 |
0,99 |
1,55 |
0,74 |
2,08 |
1,04 |
L |
1,66 |
1,05 |
1,40 |
0,37 |
1,73 |
0,61 |
In het landelijk milieu stellen we vast dat, in de categorie laag beroepsniveau de scores van de vrouwelijke ondervraagden hoger liggen dan bij de mannelijke ondervraagden, behalve voor ‘C’. De scores zijn ook meer gegroepeerd bij de vrouwelijke ondervraagden in de informele situaties, doch minder in de formele.
In het stedelijk milieu stellen we over heel de lijn de omgekeerde tendens vast.
Een vergelijking per geslacht laat voor de mannelijke ondervraagden in het landelijk milieu in de informele situaties een hogere score en voor de formele situaties een lagere score zien dan in het stedelijk milieu. Situatie ‘C’ volgt de tendens van de informele situaties en ‘K’ van de formele. In de vrouwelijke groep is er steeds een hoger gemiddelde in het
| |
| |
landelijk milieu; de spreiding is er echter ook groter. Bij de vrouwen kunnen we ook een vergelijking maken tussen de beroepsactieve en de niet-actieve vrouwen. In het landelijk gebied scoren de niet-actieve vrouwen lager en in het stedelijk gebied hoger dan de actieve vrouwen.
De tolerantie tegenover het gebruik van het dialect is duidelijk aan bepaalde invloeden onderhevig. De invloeden van milieu en geslacht zijn de belangrijkste, doch ze worden doorkruist door het onderwijsniveau, het beroepsniveau en de aard van de sociolinguistische situatie.
| |
De discrepantie
Zoals gesteld in de inleiding, en zoals blijkt uit de analyse, bestaat er inderdaad een verschil tussen het gebruik van het dialect enerzijds en de tolerantie tegenover het gebruik ervan anderzijds. Dit verschijnsel werd reeds veelvuldig waargenomen in de sociologie. Het probleem werd ook onlangs gesteld op de eerste Sociolinguistendag (BVTL) te Kortrijk (2 november 1978). Het standpunt was dat vragen naar het taalgebruik eerder een vals beeld geven en geen oprechte antwoorden zouden opleveren of waarborgen. Hier wordt echter gesteld dat met een degelijke vragenlijst dit soort onoprechte antwoorden kan worden voorkomen door zowel vragen naar gebruik als houding te stellen.
De vraag die hier gesteld wordt is: in hoeverre wijkt de houding af van het gedrag?
De discrepantie is het gemakkelijkst te onderzoeken vanuit het gebruik van het dialect in de diverse situaties en de tolerantie m.b.t. de geschiktheid van het dialect in elk van die situaties. Opvallend hierbij is dat de dialectgebruiker op die manier een waardeoordeel over zichzelf uitspreekt. Naarmate de situatie meer formeel wordt, zo stelden we vroeger vast, vermindert het gebruik van het dialect. Even opvallend echter is dat de tolerantie tegenover het gebruik geringer wordt. Ook vanuit het Algemeen Nederlands is de tolerantie te benaderen. Naarmate het aantal gebruikers toeneemt daalt de tolerantie, hoewel de geschiktheid van het dialect nooit als gunstig wordt beschouwd.
Uit tabel X blijkt duidelijk hoe het houdingpatroon van beide groepen taalgebruikers van elkaar verschilt. Voor de groep die het dialect gebruikt in de diverse situaties vinden we een tolerantiemarge van 2.30, tussen 3.86 en 1.56, tegenover slechts 1.60 in de groep die het Algemeen Nederlands gebruikt, tussen 2.93 en 1.33.
Er blijkt voor de AN-groep een afwijzende houding te bestaan tegenover het gebruik van het dialect, terwijl er in de DI (dialect)-groep een
| |
| |
Tabel X
De gemiddelde scores, volgens het taalgebruik in de sociolinguistische situatie.
De cursieve cijfers hebben betrekking op de spreidingscoëfficiënten.
|
Symbool |
Gebruiken dialect |
Gebruiken algemeen nederlands |
Totale groep |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,67 |
1,14 |
2,89 |
0,99 |
3,39 |
1,17 |
E |
3,86 |
1,09 |
2,92 |
1,36 |
3,68 |
1,18 |
K |
3,00 |
1,09 |
1,93 |
1,01 |
2,67 |
1,25 |
C |
3,29 |
1,37 |
1,90 |
0,93 |
2,60 |
1,20 |
P |
1,74 |
1,43 |
1,33 |
0,76 |
1,48 |
0,97 |
L |
1,56 |
0,95 |
1,42 |
0,67 |
1,42 |
0,86 |
meer tolerante houding waar te nemen is, behalve voor de situaties ‘P’ en ‘L’ die in gemiddelde score sterk afwijken van de scores van de andere situaties.
Anderzijds moeten we echter stellen dat de hogere gemiddelde scores in de DI-groep gerelativeerd worden door de hogere spreidingscoëfficiënten. Dit toont de grotere diversiteit aan van de houdingen, gaande van tolerant tot niet-tolerant. Die grote spreiding bestaat niet voor de AN-groep, behalve voor de situatie ‘E’, doch ook hier is de tolerantie nog laag.
De gegevens tonen dus voor de totale steekproef aan dat er een beperkte tolerantie is in de AN-groep, met lage spreiding, en een hogere tolerantie in de DI-groep, met zeer grote spreiding. Voor de eerste drie situaties (V, E, K) stellen we op basis van de spreiding vast dat we in feite twee duidelijk te onderscheiden subgroepen hebben.
De totale steekproef kan nu gesplitst worden volgens milieu.
Voor het stedelijk milieu stellen we vast dat de tendens van de totale steekproef behouden blijft bij beide subgroepen. Bij groep DI krijgen we echter een grotere concentratie van de houdingen, wat erop wijst dat de dialectgebruikers in het stedelijk milieu hun eigen taalgebruik zeer tolerant waarderen. Bij de groep AN vinden we een gelijkaardig konsekwent patroon, d.w.z. het dialect wordt minder tolerant gewaardeerd. Een
| |
| |
Tabel XI
De gemiddelde scores, per streek, volgens het taalgebruik.
De cursieve cijfers hebben betrekking op de spreidingscoëfficiënten.
|
Symbool |
Landelijk |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,57 |
1,19 |
2,50 |
1,22 |
E |
3,94 |
1,26 |
3,17 |
1,06 |
K |
2,78 |
1,20 |
1,40 |
0,49 |
C |
3,41 |
1,46 |
1,94 |
1,06 |
P |
1,81 |
1,59 |
1,06 |
0,42 |
L |
2,00 |
1.22 |
1,00 |
0,00 |
Symbool |
Stedelijk |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,86 |
1,01 |
2,88 |
1,00 |
E |
3,73 |
0,74 |
2,85 |
1,28 |
K |
3,36 |
0,79 |
2,24 |
1,10 |
C |
3,08 |
1,12 |
1,88 |
0,82 |
P |
1,50 |
0,50 |
1,61 |
0,90 |
L |
1,20 |
0,40 |
1,63 |
0,72 |
opvallend element vormen wel de hogere gemiddelde scores van beide subgroepen in situatie ‘K’.
In het landelijk milieu krijgen we een minder duidelijk patroon, nl. hogere gemiddelde scores en ook grotere spreiding. Opvallende situaties zijn hier o.a. ‘K’ voor beide subgroepen, ‘P’ en ‘L’ voor de groep AN en ook ‘E’ voor de groep AN. De tolerantie tegenover het gebruik van het dialect gaat sterk omlaag in de situatie ‘K’, vooral bij de groep AN. Ook voor ‘P’ en ‘L’ gaat de tolerantie sterk omlaag in de groep AN, doch voor de situatie ‘E’ wordt de tolerantie groter. Bij de groep DI gaat de score omhoog in ‘P’ en ‘L’, doch de spreiding wordt veel groter dan in het stedelijk milieu.
Het landelijk milieu schijnt dus een grotere invloed te hebben op het houdingpatroon. De dialectgebruiker blijft tolerant tegenover het dialect, taalvariëteit die inherent is aan het landelijk milieu, en de AN-gebruiker schijnt zich af te zetten van die invloed door een minder tolerante houding tegenover het dialect aan te nemen. Opvallend is echter dat ze voor de situatie ‘E’ een grotere tolerantie vertonen.
Een tweede splitsing volgens geslacht brengt een andere invloed aan het licht.
| |
| |
Tabel XII
De gemiddelde scores, per geslacht, volgens het taalgebruik.
De cursieve cijfers hebben betrekking op de spreidingscoëfficiënten.
|
Symbool |
Mannen |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,63 |
1,19 |
3,00 |
1,07 |
E |
3,88 |
1,22 |
3,08 |
1,06 |
K |
2,80 |
1,17 |
2,38 |
1,16 |
C |
3,32 |
1,29 |
2,13 |
0,92 |
P |
1,42 |
0,86 |
1,27 |
0,71 |
L |
1,25 |
0,43 |
1,48 |
0,87 |
Symbool |
Vrouwen |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,71 |
0,39 |
2,64 |
0,98 |
E |
3,84 |
0,95 |
2,77 |
1,37 |
K |
3,21 |
0,95 |
1,50 |
0,63 |
C |
3,17 |
1,67 |
1,61 |
0,83 |
P |
2,00 |
1,71 |
1,39 |
0,78 |
L |
1,80 |
1,17 |
1,37 |
0,56 |
Bij de mannelijke bevolking vinden we globaal een grotere tolerantie in de groep AN dan bij de vrouwelijke ondervraagden. Dit stemt overeen met de vroeger reeds waargenomen tendens.
In de groep DI liggen de gemiddelde scores dichter bij elkaar, doch het grote verschil ontstaat door de spreiding. In de eerste drie situaties is het tolerantiepatroon sterker geconcentreerd bij de vrouwen dan bij de mannen, en het omgekeerde doet zich voor in de laatste drie situaties.
In de volgende tabel maken we de splitsing zowel naar milieu als geslacht.
De splitsing in tabel XIII toont een verrassend beeld, vooral in de verschillende spreidingscoëfficiënten. Hier ligt de basis van de grote discrepantie.
De discrepantie kan ook op een andere manier benaderd worden, met name wanneer men uitgaat van de houding tegenover het gebruik van het dialect. Zo kan men het taalgebruik van de ondervraagden onderzoeken, vertrekkende van hun tolerantie tegenover het gebruik van het dialect. De ondervraagden werden daarom ingedeeld in een tolerante en een niet-tolerante groep. De aldus bereikte cijfers kunnen vergeleken worden met de cijfers uit het gedeelte m.b.t. het taalgebruik.
| |
| |
Tabel XIII
De gemiddelde scores, per geslacht en streek, volgens taalgebruik.
De cursieve cijfers onder x̄ hebben betrekking op de spreidingscoëfificiënten.
|
Symbool |
Mannen |
|
Landelijk |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,58 |
1,23 |
2,67 |
1,53 |
E |
3,96 |
1,52 |
3,67 |
0,58 |
K |
2,47 |
1,26 |
1,67 |
0,58 |
C |
3,42 |
1,46 |
2,22 |
0,97 |
P |
1,38 |
1,06 |
1,00 |
0,00 |
L |
1,00 |
0,00 |
1,00 |
0,00 |
Symbool |
Mannen |
|
Stedelijk |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
|
x̄ |
σ |
x̄ |
σ |
V |
3,74 |
1,15 |
3,09 |
1,04 |
E |
3,79 |
0,71 |
2,90 |
1,20 |
K |
3,36 |
0,81 |
2,60 |
1,26 |
C |
3,11 |
0,93 |
2,07 |
0,96 |
P |
1,50 |
0,58 |
1,60 |
0,99 |
L |
1,00 |
0,00 |
1,67 |
0,97 |
Symbool |
Vrouwen |
|
Landelijk |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
V |
3,56 |
1,19 |
2,00 |
0,00 |
E |
3,93 |
1,03 |
2,67 |
1,53 |
K |
3,11 |
1,08 |
1,29 |
0,49 |
C |
3,33 |
2,08 |
1,63 |
1,19 |
P |
2,08 |
1,89 |
1,12 |
0,60 |
L |
2,00 |
1,73 |
1,00 |
0,00 |
Symbool |
Vrouwen |
|
Stedelijk |
|
Dialect |
Alg. Ned. |
V |
4,00 |
0,89 |
2,69 |
1,02 |
E |
3,64 |
0,84 |
2,80 |
1,48 |
K |
3,36 |
0,81 |
1,71 |
0,76 |
C |
3,00 |
2,00 |
1,60 |
0,52 |
P |
1,50 |
0,71 |
1,62 |
0,86 |
L |
1,50 |
0,71 |
1,59 |
0,62 |
Uit de tabel XIV blijkt duidelijk dat het gebruik van het dialect hoger is in de tolerante dan in de niet-tolerante groep. Toch vertoont de niet-tolerante groep een nog relatief hoog gebruik van het dialect in de meer informele situaties. M.a.w. ook al wordt het gebruik van het dialect als negatief gewaardeerd, toch blijft men in de informele situaties het dialect gebruiken. Dit wijst op de grote invloed van de situaties op het taalgebruik. Voor de tolerante groep is de discrepantie veel kleiner, met uitzondering van ‘P’ en ‘L’, doch die lagere cijfers kunnen eventueel
| |
| |
Tabel XIV
Het gebruik van het dialect, volgens het tolerantiepatroon.
De cursieve cijfers hebben betrekking op een gering aantal personen.
|
Symbool |
Totaal Tabel I |
Niet-tolerant |
Tolerant |
V |
79,37 |
62,50 |
90,28 |
E |
76,32 |
62,00 |
88,71 |
K |
67,82 |
62,12 |
90,00 |
C |
48,61 |
31,03 |
88,89 |
P |
22,48 |
20,00 |
50,00 |
L |
15,00 |
13,79 |
33,34 |
verklaard worden door het geringere aantal, nl. respectievelijk 6 en 3 toleranten.
Ook hier kan een splitsing doorgevoerd worden volgens de streek. De resultaten worden weergegeven in de volgende tabel.
Tabel XV
Het gebruik van het dialect, per streek, volgens tolerantiepatroon.
De cursieve cijfers hebben betrekking op een gering aantal personen.
|
Symbool |
Niet-tolerant |
Tolerant |
|
Landelijk |
Stedelijk |
Landelijk |
Stedelijk |
V |
88,46 |
40,00 |
97,67 |
79,31 |
E |
85,71 |
44,83 |
92,11 |
83,33 |
K |
72,97 |
51,72 |
100,00 |
80,00 |
C |
36,00 |
27,27 |
92,86 |
75,00 |
P |
26,87 |
11,32 |
75,00 |
0,00 |
L |
15,00 |
13,16 |
100,00 |
0,00 |
Uit de totale steekproef bleek dat het gebruik van het dialect hoger was in het landelijk dan in het stedelijk milieu. Die tendens blijft behouden bij een splitsing volgens tolerantie. Het verschil tussen landelijk en stedelijk milieu wordt echter genuanceerd. Bij de niet-tolerante groep
| |
| |
stellen we namelijk in de informele situatie een toename van het verschil vast, terwijl in de tolerante groep het verschil kleiner wordt. Dit wijst er bovendien op dat in het stedelijk milieu het verschil volgens tolerantie groter wordt. Globaal kan men stellen dat in het stedelijk milieu de niet-tolerante houding een lager gebruik van het dialect met zich brengt, terwijl in het landelijk milieu de invloed van het niet-tolerant zijn tegenover het dialect wordt opgeheven door de aard van de informele situaties. Men staat in het landelijk milieu negatief tegenover het gebruik van het dialect en toch gebruikt men het nog in sterke mate. Dit blijkt uit de verschillen die in de volgende tabel per streek worden weergegeven.
Tabel XVI
Het gebruik van het dialect, per tolerantiepatroon, volgens streek.
De cursieve cijfers hebben betrekking op een gering aantal personen.
|
Symbool |
Landelijk |
Stedelijk |
|
Niet-tolerant |
Tolerant |
Niet-tolerant |
Tolerant |
V |
88,46 |
97,67 |
40,00 |
79,31 |
E |
85,71 |
92,11 |
44,83 |
83,33 |
K |
72,97 |
100,00 |
51,72 |
80,00 |
C |
36,00 |
92,86 |
27,27 |
75,00 |
P |
26,87 |
75,00 |
11,32 |
0,00 |
L |
15,00 |
100,00 |
13,16 |
0,00 |
Het niet-tolerant zijn vertoont het meest consequente gebruikspatroon in de formele situaties.
De splitsing kan ook gemaakt worden volgens het geslacht van de ondervraagden. Tabel XVII geeft de percentages van het dialectgebruik.
Het invoeren van de variabele tolerantie in de oorspronkelijke tabel brengt geen grote wijzigingen tot stand. De globale tendens blijft bestaan, behalve voor situatie ‘K’ waarbij in de niet-tolerante groep het dialectgebruik bij de man en in de tolerante groep het dialectgebruik bij de vrouw hoger ligt. De tabel kan ook als volgt opgesteld worden: zie tabel XVIII.
Hieruit blijkt dat het verschil tussen tolerante en niet-tolerante-groep behouden blijft. Het geslacht heeft dus geen significante invloed op het taalgebruik van de ondervraagden.
| |
| |
Table XVII
Het gebruik van het dialect, per geslacht, volgens tolerantiepatroon.
De cursieve cijfers hebben betrekking op een gering aantal personen.
|
Symbool |
Niet-tolerant |
Tolerant |
|
M |
V |
M |
V |
V |
62,96 |
62,07 |
89,74 |
90,91 |
E |
60,87 |
62,96 |
87,88 |
89,66 |
K |
65,62 |
58,82 |
81,82 |
100,00 |
C |
39,47 |
15,00 |
92,86 |
75,00 |
P |
22,00 |
20,00 |
50,00 |
66,66 |
L |
14,81 |
12,90 |
0,00 |
100,00 |
Tabel XVIII
Het gebruik van het dialect, per tolerantiepatroon, volgens geslacht.
De cursieve cijfers hebben betrekking op een gering aantal personen.
|
Symbool |
Mannen |
Vrouwen |
|
Niet-tolerant |
Tolerant |
Niet-tolerant |
Tolerant |
V |
62,96 |
89,74 |
62,07 |
90,91 |
E |
60,87 |
87,88 |
62,96 |
89,66 |
K |
65,62 |
81,82 |
58,82 |
100,00 |
C |
39,47 |
92,86 |
15,00 |
75,00 |
P |
22,00 |
50,00 |
20,00 |
66,66 |
L |
14,81 |
0,00 |
12,90 |
100,00 |
Een verdere splitsing volgens streek en geslacht kan nog een belangrijke aanduiding geven van het taalgebruik en de discrepantie ervan tegenover de houding.
Uit de volgende tabel XIX blijkt een verschil te ontstaan volgens streek wanneer men de vergelijking maakt van het taalgebruik volgens tolerantie. In het landelijk gebied komen de taalgebruikspatronen van tolerant en niet-tolerant dichter bij elkaar voor de informele situaties
| |
| |
Tabel XIX
Het gebruik van het dialect, per streek en geslacht, volgens tolerantiepatroon.
|
Symbool |
Landelijk |
|
Mannen |
Vrouwen |
|
NT |
T |
NT |
T |
V |
84,62 |
95,65 |
92,31 |
100,00 |
E |
90,00 |
88,24 |
81,82 |
95,24 |
K |
82,35 |
(1) |
65,00 |
(1) |
C |
47,06 |
100,0 |
12,50 |
(1) |
P |
21,87 |
(1) |
31,43 |
(1) |
L |
12,50 |
- |
16,67 |
(1) |
Symbool |
Stedelijk |
|
Mannen |
Vrouwen |
|
NT |
T |
NT |
T |
V |
42,86 |
81,25 |
37,50 |
76,92 |
E |
38,46 |
87,50 |
50,00 |
75,00 |
K |
46,67 |
66,66 |
50,00 |
(1) |
C |
33,33 |
(1) |
16,67 |
(1) |
P |
17,39 |
(1) |
6,66 |
(1) |
L |
15,79 |
(1) |
10,53 |
- |
(1) De cursieve cijfers hebben betrekking op een gering aantal personen.
(vgl. tabel XVIII). In het stedelijk gebied komt er echter een grotere nuancering naar voren. Bij de formele situaties wordt het vergelijken binnen de tolerante groep bemoeilijkt door het te geringe aantal toleranten in die situaties. De interpretatie van de percentages wordt hierdoor bemoeilijkt en zelfs onmogelijk.
Een eerste vaststelling wijst op de invloed van het milieu, hij is sterker dan het tolerantiepatroon. De tabel kan ook anders geordend worden, met name met andere constanten: 1) met constant geslacht en 2) met constante tolerantie. De vaststelling dat het milieu een grotere invloed uitoefent dan het tolerantiepatroon wordt hier bevestigd voor de niet-tolerante groep. Het gebruik van het dialect is het sterkst ontwikkeld in het landelijk gebied in informele situaties, zelfs wanneer het tolerantiepatroon ongunstig is. De verschillen tussen de streken worden geringer bij het gunstige tolerantiepatroon, doch hier stoten we weer op de moeilijkheid dat de cijfers in de formele situaties nauwelijks te interpreteren zijn.
Uit het voorgaande bleek reeds het geringe verschil in taalgebruik volgens geslacht. Uitgaande van het negatieve tolerantiepatroon stellen we vast dat de verschillen volgens geslacht, zowel in het landelijke als
| |
| |
in het stedelijke milieu, gering blijven. Het grootste verschil ontstaat bij ‘C’ in het landelijk milieu, waar de vrouwelijke ondervraagden sterk van het normale patroon afwijken.
| |
Besluit
De discrepantie is een duidelijk waarneembaar verschijnsel. Het doet zich anders voor in het landelijk dan in het stedelijk milieu. Het landelijk milieu vertoont de tendens, het gebruik van het dialect te bevorderen, ook al is men niet tolerant tegenover het gebruik van het dialect in informele situaties. In het stedelijk milieu is de houding meer konsekwent: het gebruik van het dialect daalt zeer snel bij een niet-tolerante houding. Toch moet opgemerkt worden dat de aard van de situatie een bijkomende rol speelt. Gebruik en houding staan dus tegenover elkaar. In de tolerante groep is de discrepantie echter het kleinst.
Dit alles toont aan dat het methodologische probleem van het onderzoek naar het taalgebruik op de Sociolinguistendag onjuist gesteld werd. Het antwoordpatroon geeft wel degelijk een beeld van het gebruik en niet van de houding. Een voorwaarde is evenwel dat beide in dezelfde enquête worden opgenomen.
| |
Verantwoording
Bij het opstellen van de vragenlijst diende rekening te worden gehouden met een meer informatief gedeelte voor de feitelijke vragen, informatievragen en zelfperceptievragen en met een gedeelte dat dieper ging en wel vroeg naar de houdingen over bepaalde topics.
Vooraf was informatie nodig over gegevens die de ‘sociale positie’ van een proefpersoon bepalen (geslacht, leeftijd, onderwijs, enz...). De onderzoeker wou zich over het algemeen informatie over deze basisvariabelen verschaffen, omdat een bepaalde ‘sociale positie’ vaak samenhangt met bepaalde specifieke gevoelens, opinies en houdingen. Als een bepaalde ‘sociale positie’ inderdaad blijkt samen te hangen met zeer bepaalde opvattingen over een topic, werpt dat weer nieuw licht op het materiaal. We hebben vele van die samenhangen kunnen aantonen.
Vooraf werd bepaald dat de enquêtes zouden worden gehouden in vier gemeenten aan de oostrand van Brussel, nl. vier gemeenten met een relatief sterk immigratieoverschot: Kraainem, Sterrebeek, Wezembeek-Oppem en Sint-Stevens-Woluwe. Dit zijn de gemeenten die behoren tot
| |
| |
het stedelijk niveau, terwijl we als vergelijkingspunt een landelijke gemeente hebben genomen, met een zeer geringe immigratie, een lage mobiliteit en een sterk homogeen karakter, nl. Korbeek-Dijle.
Op basis van de bevolkingsregisters werd de steekproef samengesteld a rato van 1 per 100 inwoners boven de 18 jaar. De relatieve verdeling van de 147 in aanmerking genomen opvragingen zal in het kort worden toegelicht.
Relatieve verdeling volgens geslacht en streek. (N = 147)
Relatieve verdeling volgens geslacht, leeftijd en streek.
|
|
Landelijk |
Stedelijk |
Leeftijd |
Mannen |
Vrouwen |
Mannen |
Vrouwen |
- 36 |
43,20 |
46,10 |
36,10 |
45,80 |
36-56 |
21,60 |
33,40 |
44,50 |
34,20 |
56 + |
35,20 |
20,50 |
19,40 |
20,00 |
| |
| |
Relatieve verdeling volgens geslacht, onderwijsniveau en streek.
|
Onderwijsniveau |
Landelijk |
Stedelijk |
|
Mannen |
Vrouwen |
Mannen |
Vrouwen |
Laag |
78,40 |
79,50 |
61,10 |
74,30 |
Hoog |
21,60 |
20,50 |
38,90 |
25,70 |
Relatieve verdeling volgens geslacht, beroepsniveau en streek.
|
Beroepsniveau |
Landelijk |
Stedelijk |
|
Mannen |
Vrouwen |
Mannen |
Vrouwen |
Hoog |
10,80 |
5,10 |
13,90 |
8,60 |
Laag |
89,20 |
43,60 |
86,10 |
57,10 |
Zonder beroep |
- |
51,30 |
- |
34,30 |
Deze relatieve verdelingen geven een overzicht van de samenstelling van de steekproef en kunnen veelal de analyse verduidelijken.
Baudewijn Meeus
Leuven, mei 1979
| |
Literatuur
Meeus B., 1971. Sociologische analyse van het taalgebruik. Het gebruik van het A.B.N. en het dialect in België. Politica 21 (nieuwe reeks), 3, 228-245. |
Meeus B., 1972. Het gebruik van het ABN en het dialect in het Vlaamse land. Brussel: Mens en Ruimte; Ministerie van Nederlandse Cultuur. |
Meeus B., 1973. Onderzoek naar de toestand van het A.B.N. en het dialect in België. De Gids op Maatschappelijk Gebied 65, 5, 391-413. |
Meeus B., 1975. Het taalgebruik van de Nederlandstalige inwijkelingen in de Brusselse agglomeratie. Brussel: Mens en Ruimte; N.C.C. |
Geerts G., Nootens J. en Van Den Broeck J., 1977. Opinies van Vlamingen over dialect en standaardtaal. Taal en Tongval 29, 3-4, 98-141. |
Wijvekate M.L., 1971. Verklarende Statistiek. Utrecht-Antwerpen, Spectrum. |
|
|