Taal en Tongval. Jaargang 30
(1978)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dubbel genus IIGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingVoor de Feestbundel voor F. de Tollenaere, op het moment van schrijven nog niet verschenen, schreef ik een bijdrage ‘De schilderij in het salon’, waarvan de titel wel al aanduidt dat het om twee woorden gaat die beide als de- en het-woord kunnen voorkomen. In dat artikel behandelde ik het dubbele genus allereerst dialectgeografisch, maar onderzocht ik ook ‘of het geslacht en de leeftijd van de sprekers samenhang vertoonden met het gebruik van de en het bij de betrokken woorden’. Voor het geslacht bleek dit niet, maar voor de leeftijd in bepaalde opzichten wel. Optimistisch geworden door dit resultaat, bood ik voor het sociolinguïstische nummer van Taal en tongval een bijdrage aan over een zestal andere woorden met dubbel genus, nl. aanrecht, café, deksel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koffer, schort en snoer, waarover materiaal te vinden was in vragenlijst D 49 (1974) van de afdeling Dialectologie van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde. Vraag 11 daarvan luidde nl.: ‘Wilt u de volgende zinnetjes in uw dialekt vertalen en op de plaats van... het lidwoord de of 't invullen, zoals dat bij u gebruikt wordt:
Bij het statistisch verwerken van de antwoorden paste ik dezelfde methode toe als in ‘De schilderij in het salon’. Ik neem de desbetreffende alinea's van dat artikel daarom hier over: ‘Van de ingevulde vragenlijsten waarover ik beschikte, konden uiteraard alleen die exemplaren gebruikt worden waaruit geslacht en leeftijd van de informanten konden worden opgemaakt. Naar de leeftijd werd op de lijst gevraagd, wat niet wil zeggen dat die in alle gevallen vermeld werd of kon worden: soms was niet ingevuld wie de spreker was, alleen wie de antwoorden had opgetekend, soms ook werd onder “gesproken door” een collectief vermeld (bv. “de oudere inwoners van ons dorp”). Naar het geslacht was op de lijst niet gevraagd, maar dat kon meestal wel worden opgemaakt uit de voornaam, de vermelding van een meisjesnaam of een beroepsaanduiding; overigens geldt hiervoor hetzelfde als voor de leeftijd. Bij twijfel omtrent geslacht en/of leeftijd werden deze niet in de tellingen verwerktGa naar voetnoot1. De bruikbare vragenlijsten werden vervolgens gesplitst in “Noord” (Nederland) en “Zuid” (België). Dit was noodzakelijk om geen vertekend beeld te krijgen: bij de Belgische informanten ligt de gemiddelde leeftijd veel lager en zijn de vrouwen veel beter vertegenwoordigd dan bij de Nederlandse. Daarna werden de de-antwoorden en de het-antwoorden (de de + het- en non-responsgevallen werden terzijde gelaten) voor de verschillende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
categorieën geteld, waarbij twee leeftijdsgroepen werden onderscheiden: 65 jaar en ouder, en jonger dan 65 jaar. Dit laatste vooral met het oog op de zeer hoge gemiddelde leeftijd van de Nederlandse sprekers. Voor de verkregen uitkomsten werden vervolgens χ2 en de coëfficiënt van Yule (Q) berekend (zie Martin 1968, 15-17 en Muller 1972, 114-125)’. Voor dit artikel geldt dan nog, dat de geografische spreiding van de en het me bij de meeste woorden aanleiding gaf de bovengenoemde berekeningen niet voor heel Nederland resp. Vlaams België te maken, maar slechts voor een gedeelte daarvan. Dit wordt hieronder nader uiteengezet en verantwoord. Al het getel en gereken leverde ditmaal echter bijzonder weinig op. Vandaar dat dit artikel grotendeels bestaat uit een beschrijving van de dialecttoestand, aan de hand van de gegevens uit de vragenlijst en de dialectwoordenboeken en -monografieën, van de toestand in de moderne standaardtaal, voorzover te vinden in woordenboeken en grammatica's, en van die in oudere perioden van het Nederlands (ongeveer tot 1900), vooral gebaseerd op MNW en WNT. In verband met de dialecttoestand is in dit artikel ook enige aandacht besteed aan de synoniemenGa naar voetnoot1 van de behandelde woorden. In het geval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van schilderij en salon speelden die nauwelijks enige rol. Op zichzelf is het denkbaar dat de aanwezigheid van een of meer synoniemen met een ander genus invloed heeft op het genus van het woord dat men onderzoekt. Maar in welke richting die invloed gaat is niet te voorspellen. Als bv. in een bepaald dialect een woord uit de standaardtaal wordt overgenomen en daarnaast een oud dialectwoord met gelijke betekenis maar verschillend genus in gebruik blijft, is het theoretisch even goed mogelijk dat het dialectwoord het genus van het woord uit de standaardtaal overneemt als het omgekeerde. Bovendien zal het dialectgeografisch heel moeilijk aan te tonen zijn dat er invloed van synoniemen in het spel is. Een ideale situatie daarvoor zou bv. de volgende zijn. Voor begrip X bestaat in gebied 1 alleen woord A, in gebied 2 bestaan naast elkaar de woorden A en B, in gebied 3 de woorden A en C, in gebied 4 de woorden A en D. In 1 is A altijd het-woord, in 2 is B altijd de-woord en vertoont A beide genera, in 3 zijn zowel A als C beide altijd het-woord en in 4 is A altijd het-woord en heeft D zowel de- als het-genus. Het ligt voor de hand in dit geval aan te nemen dat A oorspronkelijk het-woord is, dat het in gebied 2 het de-genus aan het oorspronkelijke de-woord B ontleend heeft en in gebied 4 zijn het-genus aan het oorspronkelijke de-woord D heeft opgedrongen. Maar zo'n ideale toestand zal in de praktijk wel zelden voorkomen. De kaarten van de hier behandelde woorden geven een dergelijk ideaal beeld in ieder geval niet. Zoals hieronder zal blijken, is invloed van synoniemen op het genus van aanrecht, café, deksel, koffer, schort en snoer dan ook moeilijk aannemelijk te maken. In sommige gevallen is wel het omgekeerde duidelijk, nl. dat theoretisch mogelijke invloed zich juist niet heeft voorgedaan. Een ander punt met betrekking tot de synoniemen is van methodische aard. De invullers van de vragenlijst werden verzocht de Nederlandse zinnetjes in dialect te vertalen en het lidwoord aan te vullen; eventuele dialectwoorden voor aanrecht enz. zouden dan vanzelf te voorschijn komen. Een niet onaanzienlijk aantal correspondenten heeft echter in de voorgedrukte zinnetjes alleen de lidwoorden ingevuld. Theoretisch is het dan mogelijk, dat men vóór schort bv. de invult omdat men gewoon is de skolk te zeggen, terwijl men het woord schort, áls men dat zou gebruiken, het het-genus zou toekennen. Bij het tekenen van de kaarten ben ik er echter van uitgegaan dat de invullers niet zo gehandeld hebben, en dat ze alleen volstaan hebben met het invullen van het lidwoord als het betrokken substantief ook (hoogstens fonisch afwijkend) in hun dialect voorkwam. Ik meende dat te mogen doen, enerzijds omdat de zes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden overal wel in meerdere of mindere mate werden opgegeven, ook door invullers die de zinnetjes volledig vertaalden, en anderzijds omdat het voorkwam dat correspondenten die overigens alleen het lidwoord invulden, wel hier en daar een dialectwoord vermeldden voor het substantief achter dat lidwoord. Wat als variant en wat als synoniem beschouwd moet worden is in de meeste gevallen wel duidelijk, zoals moge blijken uit de onderstaande opgaven bij de afzonderlijke woorden. Twee grensgevallen, nl. dekkel voor deksel en schoedGa naar voetnoot1 voor schort, zijn op de kaart aangegeven met een eigen teken. Voor het overige zijn varianten zonder nadere aanduiding begrepen onder het in de legenda vermelde type, en zijn synoniemen niet ingetekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 In de dialectenKaart 1Ga naar voetnoot1 laat zien dat aanrecht in het noordoosten van Nederland (met één uitzondering) uitsluitend het-woord is, dat Noord-Brabant vrijwel alleen de aanrecht kent en Nederlands Limburg iets minder uitgesproken hetzelfde beeld vertoont, en dat de westelijke provincies een menggebied vormen. In België is het woord aanrecht niet erg bekend; waar het opgegeven wordt is het meestal een het-woord. De - weinige - vermeldingen van het woord aanrecht in de literatuur stemmen hiermee volkomen overeen. Ter Laan 1952Ga naar voetnoot2, het Frysk Wurdboek 1956 en Gallée 1895 noemen aanrecht onzijdig; De Bont 1962, 313 en 1958, Jacob 1937, 64, Endepols 1955 en Bakkes, 42 vermelden het als mannelijk of als de-woord. In Nederland is maar zelden een synoniem voor aanrecht opgegeven. Het belangrijkste is de rechtbank, voorkomend in de vragenlijsten van zeven plaatsen op de Zeeuwse eilanden: Sint Annaland I 55, Domburg I 60, Wolfaartsdijk I 67*, Wilhelminadorp I 71a, Wemeldinge I 72, 's-Heer Arendskerke I 86 en Ierseke I 97, maar volgens het WBZ algemeen; het woord komt blijkens het WBD, 66-67 ook in West-Noord-Brabant voor. Omdat het hier om een aaneengesloten gebied gaat, zou men kunnen veronderstellen dat de vijf opgaven van de aanrecht op de Zeeuwse eilanden terug te voeren zijn op beïnvloeding van het genus van aanrecht door dat van rechtbank. De aanrecht komt echter elders in veel sterker mate voor, bv. in Noord-Brabant. Kan men daar in het westen nog denken aan invloed van het niet in de vragenlijst opgegeven rechtbank, in het oosten verschijnt als enig synoniem de gootsteen in Liezel L 263a. En dat synoniem - de vraag of het in alle gevallen wel een synoniem is en niet eerder een benoeming van een ander onderdeel van de keuken waar een aanrecht ontbrak, zal ik maar niet proberen te beantwoorden - wordt (zeer verspreid) in heel Nederland opgegeven, ook bv. in Slochteren C 118 en Meden C 157, dus in een gebied waar aanrecht uitsluitend het-woord is. In België is aanrecht in de dialecten blijkbaar nog weinig bekend. Het heeft daarom weinig zin over eventuele beïnvloeding van het genus door dat van de dialectwoorden na te denken en evenmin om die woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
allemaal op te sommen. Ik noem slechts de drie voornaamste; van west naar oost: de watersteen, de pompsteen en de pompbak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. In de standaardtaalDe moderne woordenboeken: Van Dale 1976, Koenen 1974, Kramers 1973, Weijnen 1973 en de Woordenlijst 1954 noemen aanrecht allemaal onzijdig én mannelijk, in die volgorde van voorkeur. Dit laatste is van dialectologisch standpunt zeker verantwoord te noemen: de het-opgaven zijn op de kaart duidelijk in de meerderheid. In grammatica's heb ik het woord aanrecht niet aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. In ouder NederlandsHet woord aanrecht is waarschijnlijk nog jong. In het MNW komt het niet voor. Volgens De Vries en Te Winkel 1866 is aanrecht uitsluitend onzijdig. Ook het WNT kent het woord alleen het neutrale geslacht toe. Dat is enerzijds begrijpelijk - aanrecht staat in het eerste deel, is dus nog door De Vries zelf bewerkt - maar het is ook opmerkelijk, gezien de vermelding: ‘In sommige streken de benaming van hetgeen gewoonlijk Aanrechtbank heet’, terwijl s.v. Aanrechtbank staat: ‘In de spreektaal veelal kortweg Rechtbank geheeten’. Opvallende uitspraken, gezien de tegenwoordige toestand. Over wisseling van genus in verband met deze synoniemen echter geen woord. Als voorbeeld staat bij aanrecht een ‘poëem’, een zelfgemaakt zinnetje, dus geen citaten waaruit we iets over de ouderdom van het woord en zijn genus te weten kunnen komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. Samenhang met leeftijd en geslacht?Om voor de hand liggende redenen heb ik bij het uitvoeren van de berekeningen om eventuele relaties vast te stellen tussen genusgebruik en leeftijd, resp. geslacht van de informanten, de Belgische opgaven buiten beschouwing gelaten. In Nederland heb ik me beperkt tot het westen, omdat het noordoosten een homogeen het-gebied en het zuidoosten een vrijwel homogeen de-gebied vormt. Om precies te zijn: ik heb de opgaven geteld van de vakken A, D, E, I en K van 1 t/m 120 (daarmee het de-gebied West-Noord-Brabant buiten beschouwing latend). Noch door de χ2-toets, noch door het berekenen van de coëfficiënt van Yule kon echter enige relatie worden vastgesteld. Wat de geslachtsvariabele betreft was de werkelijke verdeling zelfs precies gelijk aan de theoretische, m.a.w. de verdeling kon volledig aan het toeval worden toegeschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. In de dialectenCafé is in het grootste deel van het taalgebied uitsluitend onzijdig; alleen in het zuiden, vooral het zuidoosten, komt het (ook) als de-woord voor. Wat hier onder ‘het zuiden’ verstaan moet worden, is te zien op kaart 2. De vermeldingen van het de-genus in de literatuur zijn hiermee in overeenstemming: behalve een opgave voor Oost-Noord-Brabant (De Bont 1958, s.v. kafei) betreffen deze Nederlands Limburg (Houx e.a. 1968, s.v. kefee; Jongeneel 1884; Bakkes, 40; Shepherd 1946, 38; Endepols 1955; Beenen 1973, 27) en België (Van Beughem 1934, 37; Cornelissen-Vervliet 1906; Pauwels 1958, 244; Goemans 1936; Knaepen 1963; Kempeneers 1963; Teirlinck 1924, 129; Joos 1900). Van Beughem 1934, 5 maakt de algemene opmerking: ‘In het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alg. Nl. vinden we tal van vreemde woorden (vooral Fransche) die onzijdig gerangschikt staan, waar elk Zn. dialect het overeenkomstig vreemde (Fransche) geslacht opgeeft’. Inderdaad noemen alle Belgisch-Nederlandse bronnen café mannelijk, dus een de-woord. In tegenstelling tot de vaak oudere bronnen laat de kaart zien dat in de hedendaagse dialecten (afgezien van de oostelijke) ook het onzijdig genus goed vertegenwoordigd is. Verder toont de kaart dat de café ook gebruikelijk is in het zuidoosten van Gelderland. De de-opgaven voor Doornspijk F 99 en Oldebroek F 102 (naast het) doen vreemd aan. Als synoniem van café komen in Nederland herberg en kroeg, in België herberg en staminee voor. Het zijn alle drie de-woorden, maar invloed op het genus van café is onwaarschijnlijk. Voor de Belgisch-Nederlandse dialecten neemt Van Beughem blijkbaar aansluiting bij het Frans aan; Geerts 1970 gelooft hier in het algemeen gesproken (het woord café noemt hij niet) niet erg in, maar het feit dat in Nederland ook juist het zuiden - waar van oudsher de Franse invloed sterker is dan in noordelijker streken - de kent, maakt het verleidelijk toch aan het Frans te blijven denken. Hoe dit ook zij, de synoniemen met de-genus komen in Nederland over het hele gebied verspreid voor, ook waar alleen hét café bestaat. Zo bijvoorbeeld in Groningen, waar vaak de kroeg, en in Friesland, waar nogal dikwijls de herberg wordt opgegeven, Als de staminee, de herberg en/of de kroeg in België en Zuid-Nederland de café hebben doen ontstaan, waarom dan niet in de rest van Nederland? Interessant zijn de twee opgaven van kroeg met het-genus, nl. voor Overschild C 78a en Onstwedde C 192, die aan omgekeerde invloed doen denken. Maar aangezien hier in vak C 28 de kroeg-opgaven tegenover staan, kunnen we hier niet al te veel belang aan hechten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. In de standaardtaalIn alle in 1.2. genoemde moderne woordenboeken staat café alleen als het-woord vermeld (in Koenen 1974 is de genusaanduiding kennelijk per abuis weggelaten; bij café-chantant staat wel ‘o.’). Ook twee leerboeken voor buitenlanders (Shetter 1958, 172 en Bird-Shetter 1963, 60) noemen het woord onzijdig. Alleen het WNT geeft: ‘znw. onz., in Z.-Ndl. ook m.’. Het gebruik van de café wordt dus duidelijk als nietstandaard beschouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. In ouder NederlandsOver een eventuele historische ontwikkeling van het genus van café | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is niets te zeggen. In het MNW komt het woord niet voor, zelfs niet in De Vries en Te Winkel 1866. Uit de drie citaten in het WNT zijn geen conclusies omtrent het genus te trekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Samenhang met leeftijd en geslacht?In de gebieden waar de en het café voorkomen, is het onzijdig genus kennelijk uit de standaardtaal afkomstig. Het ligt dan ook voor de hand aan te nemen, dat het café het sterkst vertegenwoordigd zal zijn bij jongere sprekers, omdat die immers geacht worden het meest door de standaardvorm beïnvloed te zijn. Dit is afzonderlijk onderzocht voor België en voor het Nederlandse gedeelte van de vakken L en Q. In België kon geen relatie tussen leeftijd en genusgebruik worden aangetoond, noch door de χ2-toets, noch door berekening van de coëfficiënt van Yule, ook niet als de invullers gesplitst werden in andere leeftijdsgroepen, nl. ‘45 en ouder’ en ‘jonger dan 45’ (i.p.v. 65). Evenmin bleek er een relatie tussen genusgebruik en geslacht. In Nederland (vak L en Q) is toen alleen de χ2-toets uitgevoerd voor de leeftijdsvariabele; ook dit leverde geen relevant resultaat op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. de/het deksel3.1. In de dialectenBlijkens kaart 3 komt in België, afgezien van Limburg en een paar plaatsen in aangrenzend Brabant, alleen het deksel voor. Nederland is een menggebied: weliswaar kennen Friesland en Zeeland (met één uitzondering) alleen het, maar overal elders vinden we beide genera, al is er bv. in Drente en Overijsel een duidelijk overwicht van het- en in Oost-Noord-Brabant en Limburg van de-opgaven. Aangezien deksel in de literatuur dikwijls wordt vermeld en in het grootste deel van het taalgebied beide genera voorkomen, ligt het voor de hand dat er geen 100% overeenstemming tussen de kaart en de dialectmonografieën en -woordenboeken zal zijn. Toch gaat die overeenstemming heel ver. Voor Groningen wordt in Ter Laan 1952 en 1953, 23 de en het vermeld, wat klopt met de kaart. De Friese bronnen (Frysk Wurdboek 1956, Dijkstra 1900-1911, Fokkema 1968) geven alleen het onzijdig genus, eveneens conform het kaartbeeld. Keyser 1951 vermeldt voor Tessel het, maar de enige ingevulde vragenlijst van dit eiland (voor Oudeschild A 10) bevat een de-opgave. Boekenoogen 1897 geeft voor het Zaans beide genera, evenals Van Ginneken 1954, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53 voor Marken (Monnikenwerf E 92), beide in overeenstemming met de kaart. Ook Lafeber 1967 vermeldt voor Gouda E 209 de en het; er is geen ingevulde vragenlijst voor deze plaats, maar de kaart vertoont iets noordelijker in Zuid-Holland ook de- en het-opgaven. Kaart 3
In het zuidoosten van Nederland vinden we bij Elemans 1958, 172 de en bij De Bont één maal de en twee maal de én het (resp. De Bont 1962, 315 en 331 en De Bont 1958). Er is geen ingevulde vragenlijst voor de plaatsen Huiseling L 103 en Oerle L 224, waarvan de dialecten de basis voor deze monografieën vormden, en Oost-Noord-Brabant is nogal slecht met tekens bezet, maar er is in ieder geval geen tegenspraak tussen de literatuur en de kaart. In Nederlands Limburg is er veel duidelijker sprake van overeenstemming: de kaart toont een sterker de-gebied en de bronnen (Jongeneel 1884; Bakkes, 41; Shepherd 1946, 37; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Endepols 1955; Beenen 1973; Van de Voort 1973) vermelden ook uitsluitend het de-genus. In België zijn er voor het zuidoostelijke de-gebied opgaven te vinden in Van Beughem 1934, 38 (voor het Haspengouws (uit Rutten 1890) en voor Tongeren Q 162) en in Tuerlinckx 1886 (‘Ten Zuid-Oosten des Hag[elands]’). Voor de rest van België wordt deksel maar twee keer vermeld, nl. bij Teirlinck 1908-1910 en bij Goemans 1936, maar wel beide keren als onzijdig. Behalve de opgaven van deksel zijn op kaart 3 ook die van dekkel ingetekend. Het laatste woord is geen fonische, maar een morfologische variant van het eerste: het heeft niet het suffix -sel, maar -el. Dit is juist in verband met het genus van belang: de woorden op -sel vormen een vrij duidelijk begrensde categorie en zijn meestal onzijdig; voor die op -el geldt dat niet. Bovendien lijkt door de toch wel grote klankovereenkomst tussen deze beide woorden beïnvloeding van het genus van deksel door dat van dekkel (dat altijd als de-woord werd opgegeven) aannemelijker dan bij synoniemen als lid, scheel, (h)ulle, enz., waarover aanstonds meer. Ten slotte is het mogelijk dat een paar deksel-tekens eigenlijk als dekkel-opgaven beschouwd zouden moeten worden, nl. die welke afkomstig zijn van niet volledig vertaalde zinnen. De invullers van de vragenlijst zouden er zich - weer in tegenstelling tot de situatie bij lid, scheel, (h)ulle enz. - immers niet bewust van kunnen zijn dat ze een ‘ander woord’ dan deksel gebruiken. Deze drie overwegingen gaven mij aanleiding de omvang van het dekkel-gebied op de kaart aan te geven. Dat dit gebied in werkelijkheid (veel) groter zou zijn, omdat in andere streken dan de oostelijke helft van Gelderland het type dekkel toevallig niet aan de oppervlakte is gekomen, is zeer onwaarschijnlijk. Op een proefkaart, getekend naar zin 8 van vragenlijst D 19 (1951), luidende Sla dat deksel van die kist eens met een paar spijkers vast?, welke zin wel steeds volledig vertaald werd, had het dekkel-gebied twee uitlopers naar het noorden (Twente) en naar het zuiden (Noord-Limburg), maar vertoonde verder - afgezien van een dichtere bezetting - geen verschil met kaart 3 (er waren wel twee opgaven van het dekkel). We hoeven dus geen rekening te houden met de mogelijkheid dat er op kaart 3 bv. in Groningen of Oost-Noord-Brabant de-tekens voorkomen die eigenlijk staan voor de dekkel i.p.v. de deksel. In het voorbijgaan zij vermeld, dat op de genoemde proefkaart (die alleen van Nederland getekend kon worden) ook het algemene beeld van de spreiding van de en het deksel - weer afgezien van de bezettingsgraad - niet wezenlijk verschilt van dat van de kaart bij dit artikel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vormen als dessel en deksle werden als alleen fonisch afwijkend beschouwd en dus als deksel op de kaart genoteerd. Niet ingetekend zijn de ‘echte’ synoniemen, waarvan er nogal wat werden opgegeven, nl. lid, stolpe, dek(ke), (h)ulle, sche(e)l(e) en schijve. Hiervan komen er drie maar weinig voor: stolpe (4 × in het noordoosten), dek(ke) (nogal verspreid, nl. in Grafhorst F 80, Linden L 112, Sint Antonis L 185, Bocholt L 317 en El L 320a) en schijve (5 × in Vlaanderen). Het zijn alle drie de-woorden, maar speculeren over de invloed van hun genus op dat van deksel heeft, gezien hun geringe frequentie, weinig zin. De andere synoniemen verdienen wel nadere bespreking. In het noordoosten werd 32 maal het woord lid opgegeven, altijd met het-genus, en wel in Friesland, Drente en Noord-Overijsel, met drie uitlopers in Zuid-Overijsel (Nieuw Heten G 195b en Rijsen G 197) en Gelderland (Empe F 178a). Groningen valt vrijwel helemaal buiten het lid-gebied: alleen in het uiterste zuidwesten, waar deze provincie grenst aan Friesland en Drente, werd twee maal lid opgegeven (voor Nuis B 102 en Zevenhuizen C 145). Op de proefkaart getekend naar D 19 uit 1951 is het lid-gebied beter bezet én groter (het woord komt hier voor in heel Twente, acht maal op de Veluwe en zelfs nog in Zeldert F 140 (prov. Utrecht), maar ook hier verschijnt lid in Groningen maar in vier nogal perifere plaatsen (Zevenhuizen C 145, Pasop C 104a, Aduard C 68 en Wollinghuizen G 14a). Nu is het opvallend dat juist in het gebied waar het onzijdige lid als synoniem van deksel voorkomt, ook dit laatste woord bijna altijd onzijdig is: in Friesland wordt uitsluitend het deksel opgegeven, in Drente en Overijsel in overgrote meerderheid. Daar staat dan tegenover dat ten noorden en ten zuiden van het lid-gebied veel meer de deksel-opgaven voorkomen, zowel op kaart 3 als op de proefkaart. We krijgen dus de indruk, dat het voorkomen van het lid conserverend werkt op het onzijdig genus van deksel, terwijl daar waar het lid op zijn retour of vrijwel verdwenen is, deksel de kans krijgt het de-genus te ontwikkelen. Dit geldt dan vooral voor Groningen: Ter Laan 1952 kent lid nog in het Westerkwartier, Westerwolde en het Hogeland (centraal Groningen), maar in de beide vragenlijsten wordt dit woord voor de eerste twee streken nauwelijks en voor de laatste helemaal niet meer opgegeven, terwijl de frequentie van de deksel, juist vergeleken met die in de aangrenzende provincies, opvallend is (dit geldt voor de proefkaart zelfs nog sterker dan voor kaart 3). Voor de Veluwe is de situatie minder duidelijk: Van Schothorst 1904, 167 en Bosch 1945 vermelden lid en in de vragenlijst van 1951 kwam het zoals gezegd acht maal voor, maar daar gaven de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
invullers naast 24 maal het toch ook al 16 keer dé deksel op. Uit de vragenlijst van 1974 kunnen door de slechte bezetting van de Veluwe nauwelijks conclusies getrokken worden. Ook in de Gelderse Achterhoek zal lid wel bestaan hebben, getuige een vermelding bij Bruijel 1901, 106, maar in 1951 werd het hier alleen nog opgegeven voor Nettelhorst G 222a en in 1974 helemaal niet meer. De de deksel-opgaven kunnen hier echter misschien verklaard worden door het voorkomen van de dekkel, en dus niet door de afwezigheid van het lid. Van invloed van de twee andere frequente synoniemen, (h)ulle en sch(e)l(e), op het genus van deksel lijkt geen sprake te zijn. Het de-woord (h)ulle wordt in West-Vlaanderen 26 maal opgegeven, maar het schijnt geen enkele invloed te hebben op het uitsluitend onzijdige deksel, dat minder bekend is, maar toch nog 20 maal in de vragenlijst vermeld wordt. Met sche(e)l(e) is het wat ingewikkelder. Het komt in de vragenlijst van 1974 41 maal voor, verspreid over de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden, Zeeuws- en Oost-Vlaanderen en de provincie Antwerpen, met een paar uitlopers in Vlaams-Brabant, Belgisch Limburg en Noord-Brabant. Uit de vragenlijst van 1951 en uit vermeldingen bij De Bont 1958, 624 en Elemans 1958, 172 en 263 blijkt dat het in ieder geval nog niet zo lang geleden in heel Noord-Brabant voorkwam. Sche(e)l(e) is meestal een het-woord (in de vragenlijst van 1974 werd 33 × het scheel, 5 × de scheel, 2 × de schele en 1 × het schele opgegeven). Dit gevoegd bij het feit dat op kaart 3 in het verspreidingsgebied van sche(e)l(e) vrijwel uitsluitend het deksel voorkomt, zou weer op conserverende invloed van een onzijdig synoniem kunnen wijzen. Maar dat klopt toch niet helemaal. De zeven de sche(e)l(e)-opgaven stammen bv. allemaal uit Oost-Vlaanderen (en die kunnen daar niet ontstaan zijn onder invloed van de deksel!). Er staan maar vijf onzijdige opgaven tegenover. Als we dan ook nog in aanmerking nemen, dat er in Oost-Vlaanderen vier maal de schijve wordt opgegeven, is het voor dit gebied toch moeilijk staande te houden dat onzijdige synoniemen het het-genus van deksel in stand zouden houden, Voor Oost-Noord-Brabant geldt het omgekeerde. In de vragenlijst van 1974 komt hier maar twee keer het scheel te voorschijn (in Deurne L 244 en Budel L 285), maar in die van 1951 wordt in het Brabantse deel van vak L - om ons daartoe te beperken - elf maal scheel opgegeven, steeds met het, terwijl dit gebied juist (op de proefkaart nog meer uitgesproken dan op kaart 3) een voorkeur heeft voor de deksel. Dat het scheel wél conserverend op het deksel gewerkt zou hebben in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeeland en Antwerpen - wat volgens het kaartbeeld zou kunnen - is gezien de situatie in Oost-Vlaanderen en Oost-Noord-Brabant natuurlijk niet erg waarschijnlijk. De invloed van synoniemen op het genus van het woord in kwestie is dus ook bij deksel in het algemeen moeilijk aan te tonen, al hoeven we de conserverende invloed van het lid in het noordoosten misschien niet uit te sluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. In de standaardtaalIn 1960 kon Van Haeringen nog schrijven dat alle woordenboeken alleen het deksel vermeldden, terwijl men in ‘het dagelijks leven’ toch dikwijls de deksel hoorde. ‘In de spraakkunsten was dat sinds lang erkend’, voegt hij eraan toe (Van Haeringen 1960, 30). Inderdaad geven alle Nederlandse grammatica's voor ‘binnenlands’ gebruik waarin ik het genus van deksel vermeld vond, zowel de als het op (Rijpma en Schuringa 1958, 153; idem 1968, 107; Van den Berg, 61; Lulofs en Voskuilen 1963, 104; Van den Toorn 1973, 150). Twee leerboeken voor het Nederlands als vreemde taal (in de andere die ik raadpleegde, kwam het genus van deksel niet voor) hebben alleen het deksel, nl. Bird-Shetter 1963, 61 en Moors-Delattre 1973, 123. Misschien wilden deze auteurs genusdoubletten om didactische redenen zoveel mogelijk vermijden; bij Moors kan men ook denken aan de overheersende positie van het deksel in het Zuidnederlands. Worgt 1965 constateert dat Koenen pas in de 25e druk ‘o. en m.’ vermeldt, terwijl in de 23e en 24e druk s.v. terrine al ‘de deksel der terrine’ staat. Inmiddels hebben de meeste moderne woordenboeken zich aangepast, De woordenlijst is nog van 1954 en heeft dan ook alleen ‘o.’, maar Kramers 1973, Weijnen 1973 en Koenen 1974 geven beide genera. Alleen het grootste woordenboek, met de meeste autoriteit, waarvan de laatste druk het meest recent is, volgt nog het voetspoor van het WNT door alleen het onzijdig genus te vermelden (Van Dale 1976). Waar beide genera gegeven worden is de volgorde ‘o. en m.’. Vanuit het standpunt van de moderne dialecten lijkt dit, gezien de frequentie van de de- en het-opgaven in de vragenlijsten, zeker verantwoord: het is duidelijk in de meerderheid. Het feit dat substantiva op -sel in het algemeen onzijdig zijn, is een ander argument om het deksel eerder als ‘regel’ en de deksel als ‘uitzondering’ te beschouwen, met dien verstande dat beide tot de standaardtaal gerekend worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. In ouder NederlandsHet deksel heeft oudere brieven dan de deksel. Het MNW vermeldt (voor deksel in verschillende betekenissen) alleen het onzijdig genus, Kolthoff 1894, 50 noemt deksel in het 16e-eeuws ‘neutr. p.’, waarbij ‘p.’ - de afkorting wordt niet verklaard - wel ‘passim’ zal betekenen. Toch geeft hij één plaats op uit Dit is den duytschen Souter (Antwerpen, 1508) waar deksel masculinum is. Het (incidenteel’ gebruik van de deksel is dus waarschijnlijk al heel oud, maar vóór de twintigste eeuw is daar in de woordenboeken en grammatica's weinig van te merken. Het WNT noemt deksel in alle betekenissen uitsluitend onzijdig, en geeft dan ook alleen (16e- tot en met 19e-eeuwse) citaten waarin deksel - voorzover het genus herkenbaar is - als het-woord gebruikt wordt. Ook in De Vries en Te Winkel 1866 is deksel alleen neutrum. De 19e-eeuwse spraakkunsten die ik geraadpleegd heb, geven met één uitzondering allemaal alleen het onzijdig genus op. Die ene uitzondering is wel interessant; ze is te vinden in Brill 1846, 324, waar we lezen: ‘waar de s vóór den uitgang el toevallig is ingeschoven, zonder dat de dus ontstane uitgang sel die bepaalde kracht bezit, handhaaft zich soms het mannelijk geslacht, als in oksel, in bussel... en in deksel (Hoogd. en Geldersch dekkel), dat men veelal mannelijk zal hooren gebruiken’. Uit deze formulering zal wel opgemaakt moeten worden, dat de auteur deksel niet rekent tot de groep substantiva die zijn samengesteld uit een werkwoordsstam met de uitgang -sel en in het algemeen onzijdig zijn. Dat is natuurlijk onjuist: dek-sel is op dezelfde manier samengesteld en heeft dezelfde groepsbetekenis als behang-sel, verguld-sel en plak-sel en is geen woord als oksel. Drie jaar later heeft Brill dit dan ook hersteld en wordt deksel gewoon bij de grote -sel-groep ingedeeld, maar dan wordt er ook niet meer gesproken over een niet-onzijdig genus (Brill 1849, 138; hetzelfde geldt voor Brill 1871, 165). Het argument dat men het ‘veelal mannelijk zal hooren gebruiken’ (daarin zal in drie jaar toch wel geen ingrijpende verandering gekomen zijn) blijkt geen rol meer te spelen. We zullen wel mogen aannemen, dat ook de andere auteurs: Bilderdijk 1834 (die ook uitdrukkelijk vermeldt: ‘om den uitgang’), Weiland 1844, 27, Kuijper 1858, 36 en Terwey 1885, 67, meer dan eens de deksel gehoord hebben, maar het niet in hun spraakkunsten hebben opgenomen omdat het niet in het systeem paste. Misschien ook omdat ze het als dialectisch beschouwden, maar dat oordeel zal dan wel weer beïnvloed zijn door de eerstgenoemde overweging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Samenhang met leeftijd en geslacht?Bij de berekening van χ2 en de coëfficiënt van Yule is België buiten beschouwing gelaten, aangezien de deksel daar heel weinig voorkwam en dan nog alleen in een klein oostelijk gedeelte. Nederland is als geheel wel als een menggebied van de en het te beschouwen, en kwam dus ook in zijn totaliteit in aanmerking voor de statistische toetsen. Tussen het genusgebruik en het geslacht van de sprekers was geen relatie te constateren. Wat de leeftijdsvariabele betreft was het resultaat als volgt:
Hier is χ2 = 4,71, wat betekent dat de kans dat de verdeling aan het toeval moet worden toegeschreven ongeveer midden tussen de 2% en 5% ligt. In dit geval mag worden aangenomen dat er een relatie bestaat, in concreto: dat de ‘jongeren’ meer de en minder het deksel zeggen dan de ouderen en omgekeerd. De coëfficiënt van Yule (Q) is echter - 0,23 en ‘gewoonlijk wordt aangenomen dat de correlatie niet bewezen is voor een waarde van Q tussen - 0,25 en + 0,25’ (Martin 1968,17). Het resultaat was dus twijfelachtig te noemen. Daarom is toen nog op een andere manier nagegaan of er een relatie tussen genusgebruik en leeftijd te constateren viel, nl. aan de hand van een andere vragenlijst (D 19 uit 1951) en voor een kleiner gebied (vak C). χ2 was hier 1,49 (toevalskans tussen 10% en 30%), waarbij geen relatie mag worden aangenomen, Ten slotte is nog aan de hand van dezelfde lijst voor hetzelfde gebied maar met een andere splitsing in leeftijdsgroepen, nl. ⩾ 45 en < 45, de χ2-toets uitgevoerd. Het resultaat hiervan was nog slechter: de werkelijke verdeling was precies gelijk aan de theoretische, Bij nadere overweging is dit misschien niet zo vreemd. Enerzijds hebben we gezien dat de deksel zeker niet als ‘de’ standaardvorm be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schouwd kan worden; was dat wel zo, dan zouden de jongere sprekers er een voorkeur voor kunnen hebben. Anderzijds is het de-genus wel jonger dan het neutrum, maar zeker al zó oud dat ook de oudste sprekers van onze tijd het in hun vroegste jeugd al gehoord kunnen hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. In de dialectenHet koffer is blijkens kaart 4 vooral een zuidoostelijke aangelegenheid. De westelijkste plaats waarvoor het wordt opgegeven is Halsteren I 78 in West-Noord-Brabant, de noordelijkste vier liggen in Oost-Groningen, maar die sluiten niet aan bij het zuidoostelijke gebied, dat zich uitstrekt tot Oost-Gelderland, met als noordelijkste punt het Overijselse Nieuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heten G 195b. Het echte het koffer-gebied wordt gevormd door Nederlands Limburg en Zuid-Oost-Gelderland, maar ook hier zijn de-vlekjes. Althans op deze kaart, gebaseerd op gegevens uit 1974; het het-gebied zal vroeger wel groter en vooral homogener geweest zijn, Dat blijkt wel uit vermeldingen in de literatuur van uitsluitend het koffer voor streken die op de kaart hoogstens menggebieden zijn, soms met een meerderheid van de-opgaven: De Bont 1958 en 1962, 329 voor Oost-Noord-Brabant, en Van Beughem 1934, 11 voor Antwerpen, het Hageland en Tongeren Q 192, De drie opgaven in de literatuur voor Nederlands Limburg betreffen ook alleen het onzijdig genus (Bakkes, 41; Shepherd 1949, 41; Endepols 1955), terwijl de bronnen voor plaatsen en streken die buiten het het-gebied liggen, eensluidend zijn in hun vermelding van uitsluitend de koffer (Frysk Wurdboek 1956; Fokkema 1968; Keyser 1951; Van Ginneken 1954, 53Ga naar voetnoot1; Goemans 1954; De Bo 1892; Teirlinck 1910-1921 en Lievevrouw-Coopman 1950). Het enige synoniem dat in een vermeldenswaardige frequentie wordt opgegeven, is het Belgische valies (36 maal, over het hele gebied verspreid). Het is een de-woord (alleen voor Retie K 241 wordt ook het opgegeven) en zou dus misschien, naast de koffer uit de standaardtaal, invloed op het genus van koffer uitgeoefend kunnen hebben, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. In de standaardtaalDe moderne woordenboeken geven bij koffer alleen ‘m.’ op; ook de twee leerboeken waarin ik het woord tegenkwam (Shetter 1958, 176 en Moors-Delattre 1973, 87 en 127) kennen alleen het de-genus. Hetzelfde geldt voor het WNT; het onzijdig genus wordt daar wel vermeld, maar met de toevoeging ‘vroeger en gewestelijk nog wel’. Het koffer is dus dialectisch, de moderne standaardtaal kent alleen de koffer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. In ouder NederlandsIn vroeger eeuwen waren de en het koffer blijkbaar meer gelijkwaardige partners dan tegenwoordig. Het MNW geeft ‘m. en o.’ en in de citaten waarin het genus herkenbaar is, vond ik drie maal de en vier maal het. Kolthoff 1894, 53 geeft vijf plaatsen op waar koffer onzijdig is, maar voegt daaraan toe ‘enz.’. Voorzover we iets kunnen opmaken uit de plaatsen van uitgave van zijn bronnen (Gent, Rotterdam, Amsterdam), constateren we dat het onzijdige genus ook buiten het tegenwoordige verspreidingsgebied voorkwam. Dat laatste is in het WNT nog duidelijker vast te stellen, want het koffer blijkt niet alleen door de uit Antwerpse ouders geboren Vondel, maar ook door de Amsterdammer Hooft en de Hagenaar Westerbaen gebruikt te zijn. In het WNT komen 14 citaten met herkenbaar de- en 5 met herkenbaar het-genus voor. Hoewel er bij de laatste nog twee uit het begin van de twintigste eeuw zijn, heeft de dus blijkbaar in de standaardtaal langzamerhand de overhand gekregen, In 1834 schrijft Bilderdijk nog over koffer: ‘Het Gebruik geeft er ook wel het O. geslacht aan’, maar Brill 1846, 314 (evenals 1849, 134 en 1871, 165), Kuijper 1856, 52 en De Vries en Te Winkel 1866 erkennen alleen de koffer, De conclusie lijkt dus verantwoord, dat de en het koffer vroeger in het Nederlands naast elkaar voorkwamen, maar dat het onzijdig genus het tegen het andere heeft moeten afleggen en nu - om in weerberichttermen te spreken - via het zuidoosten wegtrekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Samenhang met leeftijd en geslacht?Gezien het verspreidingsgebied van het koffer zijn de tellingen en berekeningen uitgevoerd voor de vakken K, L, M en Q in Nederland en K, L, P en Q in België. In Nederland kon noch met de χ2-toets noch door het berekenen van de coëfficiënt van Yule een relatie tussen genusgebruik en leeftijd worden aangetoond. In België gold voor χ2 hetzelfde; de coëfficiënt van Yule was echter 0,35. Dit betekent dat er wel een correlatie mag worden aangenomen (in dit geval: dat de ouderen meer het en minder de gebruiken dan de jongeren en omgekeerd), maar dat die - indien aanwezig - toch maar van een zwakke intensiteit zou zijn. Deze minimale resultaten in aanmerking genomen, alsook het feit dat tot nog toe bij geen van de andere woorden de geslachtsvariabele iets had opgeleverd, is ervan afgezien nog na te gaan of er een relatie bestond tussen genusgebruik en sexe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1. In de dialectenKaart 5 is van zeer betrekkelijke waarde en moet dus met omzichtigheid gehanteerd worden. Het valt meteen op dat deze kaart meer lege plekken vertoont dan de andere en dat een groot noordoostelijk stuk bezet is door schoed-opgaven (dit synoniem is om dezelfde redenen op de kaart vermeld als dekkel op kaart 3; zie 3.1.). De lege plekken worden veroorzaakt door het grote aantal synoniemen dat er voor schort bestaat. In vragenlijst D 49 werden voor dit woord bijna evenveel synoniemen opgegeven als voor alle andere in dit artikel behandelde woorden samen. Een studie over ‘Schort in de Nederlandse dialecten’ is Daan-Winnen 1954 (waarin het genus overigens buiten beschouwing gelaten is). De synoniemen die daar opgegeven worden, zijn de types: boezel(aar), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schortel(doek), scholk, sjottel, schoot (= schoed), voorschoot, vörk, sloof en kleed. Alleen het laatste type heb ik in vragenlijst D 49 niet gevonden, alle andere komen in hogere of lagere frequentie wel voor. Het gebied waar schort inheems is, omvat bij Daan-Winnen West-Vlaanderen en Zeeland met wat aangrenzende stukken en het zuidelijk deel van een groot Hollands-Utrechts gebied, waar het gemengd met boezel(aar) voorkomt. Dit laatste type is kennelijk op zijn retour: het wordt in D 49 alleen nog opgegeven voor de kop van Noord-Holland en dan nog in duidelijk mindere mate dan schort. De tegenwoordige toestand zal dus wel zo zijn, dat we in ieder geval de kustprovincies tot het eigenlijke schort-gebied mogen rekenen. In het grootste deel van ‘het binnenland’ zullen de schort-opgaven wel aan invloed van de standaardtaal toegeschreven kunnen worden. Het is ook nog mogelijk dat men schort in het dialect wel kent, maar niet in de betekenis van ‘keukenschort’, die in D 49 blijkens de context bedoeld werd. Cornelissen-Vervliet 1903 vermeldt bv. s.v. schört: ‘voorschoot met borstlap dien de ambachtslieden dragen’. Het lijkt dan ook weinig zinvol beschouwingen te wijden aan het genus van schort en zijn synoniemen buiten het eigenlijke schort-gebied. Ik volsta daarom met een paar opmerkingen over het laatste. West-Vlaanderen is op de kaart een homogeen de-gebied. Ook in de literatuur wordt uitsluitend het de-genus vermeld (De Bo 1892; Desnerck 1972 (voor Oostende H 16) en Van Beughem 1934 (voor Brugge H 36)). Het betreft hier wel opgaven van het type schorte, dus niet geapocopeerd. Het kaartbeeld (de in het zuiden, het in het noorden) kan de indruk wekken dat het genus samenhangt met het al dan niet voorkomen van apocope, maar voor Zeeland klopt dat toch niet helemaal. Het WBZ geeft als het algemene genus de bij het lemma schort(e). Speciaal vermeld wordt dan 't schorte voor Bruinisse I 53 en Midelharnis I 25. Dit laatste klopt goed met de kaart, waar op Schouwen-Duiveland twee maal het en twee maal de voorkomt en op Goeree-Overflakkee alleen maar het: in het noorden neemt de Hollandse het-invloed toe. Maar ook in Zeeuws-Vlaanderen vertoont de kaart twee het-opgaven. In ieder geval is Holland duidelijk een het schort-gebied, al ontbreken de de-vlekjes niet. De literatuurvermeldingen zijn hier schaars: Boekenoogen 1897 geeft voor de Zaanstreek de en het, Keyser 1951 voor Tessel alleen het. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2. In de standaardtaalDe moderne woordenboeken geven allemaal ‘v. (m.) en o.’ op; in moderne grammatica's heb ik schort niet gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorkeur die uit de volgorde blijkt, kan moeilijk op dialectgeografische gronden berusten (dan zou men eerder aansluiting bij de Hollandse het-voorkeur verwachten), maar is misschien ‘historiserend’ van aard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3. In ouder NederlandsIn het MNW komt schorte alleen als vrouwelijk voor. Het de-genus is dus het oudste en de hedendaagse toestand in West-Vlaanderen sluit daar nog bij aan. Gezien de kaart zou het schort een Hollandse vernieuwing moeten zijn, de de-vlekjes in Holland zouden dan als relicten beschouwd moeten worden. Wanneer die vernieuwing gedateerd zou moeten worden, is met het weinige historische materiaal waarover ik beschik, moeilijk uit te maken. Het WNT geeft nl. wel beide genera, maar de citaten waarin het genus herkenbaar is (twee met de, twee met het) zijn toevallig alle vier 20e- of laat 19e-eeuws. Bilderdijk schrijft in 1834 over schort: ‘In zich-zelve V...., doch O. voor zoo veel men het als praeteritum geschort neemt, en aanmerkt als het ding waarmeê men zich schort’. Zijn etymologische beschouwing latend voor wat die is, kunnen we dus in ieder geval vaststellen dat Bilderdijk beide genera kende. Maar latere auteurs vermelden alleen het de-genus (Brill 1846, 306 en 1849, 131; Kuijper 1856, 66; De Vries en Te Winkel 1866). Misschien is hier een voorkeur voor de oudste vorm in het spel, die als de beste beschouwd werd. De Hollandse vernieuwing zou dan door de 19e-eeuwse auteurs (nog) niet als ‘standaard’ erkend zijn, behalve door Bilderdijk, voor wie het het-genus een aanleiding was tot een etymologisch uitstapje. De geschiedenis van schort vertoont wat het genus betreft dus overeenkomst met die van deksel: beide hadden vroeger één genus (het eerste was een de-, het tweede een het-woord) en hebben er in het hedendaags Nederlands twee. Bij schort is de vernieuwingshaard te localiseren, nl. in Holland, bij deksel is dat niet het geval. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.4. Samenhang met leeftijd en geslacht?Omdat het eigenlijke schort-gebied een duidelijk regionaal bepaalde splitsing in een de- en een het-deel te zien geeft en de schort-opgaven daarbuiten niet in aanmerking komen voor nader onderzoek, is ervan afgezien statistische bewerkingen uit te voeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.1. In de dialectenZoals kaart 6 laat zien, overheersen in het hele taalgebied de opgaven van het snoer; met uitzondering van Noord-Brabant, waar de en het elkaar ongeveer in evenwicht houden, terwijl ook in Zeeland en Zuid-Drente/Noord-Overijsel de de-opgaven boven de status van ‘vlekjes’ uitkomen. Overzien we de vermeldingen in de literatuur, dan vinden we meer opgaven van de snoer dan we op grond van de kaart zouden verwachten. Het Friese gebied vormt geen probleem: Dijkstra 1900-1911, het modernere Frysk Wurdboek 1956 en Roggen 1976 (Oosterschellings) geven alleen het onzijdige genus. Ook Boekenoogen 1897 kent alleen het snoer. Maar Gallée 1895, 41 vermeldt beide genera voor ‘het Geldersch- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overijselsch dialect’ (‘hetwelk, met kleine locale wijzigingen, gesproken wordt in de streek, welke ten oosten ligt eener lijn, die van Noord-Overijsel ongeveer langs Dalfsen [F 98] en Windesheim [F 106], over den IJsel, bij Heerde [F 113] en Apeldoorn [F 151] langs, bij Gorsel [F 161] weder over den IJsel en verder in zuidoostelijke richting tusschen Vorden [F 184] en Warnsveld [F 180], langs Wichmond [F 205a], Hummelo [F 209] op Keppel [F 208-L 35] loopt en zich daarna langs den ouden IJsel oostelijk buigt in de richting van Bokholt’) en daar is op de kaart niet veel van te zien. Verder kennen zowel Jacob 1937, 64 als De Bont 1958 in Oost-Noord-Brabant snoer alléén als de-woord, maar de het-opgaven zijn daar op de kaart beter vertegenwoordigd. Voor Maastricht Q 95 geeft Shepherd 1946, 39 alleen de en Endepols 1955 de en het, maar in de hele zuidelijke helft van Limburg is op kaart 6 geen de-opgave te bespeuren, en ook in de noordelijke helft zijn ze uiterst schaars. De meer recente werken van Beenen (1973, 229) en Van de Voort (1973) noemen snoer alleen onzijdig. In België wordt snoer in Cornelissen-Vervliet 1903 (Antwerpen), Teirlinck 1921-1922 (Zuid-Oost-Vlaanderen), Lievevrouw-Coopman 1950 (Gent I 241) en Joos 1900 (Land van Waas) als onzijdig vermeld; Goemans 1954 noemt het voor Leuven P 88 vrouwelijk. Het overzicht voor heel Vlaams België van Pauwels (1938, 141) noemt snoer ‘gewoonlijk Onz.’. Zowel in Vlaanderen als in Limburg is maar één maal de opgegeven, in Antwerpen staat een meerderheid van het tegenover een tiental de-gevallen en in Brabant zijn ‘Onz. en Vr. ongeveer even sterk’. Het is moeilijk deze opgaven te vergelijken met het kaartbeeld, omdat België op kaart 6 zo slecht bezet is: voor ‘snoer van de stofzuiger’ werd vaak een ander woord opgegeven (meestal draad, ook nogal eens kabel en koorde), de toevoeging ‘of [in Zuid-Nederland] van de zweep’ - bedoeld om in ieder geval snoer te krijgen - heeft blijkbaar niet genoeg effect gehad. Maar waar snoer ingevuld is, werd het toch bijna altijd van het voorzien; in heel België zijn maar zeven de-opgaven. T.a.v. Brabant en in mindere mate van Antwerpen steekt dat beeld nogal af bij de opgaven van Pauwels. Nu zijn die gebaseerd op ‘het onderzoek in 1872 ingesteld door de Zuidnederlandse Maatschappij van Taalkunde’, dus meer dan een eeuw oud. We zullen hier dus wel te maken hebben met een opdringen van het ten koste van de snoer. De vergelijking van kaartbeeld en literatuur in Nederland geeft dezelfde indruk. De in België opgegeven synoniemen zijn allemaal de-woorden; ze hebben kennelijk geen invloed uitgeoefend op het voortbestaan van de snoer. In Nederland werden maar heel zelden andere woorden voor snoer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingevuld. Wel werd in het Drents-Overijselse gebied waar de en het door elkaar voorkomen, 12 maal de vorm snoere opgegeven, 10 maal met de, 2 maal met het. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2. In de standaardtaalIn het algemeen Nederlands wordt snoer alleen als het-woord gebruikt, als we tenminste mogen afgaan op de vermeldingen in de moderne woordenboeken. In grammatica's heb ik snoer niet aangetroffen, wat een indirect bewijs is dat het niet beschouwd wordt als een woord met dubbel genus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3. In ouder NederlandsIn het Middelnederlands was snoer de- en het-woord: het MNW geeft ‘o. en m.’. Er is maar een enkel citaat te vinden waar ondubbelzinnig blijkt dat het genus onzijdig (Met dat ic cam daer up den vloer, so trac Melancolie tsnoer) of mannelijk (So willic van dinen baerde... enen snoer) is, in de meeste gevallen kan men beide kanten uit. Hier is dus geen aanwijzing te vinden over de frequentie van elk van beide genera. Voor de periode die het WNT bestrijkt is die er wel: allereerst vermeldt dit woordenboek ‘onz., vroeger ook m.’ en verder is snoer in de 18 citaten waarin het genus herkenbaar is 17 maal een het- en één maal een de-woord. Het is dan ook niet te verwonderen dat De Vries en Te Winkel (1866) snoer alleen nog onzijdig noemen, evenals de 19e-eeuwse grammatici Brill (1849, 132 en 1871, 158) en Kuijper (1856, 68). De geschiedenis van snoer lijkt dus op die van koffer: ze hadden vroeger twee genera, waarvan het ene het in de moderne standaardtaal gewonnen heeft van het andere, en het laatste zich nog - zij het steeds minder - handhaaft in een deel van de dialecten. Verschillen zijn, dat de relictvormen zich in het geval van koffer concentreren in het zuidoosten en bij snoer over ongeveer het hele taalgebied verspreid voorkomen, en natuurlijk dat dé koffer, maar hét snoer de standaardvormen geworden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.4. Samenhang met leeftijd en geslacht?Voor de statistische bewerkingen zijn twee gebieden gekozen waar de- en het-opgaven in redelijke mate gemengd voorkomen, nl. enerzijds vak C + vak F, de nummers 50 t/m 88 + vak G, de nummers 1 t/m 102, en anderzijds het Nederlandse deel van de vakken I, K en L. Wat de leeftijdsvariabele betreft kon in het eerstgenoemde gebied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen relatie met het genusgebruik vastgesteld worden. In het tweede gebied waren de cijfers als volgt:
Hier is χ2 = 3,82, voor welke waarde nog net een relatie mag worden aangenomen. Ook de coëfficiënt van Yule, die - 0,36 bedraagt, laat dit toe, zij het dat er slechts sprake kan zijn van een zwakke intensiteit. In plaats van blij te zijn met dit nu eindelijk eens aanvaardbare resultaat, wil ik het liefst zo gauw mogelijk vergeten. Immers: het de-genus zou aan het uitsterven moeten zijn, maar volgens bovenstaande cijfers gebruiken de ‘jongeren’ het naar verhouding meer dan de ouderen! Als het nu ging om een correlatie in beide onderzochte gebieden, die zeer waarschijnlijk en zeer sterk was, dan zou er naarstig gezocht moeten worden naar een verklaring voor dit volkomen tegen-intuïtieve resultaat. Aangezien dit niet het geval is, zullen we maar aannemen dat ook hier de cijfers niets relevants hebben opgeleverd, evenals bij de voorafgaande woorden. Berekeningen voor de geslachtsvariabele zijn niet meer uitgevoerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. BesluitHet is misschien goed bij wijze van slotopmerking expliciet melding te maken van iets wat in het voorafgaande ook wel duidelijk zal zijn geworden, nl. dat ik me bij het onderzoek naar het genus van de behandelde woorden beperkt heb tot het adnominale genus, meer in het bijzonder tot het lidwoord van bepaaldheid, en me daarbij gesteld heb op het standpunt van de moderne standaardtaal. Ik heb immers alleen onderscheid gemaakt tussen de- en het-woorden en de mannelijke en vrouwelijke substantiva, die in veel vooral zuidelijke dialecten onderscheiden worden, in de de-categorie samengebracht. Hetzelfde standpunt van de moderne standaardtaal heb ik ingenomen in De Rooij 1974. Artikelen als deze zie ik nl. in functie van de gram- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maticale beschrijving van het Nederlands, in concreto in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), waaraan nu gewerkt wordt. Het Nederlands is een taal waarin ‘veel kan’; pluralis- en genusdoubletten zijn maar een beperkt onderdeel van de grammaticale variatiemogelijkheden die in onze taal voorkomen. Voor een verantwoorde beschrijving van of keuze uit die mogelijkheden zijn basisgegevens vereist. Die kunnen o.a. geleverd worden door een tak van de taalkunde die ik, met een bij mijn weten nog niet bestaande term, zou willen betitelen als ‘toegepaste dialectologie’.
Amsterdam, maart 1977 J. de Rooij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|