Taal en Tongval. Jaargang 30
(1978)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd[p. 136] | ||||||||||||||
Jus, doop, stipDe vragenlijst uit de Reeks Nederlandsche Dialect-atlassen bevat twee zinnen, die voor het woordonderzoek van het Centraal-Hollandse gebied interessante uitkomsten opleveren, en wel de zinnen 123 en 132: Zin 123. Die saus (in de oorspronkelijke versie stond hier: Mayonnaise1) maken ze met de dooier van een ei. Zin 132. De saus is wat dun - flauw.
Wanneer we de antwoorden voor Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland nagaan, blijken verschillende woorden voor saus opgegeven te worden n.l. doop, vet, 't sop, jus, stip en 't nat. Maar bij de transcriptie van de zinnen uit de vragenlijst der R.N.D.-enquête heeft bij de sprekers (en vragenstellers?) klaarblijkelijk geen duidelijkheid bestaan ten aanzien van de betekenis van ‘saus’ in deze zinnen. Wordt met dit woord vleesnat bedoeld of denkt men hierbij aan de saus (uit meel, boter en eventueel groentenat bereid), zoals die over bloemkool en andere groente gebruikt wordt? Of is saus aangemaakte vruchtensap, die bij pudding e.d. geserveerd wordt?
Sommige correspondenten maken in dit verband een opmerking ter verduidelijking:
Vinkeveen E 151: jus voor de aardappelen; doop (dopie) over de bloemkool (bereid uit aardappelwater + boter); Wijk bij Duurstede L 1: de syː (sic) van vlees; Lienden L 11: ʃy van vlees, ouder ʃöj; Oosterbeek L 17 ʃy = vleesnat; Heteren L 21 saus: aangemaakt met meel, ʃy: alleen van vet; Ankeveen E 124 lawaaidopie of ook boterdopie; ook voor Driebruggen E 211, Nieuwerkerk aan de IJssel K 10 en Groot-Ammers K 19 wordt opgegeven: doop = botersausje. Huizen E 127 vermeldt: dô▴p = vleesnat; pappie = saus.
1. Het woord doop wordt opgegeven vooral in de provincies Noord- en Zuid-Holland en in het westen van Utrecht. Vaak wordt er bij geschreven dat het woord verouderd is. In Noord-Holland opgaven uit: Oostvlieland A 3, Oudeschild A 10, Schagen E 9, Opperdoes E 14a, Warmenhuizen E 16, Koedijk E 19, | ||||||||||||||
[p. 137] | ||||||||||||||
Noordscharwoude E 21, Nieuwe Niedorp E 24, Opmeer E 26a, Heerhugowaard E 28a, Hoogkarspel E 37, Enkhuizen E 40, Egmond aan Zee E 41, Spierdijk E 56, Purmerend E 72, Beverwijk E 79, Koog aan de Zaan E 85, Oostzaan E 87, Volendam E 91b, Monnikenwerf E 92, Bennebroek E 113b, Ouderkerk E 119, Muiden E 122, Ankeveen E 124, Huizen E 127, Kwakel E 147a, Uithoorn E 148, Kortenhoef E 159. Zuid-Holland: Noordwijkerhout E 112, Noordwijk aan Zee E 131, | ||||||||||||||
[p. 138] | ||||||||||||||
Roelofarendsveen E 140, Langeraar E 142b, Nieuwkoop E 177, Zoetermeer E 200, Zevenhuizen E 205, Driebruggen E 211, Oudewater E 215, Schipluiden I 5, Ketel K 2, Nieuwerkerk aan de IJssel K 10, Stolwijk K 16, Bergambacht K 18, Groot-Ammers K 19, Schoonhoven K 20, Ridderkerk K 49, Lekkerkerk K 54, Molenaarsgraaf K 61, Goudriaan K 63. Westelijk Utrecht: Eemnes-buiten E 130, Eemnes-binnen E 162, Wilnis E 150, Loenen E 155, Tienhoven E 157a, Zegveld E 181, Kokkengen E 185, Maartensdijk E 193, Benschop E 220, Polsbroek K 23, Ameide K 27, Heikop K 35, Schalkwijk K 37. Tenslotte heb ik via een eigen enquête opgaven van doop ontvangen voor: Vinkeveen E 151, Rietveld E 182, Waarder E 210, IJsselstein E 224, Meerkerk K 28, Lopikerkapel K 29, Everdingen K 33 (verouderd), Lexmond K 34, Heicop K 35, Culemborg K 39. Het is dus wel duidelijk dat we met het woord doop te maken hebben met een westelijk dialectwoord. Dit wordt bevestigd door de woordenboeken: Het WNT vermeldt bij het znw. doop (III||, 2898 onder 3) ‘stof waarin men iets doopt t.w. saus (bijv. bij bout of vis)’; en bij het ww. dopen (III||, 2902 onder 2): ‘van spijzen: soppen’. In de dialectstudies en -woordenboeken van westelijk Nederland wordt het woord doop vermeld bij: Daan 1950, blz. 44: ‘Saus of jus noemt de Wieringer dòòp.’ en ze noemt als voorbeelden: butterdòòp en vetdòòp. Boekenoogen 1971, deel II, blz. 76: doop z.n.w.: ‘saus, vet, enz., waarin men zijn eten doopt.’ Karsten 1931, blz. 159: ‘saus, die gewoonlijk bestaat uit gesmolten vet, waarin men het eten doopt.’ Keyser 1951, blz. 45: doop = jus. Van den Hombergh-Bot 1954, blz. 144: ‘de saus heet doop of jus’ en daarbij geeft ze een aantal voorbeelden. Overdiep 1949, blz. 17: ‘dòòp: saus bij het eten, meeldoop.’ Van de Water 1904, blz. 69: ‘doop z.n.w. = saus’. (Op blz. 133 geeft hij ook het verderop genoemde woord sop = saus).
2. Het tweede woord dat onze aandacht vraagt, is vet. Dit woord wordt gebruikt voor vleesnat met de bijgedachte dat (vooral vroeger) het vette van de jus als het meest belangrijke bestanddeel beschouwd werd. | ||||||||||||||
[p. 139] | ||||||||||||||
Opgaven van vet vinden we in: Noord-Holland: Oudeschild A 10, Schagen E 9, Valkoog E 10, Barsingerhorn E 12 (ook sju), Warmenhuizen E 16, Edam E 77, Assendelft E 82 (verouderd; nu sju), Zandvoort E 93. Zuid-Holland: Noordwijkerhout E 112, Noordwijk aan Zee E 131, Katwijk aan Zee E 133, Langeraar E 142b, Nieuwveen E 144, Pijnacker E 199, Zoetermeer E 201, Boskoop E 206 (ouderwets), Waddinxveen E 207, Terheide aan Zee D 3a, Oostvoorne I 2, Den Briel I 9, Rozenburg I 14, Blankenburg I 14a, Spijkenisse I 18, Ketel K 2, Ouderkerk aan de IJssel K 12, Groot-Ammers K 19, Henrik-Ido-Ambacht K 50, Krimpen aan de Lek K 52, Alblasserdam K 53, Nieuw-Lekkerland K 55, 's-Gravendeel K 93, Papendrecht K 94a, Sliedrecht K 96. Zeeland: Wemeldinge I 72, 's-Heer Arendskerke I 81. Utrecht: Eemnes-binnen E 130, Eemnes-buiten E 162, Zegveld E 181, Werkhoven E 231, Polsbroek K 23. Kennelijk heeft vet doop in de betekenis van vleesnat in vele plaatsen verdrongen, waarna het op zijn beurt weer verdrongen is door jus.
3. Wonderlijkerwijze komt naast vet in Zuid-Holland voor het woord 't sop (sɔp, soms sɔpi) en wel in: Aalsmeer E 117, Katwijk aan Zee E 133 (hier echter met de opmerking: ‘op een pudding’), Terheide aan Zee D 3a, Rokkanje I 8, Ameide K 27 (ouderwets), Heikop K 35, Poortugaal K 45, Rhoon K 46, Oud-Beierland K 83, Zuid-Beierland K 87 (sjop), Puttershoek K 92, Giessendam K 97, Hardinxveld K 98, Numansdorp K 121, Ooltgensplaat K 122, Strijen K 124, Middelharnis I 25, Goudswaard I 28 en aansluitend in Gelderland: Vuren K 103 (boers), en Haaften K 112 en het aangrenzende Noordbrabantse gebied: Almkerk K 101, Poederooien K 108, Wijk K 110 (verouderd), Gameren K 116, Lage Zwaluwe K 125, Hoge Zwaluwe K 126, Raamsdonkveer K 129a, Waspik K 131 (verouderd), Dinteloord K 151 (de sop), Klundert K 154 (idem), Zevenbergen K 155 (verouderd), Beek K 158c, Wouw K 173 (verouderd), Hoeven K 175, St.-Willebrord K 177c. Tenslotte nog enkele plaatsen in Zeeland: Stad aan 't Haringvliet I 44, Achthuizen I 45a (de sop R.K.; saus Prot.), St.-Philipsland I 56. Verder vindt men practisch overal saus, zowel in het gebied tussen de grote rivieren, als in Noord-Brabant en Zeeland. De vorm sop is een variatievorm van sap (Ingvæoons?) en wordt ook genoemd in de volgende dialectstudies: Van de Water 1904: sop z.n.w. = saus. | ||||||||||||||
[p. 140] | ||||||||||||||
Het Woordenboek der Zeeuwse dialecten, s.v. sop: kooknat, vleesnat (ook wel saus, jus).
4. Het woord dat de laatste tijd het meest gebruikt wordt (uit de aard der zaak alleen voor het begrip vleesnat) is het woord jus. In de uitspraak vindt men daarbij verschillende varianten. Naast het A.B., dat de oorspronkelijke Franse uitspraak gehandhaafd heeft (ʃy), vindt men vaak de spellinguitspraak jus en daarnaast su en sjeu (ʃö). De vorm jus werd in Noord- en Zuid-Holland opgegeven in: Bennebroek E 113b, Lisse E 115, Hoofddorp E 116, Ouderkerk E 119, Weesp E 121, Muiden E 122, Ankeveen E 124, Warmond E 138a, Leimuiden E 141, Langeraar E 142b, Nieuwveen E 144, Kwakel E 147a, Uithoorn E 148, Kortenhoef E 159, Leiden E 167, Voorschoten E 168, Zoeterwoude E 170, Koudekerk E 173, Bodegraven E 180, Zoetermeer E 200, Boskoop E 206, Driebruggen E 211, Oudewater E 215, Scheveningen D 1, 's-Gravenhage D 5, Wateringen D 6, De Lier I 4, Schipluiden I 5, Maassluis I 7, Heenvliet I 15, Rotterdam K 5, Berkel K 8, Nieuwerkerk aan de IJssel K 10, Ouderkerk aan de IJssel K 12, Goedereede I 20, Hellevoetsluis I 21, Dirksland I 23, Middelharnis I 25, Herkingen I 42, Oude Tonge I 45. Utrecht: Maarssen E 189, Utrecht E 192, Maartensdijk E 193, Montfoort E 217, Houten E 227, Zeist E 229. Gelderland: Kuilenburg K 39, Beuzekom K 40. Met name wordt de vorm sjeu (ʃö) genoemd in: Oudewater E 215, IJsselstein E 224, Vreeswijk E 225 (oud), Werkhoven E 231, Ketel K 2, Vianen K 30, Kuilenburg K 39 (ʃy of ʃö (vlees); saus andere saus), Dirksland I 23, Middelharnis I 25, Herkingen I 42, Oude Tonge I 45.
5. In het gebied van Oost-Utrecht en de West-Veluwe vinden we het woord stip en verder naar het oosten het woord nat. Het z.n.w. stip hangt samen met het w.w. stippen in de betekenis van indopen. Deze woorden zijn dus te vergelijken met het gebruik in Holland van de woorden doop en dopen in dezelfde betekenis. Stip wordt opgegeven voor: Hulshorst F 110 (stippe), Blarikum E 128, Eemnes-buiten E 130, Eemnes-binnen E 162, Soest E 164 (wat aan het verouderen), Spakenburg F 121, Ermelo F 122, Putten F 124 (ouderwets), Den Ham (Hoogland) F 141, Nijkerk F 142, Voorthuizen F 144, Garderen F 145, Hamersveld F 168a, Barneveld F 170, Lunteren F 171, Lieveld G 280. Nog enkele opmerkingen van correspondenten zijn vermeldenswaard: | ||||||||||||||
[p. 141] | ||||||||||||||
Voorthuizen F 144: stip: gemaakt van bloem, karnemelk en spekvet; Barneveld F 170: stip bij de boeren; Hulshorst F 110 en Barneveld geven zowel stip als nat op, waarbij stip wel het oudere zijn zal. Tenslotte nog enkele opgaven van stip uit een eigen enquête: Harderwijk F 108, Putten F 124, Hoevelaken F 143 en Leersum F 188. WNT XV, 1742, vermeldt bij znw stip onder 8: ‘saus, doop; van Gelderland tot Friesland’. Bij het ww stippen geeft WNT XV, 1747 onder 2 op: ‘in een vloeistof, in een poeder even dompelen of steken, dopen, soppen’. Ook Kiliaen noemt dit ww met de opmerking: ‘sax., fris.: indoopen’. Ter Laan 1952, blz. 876: ‘stip = saus, b.v. mosterdstip’ en ‘stippen = indopen’. Wanink 1948, blz. 189: stip: ‘jus, saus om de aardappels in te stippen = dopen’. Gunnink 1908, blz. 217: ‘stippe = jus, vleesnat’ (op blz. 172 noemt hij nat = jus). Van Schothorst 1904, blz. 206: ‘stip = saus (ook hij vermeldt ‘nat = water, saus, sap’ als znw op blz. 176). Deunk 1971 noemt ook het woord stip. Dijkstra-Winkler 1971: stip: ‘saus waarin men de spijs doopt’. 't Nat vinden we in: Hierden F 109 (vroeger), Hulshorst F 110, Nunspeet F 111, Epe F 112, Tongeren F 112e, Heerde F 113, Oene F 115, Ermelo F 122, Putten F 124, Uddel F 127, Vaassen F 129, Terwolde F 131, Garderen F 145, Meerveld F 146, Kootwijk F 148 (botersaus), Apeldoorn F 151, Barneveld F 170, Lunteren F 171, Hoenderlo F 173, Eerbeek F 176. Verder is in Gelderland en Overijssel het woord nat zeer frequent; daarnaast komt ook vaak het woord saus voor en als meest moderne vorm jus (met soms de variatievorm sjö). Hierboven is reeds vermeld dat Gunnink voor Kampen en Van Schothorst voor de Noord-West-Veluwe nat opgeven. Uit het bovenstaande kunnen we de volgende conclusie trekken: er is een westelijke vorm doop tegenover een oostelijke stip. Deze beide vormen een oost-west tegenstelling waarvan de grens door Utrecht loopt1. Ook sop is westelijk, terwijl later in het westen vet en tenslotte het A.B.-woord jus de vorige woorden is gaan verdringen (wel vaak in | ||||||||||||||
[p. 142] | ||||||||||||||
dialectische vormen als jus (met spellingsuitspraak), sjö, enz.). In het oosten is naast stip het jongere nat verschenen dat in de R.N.D.-enquête in het oosten en noorden vaak voorkomt. Daarnaast vindt men tenslotte als moderne vorm zeer veel saus opgegeven, dat ook algemeen is in de rivierenstreek, in Noord-Brabant en in Zeeland.
T. van Veen | ||||||||||||||
Bibliografie
|