citeert hij de volgende uitspraak van een Amsterdamse schooladviesdienst: ‘een maatschappij waarin slechts wordt geluisterd naar mensen die de geheimtaal spreken van juristen, economen, hoogleraren en politici. Over taalarmoede gesproken: hoeveel van deze mensen beschikken nog over het vermogen zich voor normale Nederlanders begrijpelijk uit te drukken?’ (blz. 139). Op blz. 122 heeft hij zich duidelijk tegen het onderwijssysteem uitgesproken met de woorden: ‘Het huidige onderwijssysteem lijkt meer een systeem van ongelijke kansen aan gelijken dan een systeem van gelijke kansen aan ongelijken’.
In het laatste hoofdstuk legt S. nadruk op het feit dat taal een machtsinstrument kan zijn en als zodanig door overheden eeuwenlang ook gebruikt is. De daardoor ontstane samenhang tussen taal- en sociale status verwoordt S. op blz. 148 als volgt: ‘Het onvermijdelijke gevolg van een dergelijke (taal)-politiek is de onderwaardering van alle andere talen en dialecten en het daarbij behorende sociale etiket van de sprekers hiervan. Wie de heersende eenheidstaal niet hanteert, spreekt on-taal, heeft een taalachterstand, denkt onlogisch en heeft een beperkte maatschappelijke instelling. De lagere sociale milieus bijvoorbeeld zijn hierdoor gedupeerd, dubbel gedupeerd zelfs: de school- en carrièretaal beheersen ze niet en hun spreekwijze is bovendien aanleiding hen het etiket “niet-volwaardig” op te plakken’. Er wordt ook op gewezen dat dit vaak niet als onrechtmatig wordt ervaren, omdat men niet beter weet en omdat het vaak historisch bepaald is. Ondanks het feit dat dit zowel voor het ‘algemeen onbeschaafd’ als voor de streektalen geldt, richt de aandacht zich meer op de lagere milieus dan op de regionale. Op blz. 162 drukt S. het uit als volgt: ‘Zij (Friezen) vragen zich af waarom “half pedagogisch Nederland” plotseling warm loopt voor het taalprobleem van kinderen uit de sociaal lagere milieus, terwijl diezelfde deskundigen het probleem van de Friese kinderen amper wilden zien’. Deze uitspraak geldt evenzeer voor Limburgers, Twentenaren, enz.
De literatuuropgave is beknopt, het zwaartepunt ligt op publikaties van sociologen. Een aantal van de genoemde artikelen is moeilijk te raadplegen, zoals de artikelen in de Leeuwarder Courant; belangrijke publikaties over de Belgische situatie ontbreken. Kortom de literatuuropgave is wat onevenwichtig, en lijkt ten dele meer toevallig dan systematisch samengesteld te zijn.
Ondanks of juist om het soms wat uitdagend karakter is dit een boek dat ik graag aanbeveel, zowel aan degenen die geconfronteerd worden met de moeilijkheden als aan degenen die ervan op de hoogte moeten zijn uit hoofde van hun functie, maar ook aan degenen die het bestaan van het probleem niet kennen of er niet in geloven. Het zijn problemen die ons allen, in Nederland, in Europa, in de wereld aangaan, en die we enige eeuwen lang niet hebben onderkend omdat ze historisch gegroeid waren en de in wezen onrechtmatige situatie daardoor gerechtvaardigd scheen te zijn.
Jo Daan.